Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-04-2006, AV6192, 01476/05

Parket bij de Hoge Raad, 25-04-2006, AV6192, 01476/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2006
Datum publicatie
12 september 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AV6192
Formele relaties
Zaaknummer
01476/05

Inhoudsindicatie

Aan een leugenachtige verklaring van een ander dan de verdachte kan geen redengevende kracht worden toegekend (HR NJ 1993, 54). Daarom is politie-pv inhoudende de verklaring van getuige X niet redengevend, voorzover die verklaring inhoudt "dit is het enige nummer dat ik heb", nu het hof dat onderdeel van die verklaring als leugenachtig heeft aangemerkt. Dit leidt niet tot cassatie, nu dit onderdeel van de bewijsmotivering van zodanig ondergeschikte betekenis is dat de bewijsmotivering ook zonder dit onderdeel toereikend is.

Conclusie

Nr. 01476/05

Mr. Machielse

Zitting 14 maart 2006

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, heeft verdachte op 23 december 2004 voor diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.

2. Mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Utrecht, heeft cassatie ingesteld. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam heeft een schriftuur ingezonden houdende vier middelen van cassatie

3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.

Aan verdachte is telastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 22 september 2003 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander (en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de af gift van een of meer autosleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader (s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij en/of een of meer van zijn mededader(s)

- (voor- en/of nadat er één of meermalen geroepen werd: "Geef de sleutel, geef de sleutel")

- zijn/hun arm om de nek van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] naar, althans in de richting van de grond heeft/hebben geduwd/gebracht, althans die [slachtoffer] in een wurggreep heeft/hebben genomen en/of

- (meermalen) heeft/hebben gestompt/geslagen met zijn/hun gebalde vuist(en) op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of

- een pistool, althans een voor dreiging geschikt voorwerp heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) voornoemd pistool, althans dat voor dreiging geschikt voorwerp op die [slachtoffer] gericht heeft/hebben gehouden en/of (terwijl die [slachtoffer] aldus bedreigd werd met dat pistool, althans dat voor dreiging geschikte voorwerp) op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen/gestompt;

en/of dat

hij op of omstreeks 22 september 2003 te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bestelbus (merk Mercedes, type Sprinter, kenteken [00-AA-BB]) en/of een (grote hoeveelheid dozen met computeronderdelen en/of printeronderdelen en/of andere goederen, in elk geval enig goed, geheel geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij en/of een of meer van zijn mededader(s)

- (voor- en/of nadat er één of meermalen geroepen werd: "Geef de sleutel, geef de sleutel")

- zijn/hun arm om de nek van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] naar, althans in de richting van de grond heeft/hebben geduwd/gebracht, althans die [slachtoffer] in een wurggreep heeft/hebben genomen en/of

- (meermalen) heeft/hebben gestompt/geslagen met zijn/hun gebalde vuist(en) op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of

- een pistool, althans een voor dreiging geschikt voorwerp heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) voornoemd pistool, althans dat voor dreiging geschikt voorwerp op die [slachtoffer] gericht heeft/hebben gehouden en/of (terwijl die [slachtoffer] aldus bedreigd werd met dat pistool, althans dat voor dreiging geschikte voorwerp) op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen/gestompt;"

Het hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:

"hij op 22 september 2003 te Amersfoort tezamen en in vereniging met anderen of een ander met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) autosleutel(s) toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander dan aan hem verdachte en/of zijn mededader(s)

En

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bestelbus (merk Mercedes, type Sprinter, kenteken [00-AA-BB]) en een (grote) hoeveelheid dozen met printeronderdelen toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij en/of een mededader

- zijn/hun arm om de nek van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen,

- (vervolgens) die [slachtoffer] naar, althans in de richting van de grond heeft/hebben geduwd,

- meermalen heeft/hebben gestompt op/tegen het hoofd van die [slachtoffer],

- een pistool, althans een voor dreiging geschikt voorwerp heeft/hebben gepakt en op die [slachtoffer] gericht heeft/hebben."

Volgens de steller van het middel heeft het hof aldus nagelaten tijd en plaats van de diefstal aan te geven en verzuimd het geweld en bedreiging met geweld in de bewezenverklaarde afpersing uit te werken.

3.2. Tenlastelegging en bewezenverklaring dienen in onderling verband en samenhang te worden bezien.(1) Mijns inziens is niet voor misverstand vatbaar dat de diefstal ook op 22 september 2003 te Amersfoort is gepleegd en dat het geweld en de bedreiging met geweld zoals omschreven bij de diefstal eveneens ertoe hebben gestrekt dat de autosleutels werden afgegeven.

Het middel, dat uitgaat van een verkeerde lezing van de bewezenverklaring, faalt.

4.1. Het tweede middel klaagt over de kwalificatie van de bewezenverklaarde diefstal. De bewezenverklaring houdt niets in over de verhouding tussen het geweld en de diefstal. Daarom kon het bewezenverklaarde niet worden gekwalificeerd als het misdrijf van artikel 312 Sr.

