Home

Parket bij de Hoge Raad, 22-06-1999, ZD1568, 111.401

Parket bij de Hoge Raad, 22-06-1999, ZD1568, 111.401

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
22 juni 1999
Datum publicatie
5 april 2023
ECLI
ECLI:NL:PHR:1999:ZD1568
Formele relaties
Zaaknummer
111.401
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 82, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 302, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359

Inhoudsindicatie

Zware mishandeling door ander met honkbalknuppel krachtig tegen diens hoofd te slaan, art. 302.1 Sr. 1. Bewijsklacht. Kon hof in ambtsedig p-v opgenomen verklaring van verbalisant m.b.t. foto’s van gezicht van aangever voor bewijs gebruiken? 2. Bewijsklacht zwaar lichamelijk letsel. Kunnen gebroken jukbeen en gescheurde oogkas worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel?

Ad 1. Hof heeft niet bij politie gemaakte foto's tot bewijs gebezigd maar slechts in bewijsvoering opgenomen verklaring van verbalisant dat er foto's zijn gemaakt van gezicht van aangever. Niet valt in te zien waarom deze toevoeging in de weg zou staan aan behoorlijke redengeving van bewezenverklaring.

Ad 2. HR stelt voorop dat vaststelling of door verdachte toegebracht lichamelijk letsel als zwaar kan worden aangemerkt in belangrijke mate is voorbehouden aan oordeel van rechter die over feiten oordeelt. 's Hofs bewezenverklaring dat verdachte zwaar lichamelijk letsel in de vorm van gebroken jukbeen en gescheurde oogkas heeft toegebracht door slachtoffer opzettelijk met honkbalknuppel krachtig tegen diens hoofd te slaan, berust onder meer op ambtsedige verklaring van politiebrigadier, inhoudende gedetailleerde verklaring van kaakchirurg van hetgeen deze mede aan de hand van röntgenologisch onderzoek heeft geconstateerd m.b.t. het aan slachtoffer toegebrachte letsel alsmede welke medische handelingen hij in ziekenhuis heeft moeten verrichten aan slachtoffer (reponeren van jukbeen in algehele anaesthesie). Hof heeft derhalve bewezenverklaring zonder blijk te geven van onjuiste rechtsopvatting op toereikende gronden gemotiveerd.

Conclusie

Nr. 11.401

Zitting 22 juni 1999

Mr. van Dorst

Conclusie inzake:

[verdachte]

Edelhoogachtbaar College,

1. Wegens zware mishandeling heeft het gerechtshof te Arnhem verzoeker tot straffen veroordeeld.

2. Namens verzoeker heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel behelst de klacht dat niet duidelijk is of de door de politie gemaakte foto's tot bewijs zijn gebezigd, terwijl, indien dit het geval zou zijn, het hof deze niet naar de eis der wet in de uitspraak heeft vermeld.

4. Tot de gebezigde bewijsmiddelen behoort een ambtsedig proces-verbaal, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisant:

Op 11 juli 1997 deed bij mij aangifte [slachtoffer] De aangever verklaarde dat hij met een honkbalknuppel was geslagen door [verdachte] (verzoeker, vD). Tijdens de aangifte zijn twee foto's gemaakt van het gezicht van de aangever. Deze foto's worden bij dit proces-verbaal gevoegd.

5. De bestreden uitspraak moet naar mijn mening aldus worden verstaan dat het hof niet de bij de politie gemaakte foto's tot bewijs heeft gebezigd, maar (slechts) de mededeling van de verbalisant dát er foto's zijn gemaakt. Nu kan deze mededeling weliswaar bezwaarlijk als redengevend voor de bewezenverklaring worden beschouwd, maar zij is in het licht van de overige inhoud van de bewijsmiddelen van zodanig ondergeschikt belang dat dit niet in de weg staat aan het oordeel dat de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd is. Vgl. HR 23 oktober 1990, DD 91.073.

6. Indien zou moeten worden aangenomen dat het hof de gemaakte foto's wel tot bewijs heeft gebezigd, hoeft het verzuim de inhoud daarvan in de bestreden uitspraak weer te geven evenmin tot cassatie te leiden. Die foto's zijn immers, gelet op hetgeen de overige bewijsmiddelen inhouden met betrekking tot de verwonding van het slachtoffer, van zodanig ondergeschikte betekenis dat niet gezegd kan worden dat door dit verzuim de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed is. Vgl. HR 21 juni 1994, DD 94.396.

7. In het tweede middel wordt aangevoerd dat het toegebrachte letsel geen 'zwaar' lichamelijk letsel oplevert.

8.1. Bewezenverklaard is dat verzoeker het slachtoffer met een honkbalknuppel, althans een hard voorwerp, krachtig tegen het hoofd heeft geslagen waardoor deze een gebroken jukbeen en een gescheurde oogkas heeft opgelopen.

