Parket bij de Hoge Raad, 13-09-2022, ECLI:NL:PHR:2022:819, 22/02977
Parket bij de Hoge Raad, 13-09-2022, ECLI:NL:PHR:2022:819, 22/02977
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 september 2022
- Datum publicatie
- 13 september 2022
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2022:819
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1438
- Zaaknummer
- 22/02977
Inhoudsindicatie
Vordering tot cassatie in het belang der wet over het gebruik van een onjuiste tekst bij beëdigingen van raadsheren(-plaatsvervangers). De procureur-generaal komt tot de conclusie dat de onvolkomenheden bij deze beëdigingen geen grond voor nietigheid opleveren.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02977 CW
Zitting 13 september 2022
VORDERING TOT CASSATIE IN HET BELANG DER WET
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte
Inhoudsopgave
1. Inleiding en aanleiding
2. Wijze van beëdiging
3. De zaak
4. Wet- en regelgeving over de benoeming en beëdiging van raadsheren in gerechtshoven
5. Functies en aard van de beëdiging
6. De tekst van de eed/belofte
7. De Nederlandse eedformule in rechtsvergelijkend perspectief
8. Rechtspraak inzake een (nog) niet-beëdigde dan wel gedefungeerde rechter
9. Rechtspraak van het EHRM
10. Rechtspraak van het HvJ EU
11. Balans
12. Het middel van cassatie
1 Inleiding en aanleiding
Deze vordering tot cassatie in het belang der wet gaat in de kern over geconstateerde onvolkomenheden bij de beëdiging van een aantal raadsheren(-plaatsvervangers) in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Ook in een vordering tot cassatie in het belang der wet in een belastingzaak (zaaknummer 22/03034 CW) staat dit onderwerp centraal.
Op 19 juli 2022 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op zijn website een nieuwsbericht geplaatst met als titel ’zestien raadsheren opnieuw beëdigd’. Dit bericht1 houdt onder meer het volgende in:
“De afgelopen dagen zijn 16 raadsheren (rechters) bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opnieuw beëdigd. Dit is gebeurd omdat hun eerdere beëdiging niet helemaal op de juiste manier was verlopen. De procedure is inmiddels aangepast om dit in de toekomst te voorkomen. Het betreft raadsheren in het strafrecht en het belastingrecht.
Recent is gebleken dat de beëdiging van een aantal raadsheren bij hun aanstelling aan het hof niet helemaal is verlopen zoals het hoort. Bij het afleggen van de ambtseed is niet de juiste tekst gebruikt. Er is een ambtseed voor rechterlijk ambtenaren (rechters en raadsheren) en één voor gerechtsambtenaren (overige medewerkers). In enkele gevallen is de eed voor medewerkers per abuis bij de raadsheren gebruikt.”
Het nieuwsbericht bevat een verwijzing naar een bericht met nadere informatie over de beëdigingen aan de hand van vragen en antwoorden. Daarin wordt onder meer vermeld:2
“(…)
Om hoeveel raadsheren gaat het?
We hebben dit geconstateerd voor de beëdiging van in totaal 30 raadsheren. Intussen zijn 16 raadsheren die het betreft opnieuw op de juiste manier beëdigd. Voor de andere raadsheren gebeurt dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval voor hun volgende zitting.
(…)
Om hoeveel zaken gaat het?
We hebben kunnen vaststellen dat het om ongeveer 400 strafzaken gaat en ongeveer 700 belastingzaken, waar raadsheren bij betrokken waren die niet op de juiste wijze beëdigd waren en waarin cassatie is ingesteld of nog mogelijk is.
(…)”
Het is in het belang van de rechtszekerheid, de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of aan de geconstateerde onvolkomenheden in de beëdiging gevolgen moeten worden verbonden voor arresten en beschikkingen die mede door de betrokken raadsheren zijn gewezen en uitspraken die door hen zijn gedaan en, zo ja, welke gevolgen. Deze vordering strekt daartoe. Door zowel in een strafzaak als in een belastingzaak een vordering in te dienen, wordt beoogd de Hoge Raad in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de mogelijke gevolgen in de rechtsgebieden waarin de onvolkomen beëdigingen zich hebben voorgedaan.
