Home

Parket bij de Hoge Raad, 04-10-2005, AT5759, 03533/04

Parket bij de Hoge Raad, 04-10-2005, AT5759, 03533/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
4 oktober 2005
Datum publicatie
5 oktober 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AT5759
Formele relaties
Zaaknummer
03533/04

Inhoudsindicatie

Bewijs voorbedachte raad. 1. ’s Hofs oordeel dat mocht worden verwacht dat het plein waar verdachte en de latere slachtoffers hadden afgesproken op een novemberavond zou zijn verlaten, heeft het hof kennelijk ontleend aan de algemene ervaringsregel dat op het desbetreffende plein, waarvan de ligging van algemene bekendheid moet worden geacht, op een novemberavond doorgaans weinig publiek aanwezig is. Dit oordeel behoefde daarom niet op de inhoud van een wettig bewijsmiddel te steunen. 2. V.z.v. het middel klaagt dat niet blijkt aan welk bewijsmiddel het hof heeft ontleend dat slachtoffer X een vooraanstaand kickbokser was en een zeer goed reactievermogen heeft gehad, is het gegrond. Dat leidt niet tot cassatie, omdat die omstandigheden onderdeel uitmaken van de (mede op andere omstandigheden stoelende) feitelijke gedachtegang van het hof dat het verdachte was die als eerste, en wel op X, heeft geschoten, zonder dat daaraan enige vorm van dreiging van de zijde van de slachtoffers is voorafgegaan. De in het middel genoemde omstandigheden hebben voor die gedachtegang geen zelfstandige betekenis. 3. De klacht gericht tegen ’s hofs overweging dat het niet voor de hand ligt dat verdachte een andere reden voor genoemde afspraak heeft gehad dan om de beide anderen uit de weg te ruimen, faalt. Die feitelijke gevolgtrekking is niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie.

Conclusie

Nr. 03533/04

Mr Machielse

Zitting 10 mei 2005

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte op 1 juni 2004 voor 1 en 2: moord, meermalen gepleegd, 3 primair: poging tot doodslag, 4 subsidiair: poging tot zware mishandeling, 5 subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, 6 mishandeling, veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.

2. Mr G.L. Gijsberts, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld. Mr G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie, dat in meerdere onderdelen uiteenvalt.

3.1. Het middel klaagt over de inhoud van de bewijsmotivering die het hof in zijn arrest heeft gewijd aan de bewezenverklaarde feiten voor zover die betrekking heeft op de feiten onder 1 en 2. De inhoud van deze overweging is als volgt:

"De verdachte had een geschil met de door hem op 19 november 2001 neergeschoten mannen over de verdeling van de opbrengst, ƒ 45.000, van een samen uitgevoerde oplichting, waarvan de verdachte meer had vergokt dan hem toekwam volgens de afspraak tussen de oplichters. Een getuige heeft dit van de verdachte, een andere getuige van een slachtoffer gehoord (zie blzz. 605 e.v. en 386 van het proces-verbaal van de politie). Op de ochtend voor de schietpartij hebben de beide anderen in een bespreking met de verdachte in een café aangedrongen op nakoming van de afspraak door de verdachte. Deze heeft later op die dag met hen een afspraak gemaakt voor die avond op een plein waarvan mocht worden verwacht dat het dan zou zijn verlaten op een novemberavond. Voor het maken van deze afspraak heeft hij geen reden gegeven. Niets wijst op een wijziging van omstandigheden die hem inmiddels in staat had gesteld alsnog de financiële afspraak na te komen.

De verdachte is met een geladen pistool naar de voorgenomen ontmoeting op het plein gegaan. Een andere reden voor deze afspraak dan het voornemen de beide anderen uit de weg te ruimen, tenzij dezen zouden afzien van hun aanspraken op geld uit de oplichting, wat nauwelijks was te verwachten na het gesprek op die ochtend, ligt niet voor de hand.

De latere slachtoffers hadden kennelijk niet zo'n voornemen, wat het hof ook afleidt uit het in de buurt rondwandelen van de door hen meegenomen broers [betrokkene 1 en 2] zonder dat dezen scherp hebben gelet op het verloop van de bespreking op het plein.

Dat de verdachte als eerste heeft geschoten betwist niemand. Er is niet de minste aanwijzing in het dossier te vinden dat hij toen zou zijn bedreigd, anders dan misschien met woorden. Integendeel, het eerste schot van de verdachte was gericht op [slachtoffer 2], naar het lijkt op diens rug. Dit wijst erop dat de verdachte de gelegenheid heeft afgewacht om [slachtoffer 2], die als vooraanstaand kickbokser een zeer goed reactievermogen moet hebben gehad, als eerste te doden, waarna hij vele schoten heeft afgevuurd op [slachtoffer 1], waarvan eenmaal met het wapen tegen diens lichaam en meermalen nadat [slachtoffer 1] was gevallen. Uit de beschreven gang van zaken leidt het hof af dat de verdachte met dat opzet naar de afspraak op het plein is gegaan en ook dat hij tijdens het wachten op een ogenblik van onoplettendheid van [slachtoffer 2], de vooropgezette bedoeling heeft gehad [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te vermoorden en dus na kalm beraad en rustig overleg gericht op hen heeft geschoten.