8.2. De tot bewijs gebezigde verklaring van een kaakchirurg houdt als resultaat van het door hem verrichte onderzoek van het slachtoffer in:

1. een forse zwelling van de huid over de jukboog aan de linkerzijde van het gelaat. Door de zwelling en de vele pijn was het onmogelijk de onderliggende botstructuur te palperen;

2. de huid direct achter het jukbeen was afgeschaafd;

3. de onderrand van de linkeroogkas vertoonde een trapje;

4. de mobiliteit van de linkeroogbol was ongestoord, hetgeen zich uitte in de afwezigheid van dubbelbeelden;

5. de gevoeligheid van de huid in het gebied van de gevoelszenuw, welke onder het oog naar buiten treedt, was ongestoord;

6. een lichte bloeduitstorting in de huid van de binnenste ooghoek links;

7. bij het onderzoek in de mond blijkt er geen drukpijn te bestaan op de overgang van het jukbeen naar het bovenkaaksbeen.

Bij het röntgenologisch onderzoek constateerde ik het volgende:

1. een rotatie impressiefractuur van het jukbeen, waarbij de draaiingsas lag om de overgang van het jukbeen naar het voorhoofdsbeen. Een duidelijke fractuurlijn was zichtbaar in de onderste oogkasrand en verlopend naar de onderzijde;

2. een verkleining van de ruimte van de oogbol;

3. een in drie delen gebroken jukboog. De stukken waren naar binnen verplaatst, waardoor het openen van de mond beperkt was.

Ik heb O. dezelfde avond opgenomen op de afdeling Kaakchirurgie van het Slingelandziekenhuis. Dezelfde avond werd de breuk bloedig gereponeerd in algehele anaesthesie.

Ik moest bij het reponeren van het jukbeen zeer grote kracht uitoefenen. Dit betekent dat de kracht van de klap een grote geweest moet zijn.

9. Gelet op deze verklaring, in het bijzonder de daarin genoemde impressiefractuur van het jukbeen en de in drie delen gebroken jukboog, getuigt 's hofs in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat het in de bewezenverklaring bedoelde letsel naar normaal spraakgebruik voldoende ernstig is om als zwaar lichamelijk letsel te kunnen worden aangeduid, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Vgl. de door mijn ambtgenoot Keijzer in zijn conclusie voor HR 17 november 1998, NJ 1999, 151 aangehaalde jurisprudentie. Anders dan in die zaak het geval was, kan in casu bepaald niet gezegd worden dat over de aard van het toegebrachte letsel alsmede de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen niets vaststaat.

10. Het derde middel betreft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij die, gelet op de betwisting ter terechtzitting in hoger beroep, ontoereikend gemotiveerd zou zijn.

11.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft verzoekers raadsman aldaar onder meer aangevoerd:

Mocht uw hof tot een veroordeling komen dan biedt cliënt onbetaalde arbeid aan en dient de vordering van de benadeelde partij beperkt te worden tot f. 1.446,-- en f. 500,-- smartegeld.

11.2. Het hof heeft de (in hoger beroep verminderde) vordering van fl. 4.339,-- toegewezen tot een bedrag van fl. 2.446,--. Deze beslissing is als volgt gemotiveerd:

Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de vordering worden afgewezen.

12. Het hof heeft de opmerking van de raadsman kennelijk niet opgevat als een betwisting van de vordering van de benadeelde partij, maar veeleer als een advies aan het hof omtrent het toe te wijzen bedrag. Gelet op het ontbreken van enige onderbouwing van bedoeld advies, komt 's hofs uitleg mij geenszins onbegrijpelijk voor. Het hof was derhalve niet gehouden tot een nadere motivering van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

13. In het vierde middel wordt aangevoerd dat het hof in de bewezenverklaring een keuze had moeten maken uit de tenlastegelegde alternatieven, inhoudende dat verzoeker het slachtoffer heeft geslagen "met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp" en dat het tweede alternatief geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.

14. De onderhavige onderdelen van de bewezenverklaring zijn geen elkaar uitsluitende alternatieven. Een honkbalknuppel is immers een species van het genus "hard voorwerp". Nu een keuze tussen beide onderdelen niet van belang is voor de strafrechtelijke betekenis van de gedraging en 's hofs vaststelling omtrent verzoekers gebruik van een honkbalknuppel impliceert dat verzoeker met een hard voorwerp heeft geslagen, was het hof niet gehouden een keuze te maken. Bovendien bieden de bewijsmiddelen steun aan zowel het species als het genus: het slachtoffer rept immers van een honkbalknuppel, terwijl het slot van de hierboven weergegeven medische verklaring door het hof geïnterpreteerd kon worden als doelende op een krachtige klap met enig hard voorwerp.

15. Voor het geval de Hoge Raad niettemin zou menen dat het hof een keuze had moeten maken, moet het er, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, voor worden gehouden dat de woorden "in elk geval met een hard voorwerp" per ongeluk in de bewezenverklaring zijn opgenomen. De bewezenverklaring kan in dat opzicht verbeterd worden gelezen. Vgl. HR 14 mei 1991, DD 91.305.

16. De middelen zijn ondeugdelijk. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,