4.2. Als gevolg van een kennelijke vergissing is inderdaad in de bewezenverklaring niet opgenomen waartoe het geweld en de bedreiging daarmee hebben gestrekt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen valt af te leiden dat de chauffeur van de bestelbus gedwongen werd de autosleutels af te geven waarna de daders er met de bestelbus met inhoud vandoorgingen. Feitelijk is dus door het hof vastgesteld dat het geweld en de bedreiging met geweld de strekking hadden om de diefstal van de bestelbus voor te bereiden en gemakkelijk te maken. De Hoge Raad zal de bewezenverklaring aldus verbeterd kunnen lezen dat daarin wordt opgenomen dat de diefstal is voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

Door verbeterde lezing komt de grondslag aan het middel te ontvallen.

5.1. Het derde middel klaagt dat het hof in de in de aanvulling opgenomen bewijsoverwegingen A en B feiten en omstandigheden heeft genoemd die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, zonder dat de wettige bewijsmiddelen zijn aangegeven waaraan feiten en omstandigheden zijn ontleend. De genoemde bewijsoverwegingen luiden als volgt:

"Bewijsoverweging

Het hof neemt de bewijsredenering van de rechtbank over en maakt die met enkele, voornamelijk naar aanleiding van de behandeling in hoger beroep noodzakelijk geworden, aanvullingen tot de zijne. Het hof overweegt te dien aanzien het volgende:

A. [Slachtoffer] is op 22 september 2003 omstreeks 07:15 uur zijn werkzaamheden als koerier in dienst van [benadeelde partij 1], verder: [benadeelde partij 1], begonnen in de bedrijfshal van [benadeelde partij 3] aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats]. Om 07:24 uur die dag heeft medeverdachte [medeverdachte 2], verder: [medeverdachte 2], ter plaatse uitgebeld naar het mobiele nummer [002], in gebruik bij [verdachte] (blz. 513, 003514). Dat [verdachte] toen de gebruiker was van laatst vermeld telefoonnummer, leidt het hof net als de rechtbank af uit de navolgende feiten en omstandigheden:

1. De inhoud van tapgesprekken 520, 521 en 523 uit onderzoek "Cardiff (blz. 462-463, 003514) die plaatsvonden iets meer dan één maand voor de overval;

2. In (het telefoonboek van) de mobiele telefoon van [betrokkene 1], die deelneemt aan deze tapgesprekken, staat de naam "[verdachte]" geregistreerd onder nummer [002] (blz. 465, 003514);

3. Uit informatie van de infodesk van de politie Amsterdam-Amstelland blijkt dat onder meer [verdachte] als bijnaam "[verdachte]" heeft (blz. 466, 003514);

4. Verdachte [medeverdachte 3], verder: [medeverdachte 3], heeft verklaard dat [verdachte] in de buurt bekend staat als "[verdachte]" (blz. 496, 003514);

5. [Verdachte] is de eigenaar/gebruiker van een Fiat Punto, bouwjaar 1995, die hij met ingang van 19 augustus 2003 heeft verzekerd bij assurantieadviseur [A] te [vestigingsplaats] (blz. 460-461,003514);

6. De politie heeft geconstateerd dat uit de historische printgegevens van het mobiele nummer [002] blijkt dat dit nummer veelvuldig in telefonisch contact is geweest met de vaste telefoonaansluiting van de ouders van [verdachte];

7. [Verdachte] heeft, voor de eerste maal geconfronteerd met één van de gesprekken uit het Cardiff onderzoek en de vraag of hij zichzelf herkende als een van de deelnemers aan dat gesprek volstaan met het opwerpen van een wedervraag: 'Wie zegt dat ik dit ben. Ik zeg verder niets. Ik beroep mij op mijn zwijgrecht"! Pas later (in appèl, bij gelegenheid van de pro forma-zitting van 5 oktober 2004) heeft verdachte doen aanvoeren dat hij zich intussen herinnerde inderdaad die gesprekken gevoerd te hebben en op de zitting van 9 december 2004 daar zelf over verklaard dat dat was met een even van een hem verder niet met naam bekende 'jongen' geleende telefoon. Hij zou die telefoon telkens hebben mogen gebruiken en vervolgens weer hebben teruggegeven. Hoe het kon zijn dat hij in zijn gesprek met [betrokkene 1] (blz 462) het nummer [002] aan [betrokkene 1] zonder enig voorbehoud opgaf als zijn, verdachtes, nummer bleef zonder verklaring en het gegeven dat [verdachte] en niet die onbekende jongen drie kwartier later die telefoon opnam maakt de zo-even gereleveerde lezing van verdachte zelfs onwaarschijnlijk. Het hof houdt het erop dat verdachte zijn relatie tot genoemd telefoonnummer wenst te verhullen;

8. In het licht van dit laatste is sprekend dat de gebruikers van de andere telefoonnummers waarmee [002] frequent contact heeft gehad eveneens geen opheldering hebben willen geven over de persoon die van dat nummer gebruik maakte. [Medeverdachte 1] niet, die in minder dan drie maanden tijd 96 maal (dat is vaker dan éénmaal per dag) contact heeft gehad met dat nummer en in het bijzonder de familieleden van [verdachte] niet, die verklaard hebben niet te weten wie dat nummer gebruikte. Met het nummer van de ouders van verdachte is er in de drie maanden waarop de printgegevens betrekking hebben 73 maal contact geweest.

