Home

Parket bij de Hoge Raad, 04-02-2003, AF0455, 01830/02 U

Parket bij de Hoge Raad, 04-02-2003, AF0455, 01830/02 U

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
4 februari 2003
Datum publicatie
4 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:PHR:2003:AF0455
Formele relaties
Zaaknummer
01830/02 U

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 01830/02 U

Mr Vellinga

Zitting: 5 november 2002

Conclusie inzake:

[Verzoeker=de opgeëiste persoon]

1. Het namens verzoeker ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank van 20 augustus 2002 waarbij de uitlevering van verzoeker ter fine van strafvervolging aan de Republiek Frankrijk toelaatbaar is verklaard.

2. Namens verzoeker heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt dat de Rechtbank de art. 5 en 28 Uw heeft geschonden door de uitlevering toelaatbaar te verklaren voorzover met de omschreven feiten de Code des Douanes is overtreden.

4. De Rechtbank heeft de uitlevering toelaatbaar verklaard terzake

"van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals vermeld op het tussen [ ] geplaatste deel van de bijlagen, dat wil zeggen de betrokkenheid van [de opgeëiste persoon] bij het verzenden van een hoeveelheid van 3437 gram cocaïne vanuit Frans Guyana naar Nederland, welke hoeveelheid op 11 april 1998 door de douane in Frans Guyana werd ontdekt."

Het tussen haken geplaatste deel uit de bijlagen houdt in:

"Importation, et exportation de cocaine en bande organisée, détention, transport de produits stupéfiants en l'espèce de la cocaine, contrebande de marchandises prohibées en l'espèce de la cocaine"

en:

"Le 11 avril 1998, les fonctionaires de la douane de Guyane découvraient 3437 grammes de cocaïne pure à 86% dans deux colis expédiés pas un dénommé [de opgeëiste persoon] à destination des Pays Bas.

La drogue était cachée dans une radio cassettes en dans des haut parleurs d'enceintes hi fi, dans des boîtes en métal."

5. Het middel is terecht voorgesteld. De in de feitsomschrijving voorkomende zin "contrebande de marchandises prohibées en l'espèce de cocaine" betreft blijkens de bij het verzoek overgelegde vertaling "smokkel van verboden koopwaar, in casu cocaïne". Het uitleveringsverzoek van de Procureur de la République bij het Tribunal de Grande Instance de Cayenne van 7 juni 2000 houdt, blijkens diezelfde vertaling, in dat smokkel van verdovende middelen en import daarvan zonder aangifte te doen bestraft kan worden met een gevangenisstraf van maximaal 3 jaren. Bij het verzoek is de tekst en de vertaling van art. 414 van de Code des Douanes overgelegd op grond waarvan die import en smokkel van verdovende middelen strafbaar zijn gesteld.

6. Ten aanzien van de smokkel van verdovende middelen en import daarvan zonder aangifte te doen geldt dat deze niet naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde zijn strafbaar gesteld, zie HR 7 dec. 1999, NJ 2000, 149 en HR 17 april 2001, 02980/00 U (niet gepubliceerd) In zoverre ontbreekt de vereiste dubbele strafbaarheid.

De Hoge Raad kan deze misslag, na vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, herstellen.

7. Naar aanleiding van het middel en ambtshalve heb ik mij afgevraagd of de feitsomschrijving waarvoor de Rechtbank de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard voldoende duidelijk is. Uit het tussen haken geplaatste deel van de bijlagen valt niet aanstonds op te maken of de opgeëiste persoon wel iets met het feit te maken heeft gehad. De Rechtbank heeft in haar dictum aangegeven dat het gaat om de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een door de Franse douane op 11 april 1998 onderschept transport van bijna drieëneenhalve kilo cocaïne vanuit Frans Guyana naar Nederland. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op de ruimere uiteenzetting der feiten zoals vervat in het uitleveringsverzoek van de Procureur de la République bij het Tribunal de Grande Instance de Cayenne van 7 juni 2000 en dient in cassatie als feitelijk van aard te worden geëerbiedigd.(1)

8. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. De Rechtbank heeft blijkens haar uitspraak art. 5 van het Tweede Aanvullend Protocol (trb. 1979, 120) bij het Europees Uitleveringsverdrag (Trb. 1965, 9) van toepassing geacht. De Rechtbank heeft aldus miskend dat de Republiek Frankrijk geen partij is bij het Tweede Aanvullend Protocol bij het EUV. Tevens heeft de Rechtbank ten onrechte art. 5 Uw als toepasselijk artikel genoemd. De Hoge Raad kan deze verzuimen herstellen.

9. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor zover:

- de Rechtbank de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard voor "contrebande de marchandises prohibées en l'espèce de cocaine", strafbaar gesteld in de Code des Douanes;

- de Rechtbank art. 5 van het Tweede Aanvullend Protocol (trb. 1979, 120) bij het Europees Uitleveringsverdrag (Trb. 1965, 9) en art. 5 Uw als toepasselijke artikelen heeft genoemd en dat de Hoge Raad de verzochte uitlevering ter zake van dat in de Codes des Douanes strafbaar gestelde feit ontoelaatbaar zal verklaren, en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,

plv. AG

1 J.M. Sjöcrona en A.M.M. Orie, Internationaal strafrecht, derde druk, Deventer 2002, p. 151 en het daar genoemde arrest HR 8 dec. 1987, NJ 1988, 667.