Geen van de getuigenverklaringen wijst op een ander verloop van de schietpartij; dat sommigen eerst twee schoten hoorden en kort daarna meer schoten, kan zijn veroorzaakt door een dubbeltelling van het eerste schot als gevolg van echo. Ook de lezing die door getuigen wordt toegeschreven aan de personen die de verdachte naar de afspraak op het plein hadden vergezeld en die op vrij grote afstand toekeken, wijkt niet af (blz. 617 van het proces-verbaal en de via rechtshulp uit Bulgarije ontvangen verklaring van [betrokkene 3], omstreeks blz. 4). Het hof sluit niet uit dat na het neerschieten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de verdachte is geschoten door [betrokkene 1], maar in dat geval heeft deze uit noodweer gehandeld, zodat het schot van de verdachte op [betrokkene 1] hoe dan ook wederrechtelijk is geweest.

3.2. De steller van het middel vraagt zich waaraan het hof heeft ontleend dat het Kaapseplein er op een novemberavond 'verlaten' bij ligt. Dat gegeven blijkt niet uit de gebezigde bewijsmiddelen, noch heeft het hof een wettig bewijsmiddel met voldoende precisie als bron voor deze veronderstelling aangegeven.(1)

De veronderstelling dat het Kaapseplein 's avonds in november er verlaten bij zou liggen acht ik niet onbegrijpelijk mits men in het oog houdt dat zo een verwachting niet hoeft te betekenen dat er niemand op het plein zal zijn aan te treffen. Het hof zal ermee hebben bedoeld dat op het plein naar verwachting nauwelijks mensen aanwezig zouden zijn en dat het plein op een novemberavond een desolate, eenzame indruk zal maken. Het hof heeft deze verwachting wellicht mede gebaseerd op de uit algemeen toegankelijke bronnen blijkende ligging van het Kaapseplein. Het zou inderdaad inzichtelijker zijn geweest als het hof als bron voor deze verwachting had gewezen op de daaraan vermoedelijk ten grondslag liggende feiten van algemene bekendheid, waaraan kan worden toegevoegd dat novemberavonden zich in het algemeen minder lenen voor flaneergedrag op openbare plaatsen. Aldus ingevuld acht ik deze veronderstelling, verweven als zij is met feitelijke waarderingen en vaststellingen, in cassatie niet verder te toetsen.

3.4. Het tweede punt dat de steller van het middel aanroert is dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 2] een vooraanstaand kickbokser was, zoals het hof heeft overwogen. Evenmin blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat deze persoon een zeer goed reactievermogen moet hebben gehad. Nu deze gegevens niet blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen en het hof evenmin de wettige bewijsmiddelen heeft aangewezen waaraan deze gegevens kunnen worden ontleend is 's hofs bewijsoverweging volgens het middel ontoereikend gemotiveerd.

Het zou kunnen zijn dat het hof deze gegevens heeft ontleend aan een internetpagina waarop is te lezen dat ene [slachtoffer 2] in 2001 het open Belgische kampioenschap kyokushin, een vechtsport, in de categorie zwaargewicht heeft gewonnen.(2) Dit gegeven is in een openbare, voor iedereen te raadplegen bron vermeld. Ik vraag mij evenwel af of het hof er zich van heeft vergewist dat de Belgische kampioen van 2001 dezelfde was als degene die op 19 november 2001 in Den Haag is doodgeschoten. Deze twijfel tast evenwel de motivering van het bewijs van de voorbedachte raad naar mijn indruk niet aan, omdat dit onderdeel in het geheel van 's hofs overwegingen van ondergeschikte betekenis is.(3)

3.5. Tot slot komt het middel op tegen het onderdeel in de bewijsoverweging dat een andere reden voor de afspraak dan het voornemen de beide anderen uit de weg te ruimen onbegrijpelijk is omdat ook dit onderdeel geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen en evenmin het wettige bewijsmiddel is aangeduid waaraan dit gegeven zou zijn ontleend.

Aan bewijsmiddel 2, de verklaring van [betrokkene 4], is te ontlenen dat verdachte de ochtend van de schietpartij een afspraak had met beide overleden slachtoffers om het geld van de bank te halen. Dat is toen niet gelukt en een van de slachtoffers zou toen tegen verdachte hebben gezegd dat hij nog een week de tijd had en dat zij elkaar een week later weer zouden ontmoeten. Bewijsmiddel 7, inhoudende de verklaring van [betrokkene 5], geeft steun aan deze voorstelling van zaken. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt inderdaad niet dat het initiatief tot de afspraak die avond van verdachte is uitgegaan. Evenmin is duidelijk aan welk wettig bewijsmiddel het hof dit gegeven heeft ontleend.

Maar ook hier is de stelling verdedigbaar dat de vraag van wie het initiatief voor die afspraak is uitgegaan van ondergeschikte betekenis is, indien men overigens aanneemt dat verdachte er zich op heeft voorbereid om bij die ontmoeting beide anderen uit de weg te ruimen. Het hof heeft deze bedoeling bij verdachte kunnen vermoeden, gelet op het feit dat hij met een geladen vuurwapen naar de ontmoetingsplaats is gegaan en dat hij als eerste en waarschijnlijk ook als enige heeft geschoten zonder dat daarvoor een aanleiding was. [Slachtoffer 2] is door verdachte in de rug geschoten, [slachtoffer 1] is zoals het hof heeft kunnen vaststellen, eenmaal van zeer dichtbij geraakt en daarna nog meerdere malen nadat hij was gevallen.(4) Uit bewijsmiddel 23 valt bovendien op te maken dat verdachte in alle kalmte heeft geschoten.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4. Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 HR 27 februari 2001, LJN AB0261; HR NJ 2004, 660.

2 http://www.kyokushinresults.freeserve.co.uk/Pages/Opens/BOiko3.htm

3 HR 4 januari 2000, 113.066.

4 Zie bewijsmiddel 19.