In de vorderingen zal aandacht worden besteed aan de verschillende varianten die zich in de praktijk bij de beëdiging van raadsheren(-plaatsvervangers) hebben voorgedaan. Ook bij de beëdiging van advocaten-generaal bij het hof is niet altijd de juiste eedformule gebruikt. Daarvoor zal aan het slot van deze vordering aandacht worden gevraagd. Uit informatie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heb ik begrepen dat zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan bij de beëdiging van raadsheren die werkzaam zijn op het terrein van het civiele recht. Ik beperk mij daarom tot vorderingen in een strafzaak en in een belastingzaak. Gekozen is voor twee zaken waarin de geschetste problematiek van onvolkomen beëdiging aan de orde is en waarin geen andere rechtsvragen rijzen die in dit kader beantwoording behoeven.
2 Wijze van beëdiging
Ter voorbereiding van deze vordering heb ik bij het hof ’s-Hertogenbosch schriftelijk inlichtingen ingewonnen over de wijze waarop beëdigingen bij het hof plaatsvonden en plaatsvinden. De president van het hof heeft mij daarop namens het gerechtsbestuur het volgende laten weten.
Kandidaat-raadsheren worden na werving en selectie – en wanneer zij niet al een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht waren, na opleiding en beoordeling – door het gerechtsbestuur voorgedragen voor benoeming. Na ontvangst van zowel het koninklijk besluit als het plaatsingsbesluit van de Raad voor de rechtspraak, werd in het team waarin de raadsheer zou gaan werken een zitting gepland, veelal onder voorzitterschap van de afdelings- of teamvoorzitter. Ter zitting van de meervoudige kamer werd door een advocaat-generaal gerequireerd tot beëdiging van de raadsheer en akte verzocht van het requisitoir, die de voorzitter verleende. Daarna droeg de griffier verkort en zakelijk de inhoud van het koninklijk besluit en het plaatsingsbesluit voor. De voorzitter hield vervolgens in de meeste gevallen de beëdigingsformule voor zoals die op de aan de voorzitter aangeleverde formulieren was vermeld. Aansluitend ondertekenden de voorzitter en de beëdigde raadsheer het formulier. De voorzitter en de griffier maakten een proces-verbaal op en ondertekenden dat. De beëdigde raadsheer ontving een afschrift van het formulier en het proces-verbaal. Deze stukken werden vervolgens aan het personeelsdossier van de betrokken raadsheer toegevoegd.
De procedure voor raadsheren-plaatsvervangers was vergelijkbaar. In de meeste gevallen vond de beëdiging plaats op dezelfde dag dat de raadsheer-plaatsvervanger een eerste zitting zou hebben, kort voorafgaand aan die zitting.
De te beëdigen raadsheren(-plaatsvervangers) beschikten bij de beëdiging niet over de tekst van de eed/belofte. Allen zijn er volgens het gerechtsbestuur steeds vanuit gegaan op de juiste wijze beëdigd te zijn en hebben daar – volgens de door het hof verstrekte inlichtingen – ook naar gehandeld.
Nadat was ontdekt dat bij een aantal beëdigingen niet het juiste formulier was gebruikt, heeft het hof het werkproces ten aanzien van de beëdigingen aangepast. Beëdiging vindt uitsluitend nog plaats voor een enkelvoudige kamer onder voorzitterschap van de president of het rechterlijk bestuurslid van het hof. De beëdiging vindt plaats ter openbare zitting, op de wijze als hiervoor aangegeven. De stukken worden toegevoegd aan het personeelsdossier van de betrokken raadsheer. Het beëdigingsdossier wordt daarnaast in een apart digitaal register opgenomen dat wordt beheerd door het bestuurssecretariaat.
Uit de door mij opgevraagde informatie blijkt dat het gebrek in de beëdiging is voorgevallen bij in totaal zestien raadsheren en veertien raadsheren-plaatsvervangers.
