Hoge Raad, 21-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, 22/02977
Hoge Raad, 21-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, 22/02977
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 oktober 2022
- Datum publicatie
- 21 oktober 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1438
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:819
- Zaaknummer
- 22/02977
Inhoudsindicatie
Cassatie in het belang van de wet. Onvolkomenheden bij beëdiging van raadsheren bij hof ’s-Hertogenbosch, art. 5.2 en 6.2 wet RO. 1. Heeft omstandigheid dat bij afleggen van eed of belofte door raadsheren(-plaatsvervanger) gebruik is gemaakt van formulier dat is bestemd voor rijksambtenaar i.p.v. formulier dat is bedoeld voor beëdiging van rechterlijk ambtenaar, gevolgen voor rechtskracht van uitspraken die door deze raadsheren(-plaatsvervanger) zijn gewezen? 2. Gevolgen van onjuiste beëdiging enkelvoudige kamer hof of voorzitter hof, die vervolgens zelf raadsheer heeft beëdigd. 3. Gevolgen van onjuiste beëdiging AG bij hof.
Ad 1. Raadsheer-plaatsvervanger heeft bij beëdiging tot uitdrukking gebracht dat hij niet op onoorbare wijze het ambt heeft verkregen, terwijl hij met afleggen van belofte heeft getoond wezenlijke verantwoordelijkheden en verplichtingen te aanvaarden die aan uitoefening van zijn ambt zijn verbonden. Met deze belofte heeft raadsheer-plaatsvervanger zich verbonden te handelen overeenkomstig kernwaarden die ook van belang zijn voor uitoefening van rechterlijk ambt en die mede verband houden met onderdelen van tekst van eed of belofte voor rechterlijk ambtenaar. Gelet op doel en strekking van wettelijke regeling van beëdiging van rechterlijke ambtenaren en in aanmerking genomen aard van onvolkomenheid die zich i.c. heeft voorgedaan, is niet sprake van onvolkomenheid die met zich brengt dat raadsheer-plaatsvervanger niet zou gelden als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast a.b.i. art. 5.2, 6.2 en 58 Wet RO. Rechtskracht van alleen of mede door hem gewezen uitspraken is dus niet aangetast. Een en ander doet er niet aan af dat beëdiging niet op juiste wijze is geschied. Gelet op waarde die moet worden gehecht aan gebruik van het op rechterlijk ambt toegesneden formulier bij beëdiging als rechterlijk ambtenaar, ligt het in de rede dat in dergelijke situatie eed of belofte nogmaals wordt afgelegd maar dan in overeenstemming met dat formulier.
Ad 2. In zo'n geval is niet sprake van onvolkomenheid die tot gevolg heeft dat rechterlijk ambtenaar tegenover wie beëdiging heeft plaatsgevonden, niet zou kunnen worden aangemerkt als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast a.b.i. 5 (en 40 dan wel 58) Wet RO. In hier geschetst geval is dan ook sprake van beëdiging a.b.i. art. 2h.1.a of 2h.1.b Brra.
Ad 3. Omstandigheid dat AG op zitting waarbij zijn beëdiging tot rechterlijk ambtenaar aan de orde was, zich heeft bediend van tekst van eed of belofte voor rijksambtenaar i.p.v. tekst van eed of belofte voor rechterlijk ambtenaar, heeft niet tot gevolg dat AG niet zou kunnen worden aangemerkt als rechterlijk ambtenaar a.b.i. art. 1.b.6 Wet RO en daarom niet zou zijn gerechtigd tot uitoefening van hem in wet opgedragen taken en bevoegdheden als AG. Daarvoor is van belang wat HR heeft overwogen over mate waarin eed of belofte voor rijksambtenaar overeenstemt met eed of belofte voor rechterlijk ambtenaar en ook wat PG in zijn vordering naar voren heeft gebracht over taken en positie van leden van OM. Overigens kan, v.zv. afgelegde eed of belofte inhoudt dat opgedragen taken plichtsgetrouw en nauwgezet zullen worden verricht, erop worden gewezen dat t.a.v. wijze van verrichten van werkzaamheden door lid van OM (als niet met rechtspraak belaste rechterlijk ambtenaar) een zekere mate van hiërarchisch gezag kan worden uitgeoefend.
Volgt verwerping.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02977 CW
Datum 21 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 juni 2022, nummer 20-000914-21, in de zaak
van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.
1 De uitspraak van het hof
Bij de uitspraak van het hof is de verdachte veroordeeld voor diefstal tot een gevangenisstraf van één maand.
2 Het cassatieberoep
De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De vordering tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof.
3 Waar het in deze zaak om gaat
De procureur-generaal heeft cassatie in het belang van de wet ingesteld omdat bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch onvolkomenheden zijn geconstateerd bij de beëdiging van een aantal raadsheren(-plaatsvervanger). Die onvolkomenheden bestaan eruit dat bij het afleggen van de eed of belofte gebruik is gemaakt van het formulier dat is bestemd voor een rijksambtenaar, in plaats van het formulier dat is bedoeld voor de beëdiging van een rechterlijk ambtenaar. In een nieuwsbericht van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 juli 2022 is dit als volgt toegelicht:1
"De afgelopen dagen zijn 16 raadsheren (rechters) bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch opnieuw beëdigd. Dit is gebeurd omdat hun eerdere beëdiging niet helemaal op de juiste manier was verlopen. De procedure is inmiddels aangepast om dit in de toekomst te voorkomen. Het betreft raadsheren in het strafrecht en het belastingrecht.
Recent is gebleken dat de beëdiging van een aantal raadsheren bij hun aanstelling aan het hof niet helemaal is verlopen zoals het hoort. Bij het afleggen van de ambtseed is niet de juiste tekst gebruikt. Er is een ambtseed voor rechterlijk ambtenaren (rechters en raadsheren) en één voor gerechtsambtenaren (overige medewerkers). In enkele gevallen is de eed voor medewerkers per abuis bij de raadsheren gebruikt."
De procureur-generaal legt met zijn vordering aan de Hoge Raad de vraag voor of dit gebruik van de verkeerde formule gevolgen heeft voor de rechtskracht van de uitspraken die alleen of mede door deze raadsheren(-plaatsvervanger) zijn gewezen.