Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-12-2005, AU6373, 03631/04

Parket bij de Hoge Raad, 20-12-2005, AU6373, 03631/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2005
Datum publicatie
20 december 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AU6373
Formele relaties
Zaaknummer
03631/04

Inhoudsindicatie

Tenlastegelegd “door/kapot geknipt”, bewezenverklaard “doorgezaagd”. Geen grondslagverlating. Het hof heeft gelet op het bewijsmiddel waaruit volgt dat is doorgezaagd het in de tenlastelegging vermelde “door/kapot geknipt” klaarblijkelijk als een kennelijke vergissing beschouwd en heeft dit verbeterd gelezen als “doorgezaagd”. Daarin ligt besloten ’s hofs oordeel dat door die vergissing bij verdachte geen onduidelijkheid heeft bestaan m.b.t. hetgeen hem wordt verweten, zodat hij door de verbeterde lezing niet in zijn verdediging is geschaad. Die feitelijke oordelen zijn niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hier om een aanpassing van ondergeschikte betekenis gaat, die geen wezenlijke wijziging in de feitelijke omschrijving van het feit heeft teweeggebracht.

Conclusie

Nr. 03631/04

Mr Machielse

Zitting 8 november 2005

Conclusie inzake:

[verdachte] (1)

1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 8 april 2004 voor 1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; 2. Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en/of inklimming; 3 meer subsidiair. Medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden. Tevens heeft het hof de verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer gelast van voorwerpen zoals in het arrest aangegeven.

2. Mr. M.R. Rats, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.

3. Het eerste middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase en is gegrond. Het cassatieberoep is ingesteld op 19 april 2004, maar de stukken zijn eerst op 30 december 2004 de administratie van de Hoge Raad ontvangen. Nu het niet mogelijk is door een voortvarende behandeling in cassatie de zaak binnen 16 maanden af te doen zal de opgelegde straf dienen te worden verlaagd.

4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof met betrekking tot feit 2 niet heeft beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging. De braak en/of verbreking in feit 2 was tenlastegelegd in de vorm dat de verdachte en/of zijn mededader een telefoonkabel zou hebben doorgeknipt of kapotgeknipt. Het hof heeft evenwel bewezenverklaard dat verdachte en/of zijn mededader een telefoonlijnkabel heeft doorgezaagd.

4.2. Corstens schrijft dat kennelijke schrijffouten in een tenlastelegging door de rechter kunnen worden hersteld, indien de fouten evident zijn.(2) Klaarblijkelijk is het hof ervan uitgegaan dat, gelet op de inhoud van het dossier, hier van zo een evidente fout sprake is. Ik geef aan de steller van het middel toe dat de feitelijke grondslag van de tenlastelegging door verbeterde lezing niet mag worden veranderd. Terecht wijst de steller van het middel op HR 26 juni 2001, LJN ZD2794, maar het komt mij voor dat de vraag of een verdachte zich voordoet als rechthebbende of als broer van die rechthebbende om aldus een derde op te lichten, voor de strafrechtelijke betekenis van groter belang kan zijn dan de vraag of een telefoonkabel is doorgeknipt of doorgezaagd. De kracht en kwaliteit van het oplichtingsmiddel kunnen immers sterk verminderen als een oplichter zich slechts uitgeeft voor een broer van de rechthebbende in plaats van voor de rechthebbende zelf. Voor de vraag of er sprake is van braak maakt het helemaal niets uit of men een telefoonkabel doorknipt dan wel doorzaagt.

Nu aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd door die aanpassing niet worden aangetast is het middel tevergeefs voorgesteld.(3)

5. Het eerste middel is gegrond en zal tot strafverlaging dienen te leiden. Het tweede middel acht ik ongegrond. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verlagen en het beroep voor het overige zal verwerpen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad het der Nederlanden

1 Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 03626/04, 03627/04 P, 03628/04, 03629/04, 03630/04 P, 03631/04, 03632/04 P en 03633/04. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.

2 Het Nederlands strafprocesrecht, 5e druk, XVIII.2. Zie ook Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 5e druk, p. 155 en het daar genoemde HR 26 september 1995, NJ 1996, 93.

3 Vgl. HR 16 september 2003, NJ 2004, 587.