Uit het voorgaande blijkt dat de onvolkomenheden bij de beëdiging van raadsheren(-plaatsvervangers) hebben bestaan uit het volgende:
1) Bij het afleggen van de ambtseed/-belofte is abusievelijk het eedformulier voor rijksambtenaren in plaats van het eedformulier voor rechterlijke ambtenaren gebruikt en/of is de tekst van de eed/belofte voor rijksambtenaren in plaats van de tekst van de eed/belofte voor rechterlijke ambtenaren voorgelezen en/of;
2) De rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die zitting had in de enkelvoudige kamer dan wel voorzitter was van de meervoudige kamer ten overstaan waarvan de ambtseed of -belofte is afgelegd, is zelf niet op een juiste wijze beëdigd, omdat bij zijn of haar beëdiging abusievelijk het eedformulier voor rijksambtenaren in plaats van het eedformulier voor rechterlijke ambtenaren is gebruikt en/of de tekst van de eed/belofte voor rijksambtenaren in plaats van de tekst van de eed/belofte voor rechterlijke ambtenaren is voorgelezen.
3 De zaak
Deze vordering tot cassatie in het belang der wet betreft een arrest dat mede is gewezen door een raadsheer(-plaatsvervanger) die niet op de juiste wijze is beëdigd. Het gaat om een arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 27 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2077. Bij dat arrest heeft het hof het vonnis waarvan beroep – waarbij de verdachte wegens diefstal werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand met aftrek overeenkomstig art. 27 Sr en de tenuitvoerlegging werd gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden – vernietigd, maar uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in die vordering en het vonnis voor het overige bevestigd.
Uit door mij opgevraagde inlichtingen is gebleken dat de jongste raadsheer bij de beëdiging een belofte heeft afgelegd waarbij niet de juiste formule is gebruikt. Het betreft een raadsheer-plaatsvervanger die bij koninklijk besluit van 12 januari 2021 is benoemd met als datum van indiensttreding de datum van beëdiging. In het proces-verbaal van de beëdigingszitting van 22 april 2021 is vermeld dat op de bij de wet bepaalde wijze de voorgeschreven belofte is afgelegd, maar uit het daarbij opgemaakte formulier voor het afleggen van de belofte blijkt dat de belofte als bedoeld in de bijlage genoemd in art. 5 van het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 is afgelegd. De voorzitter van de beëdigingskamer heeft verklaard dat hij de formulering van de belofte zoals vermeld op het formulier heeft voorgehouden. Het gebrek in de beëdiging is veroorzaakt doordat bij de samenstelling van het beëdigingsdossier abusievelijk het verkeerde formulier – dat voor de gerechtsambtenaar, en niet dat voor de rechterlijk ambtenaar – is opgenomen. Vervolgens is de tekst van dat formulier voorgehouden en ondertekend.
De desbetreffende raadsheer-plaatsvervanger is op 25 juli 2022 opnieuw beëdigd, waarbij de belofte is afgelegd met gebruikmaking van de juiste formule, te weten die voor rechterlijke ambtenaren.
Tegen het op tegenspraak gewezen arrest van het hof is geen rechtsmiddel aangewend, zodat het onherroepelijk is geworden. Cassatie in het belang der wet is op grond van art. 78 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO), in verbinding met art. 456 Sv, wel mogelijk.
4. Wet- en regelgeving over de benoeming en beëdiging van raadsheren in gerechtshoven
In art. 117 lid 1 Grondwet is onder meer bepaald dat de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast bij koninklijk besluit voor het leven worden benoemd.
Ingevolge art. 5 lid 2 Wet RO worden beschikkingen, vonnissen en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken gewezen en de uitspraken in bestuursrechtelijke zaken op straffe van nietigheid gedaan met het in deze wet bepaalde aantal rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast. Behoudens in de Wet RO bepaalde uitzonderingen, bestaan de meervoudige kamers uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, van wie een als voorzitter optreedt (art. 6 lid 2 Wet RO). Rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de gerechtshoven, zijn senior raadsheren, raadsheren en raadsheren-plaatsvervangers (art. 58 lid 1 Wet RO). De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een gerechtshof zijn van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger in de overige gerechtshoven (art. 58 lid 2 Wet RO).
Op grond van art. 2 lid 1 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) geschiedt de benoeming in het ambt van (onder meer) senior raadsheer, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof bij koninklijk besluit op voordracht van de minister van Justitie en Veiligheid3 voor het leven. Aan benoeming zijn bijzondere wettelijke vereisten verbonden. In de artikelen 4, 4a en 5 Wrra is (samengevat) geregeld dat alleen een Nederlander die beschikt over een recente verklaring omtrent het gedrag4 en die met goed gevolg een universitaire studie op het gebied van het recht (Bachelor en Master) heeft afgerond tot rechterlijk ambtenaar kan worden benoemd. Art. 2 Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Brra) stelt in dit verband nadere eisen.
In art. 5g lid 1 Wrra is bepaald dat een rechterlijk ambtenaar bij een benoeming in een ambt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte aflegt ‘volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij de wet’.5 De in de eerste bijlage bij de Wrra vastgelegde eedformule zal onder 6.2 van deze vordering worden weergegeven.
Art. 5g lid 1 Wrra verplicht tot het afleggen van de eed/belofte in geval van ‘benoeming in een ambt’. Dat betekent dat beëdiging alleen is voorgeschreven in gevallen waarin daadwerkelijk sprake is van een benoeming in een ander ambt. In geval van benoeming van een rechterlijk ambtenaar in een bij een gerechtshof te vervullen ambt, wordt bij besluit van de Raad voor de rechtspraak, overeenkomstig de aanbeveling van het betrokken gerechtsbestuur, vastgesteld bij welk gerechtshof dat ambt door hem of haar wordt vervuld (art. 5b lid 1 Wrra). Aldus kan in de weg naar indiensttreding van een rechterlijk ambtenaar onderscheid worden gemaakt tussen de benoeming, de plaatsing en de beëdiging.
Voor horizontale overgang – bijvoorbeeld als een raadsheer hetzelfde ambt bij een ander hof gaat uitoefenen – is niet vereist dat opnieuw de eed/belofte wordt afgelegd.6 Een rechterlijk ambtenaar hoeft evenmin – behoudens enkele in de wet genoemde uitzonderingen7 – opnieuw beëdigd te worden bij een opvolgende benoeming in een ambt dat bij hetzelfde gerecht wordt vervuld (art. 5g lid 2 Wrra). De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een gerechtshof zijn van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger in de overige gerechtshoven (art. 58 lid 2 Wet RO). De plaatsvervangers van rechtswege worden niet als zodanig beëdigd (art. 5g lid 4 Wrra).
Ingevolge art. 5g lid 3 Wrra worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de beëdiging van rechterlijke ambtenaren. Deze regels hebben een plaats gekregen in het Brra.
Op grond van art. 2h lid 1, onder b 1, Brra wordt in het geval van benoeming in het ambt van (onder meer) senior raadsheer, raadsheer en raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof de eed of belofte afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het gerechtshof waarvan is vastgesteld dat het ambt daarbij wordt vervuld.
Deze eed of belofte wordt afgenomen op requisitoir van het Openbaar Ministerie (art. 2h lid 2 Brra). Het formulier zoals bedoeld in art. 5g lid 1 Wrra wordt na het afleggen van de eed of belofte ondertekend door de beëdigde rechterlijk ambtenaar en door de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die zitting heeft in de bedoelde enkelvoudige kamer dan wel voorzitter is van de bedoelde meervoudige kamer (art. 2h lid 3 Brra).
Art. 2i lid 1 Brra bepaalt dat het bestuur van een gerechtshof of een rechtbank een register bijhoudt, waarin de besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde rechterlijke ambtenaren en de formulieren betreffende de door die rechterlijke ambtenaren afgelegde eed of belofte worden bewaard. Een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt aan de rechterlijk ambtenaar uitgereikt (art. 2i lid 2 Brra).
Binnen de rechtspraak zijn, naast rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, gerechtsambtenaren werkzaam (art. 14 lid 1 aanhef en onder b Wet RO). Te denken valt aan de (senior) juridisch medewerker en de stafjurist.8 Zij leggen op grond van art. 7 Ambtenarenwet 2017 de eed of belofte als rijksambtenaar af overeenkomstig een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld formulier. De tekst van het formulier is opgenomen in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 (vgl. art 5 Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017). Deze formule zal onder 6.4-6 van deze vordering worden vergeleken met de eedformule die is bestemd voor rechterlijke ambtenaren.