B. Om 07:35 uur die dag is door het mobiele nummer van [verdachte] ([002]) uitgebeld naar het mobiele nummer [003] (blz. 513, 003514). Dat dit nummer in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte 1], verder ook: "[Medeverdachte 1]", leidt de rechtbank af uit de navolgende feiten en omstandigheden.

1. [Medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard de enige gebruiker te zijn van het mobiele nummer [001] (blz. 323, 003514);

2. Uit de historische printgegevens van dit mobiele nummer blijkt dat de SIM kaart met dit mobiele nummer onder meer is gebruikt in de mobiele telefoon met imei-nummer [006] (blz. 557 e.v. 003514A);

3. Uit de historische printgegevens van laatst vermelde mobiele telefoon blijkt dat op 22 september 2003 in deze telefoon, behalve de SIM kaart met nummer [001], ook de SIM kaart met nummer [003] is geplaatst, dat deze SIM kaarten op die dag zesmaal zijn gewisseld, dat die dag door het telefoonnummer in gebruik bij de familie van [medeverdachte 1] om 15:18 uur is ingebeld naar deze mobiele telefoon met het nummer [001] en dat met deze mobiele telefoon met dit nummer om 15:29 uur is uitgebeld naar Autohandel [B], alwaar [medeverdachte 1] klant is (blz. 557 e.v. 003514A);

4. Uit de historische printgegevens van het mobiele nummer [001] blijkt dat de SIM kaart met dit mobiele nummer op 22 september 2003 ook is gebruikt in de mobiele telefoon met imei-nummer [007], te weten tot 08:02 uur en daarna eerst vanaf 17:03 uur (blz. 559 e.v. 003514A).

5. Verdachten verklaren elkaar niet of nagenoeg niet te kennen.

6. Verbalisanten hebben verdachte [verdachte] diverse keren gehoord. Tevens hebben verbalisanten de uitgewerkte tapgesprekken van 19 augustus 2003 vanuit het onderzoek Cardiff beluisterd en woordelijk uitgewerkt. Verbalisanten herkenden de stem van verdachte [verdachte] in combinatie met de eerdergenoemde tapgesprekken. Op die grond verklaren verbalisanten dat verdachte [verdachte] het telefoonnummer [002] in zijn bezit heeft gehad en ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Die conclusie deugt in de ogen van het hof.

7. Aan de mogelijkheid dat anderen dan [medeverdachte 1] en verdachte van die tot hen thuis te brengen telefoonnummers gebruik gemaakt hebben, gaat het hof voorbij op grond van de overige bewijsmiddelen en bij gebreke van enig concreet en op dat punt gericht verweer in samenhang met het feit dat zij ([medeverdachte 1] en verdachte) van enige relatie tussen hen en die nummers niet willen weten."

De steller van het middel betoogt in de eerste plaats dat de bewijsmiddelen 1 tot en met 29 zonder de nadere bewijsoverwegingen niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring omdat niet vastgesteld zou zijn wie de gebruikers van de in bewijsmiddel 28 genoemde telefoons waren op 22 september 2003.

5.2. In bewijsmiddel 28 zijn de bewegingen van een aantal mobiele telefoons weergegeven.

Bewijsmiddelen 10 en 15 houden in dat een van die mobiele nummers ([004]) behoort aan [medeverdachte 2], die zich blijkens bewijsmiddelen 1 en 4 raar gedroeg toen chauffeur [slachtoffer] zijn Mercedes bestelbus in Amsterdam laadde en die nadien informatie inwon over een in zijn bezit zijnde geheugenkaart voor grote printers, zoals die welke in de gestolen bestelbus waren geladen. Uit bewijsmiddelen 14 en 19 blijkt dat een ander gevolgd telefoonnummer [001] toebehoort aan [medeverdachte 1]. Nummer [002] is blijkens bewijsmiddel 25 verbonden aan '[verdachte]', zoals verdachte ook wel wordt genoemd (bewijsmiddel 13). Bewijsmiddel 29 maakt duidelijk dat nummer [003] ook aan [medeverdachte 1] toebehoorde. Op 22 september 2003, de dag van de overval, blijken deze telefoonnummers frequent contact met elkaar te hebben (bewijsmiddelen 28 en 29). Ook gedurende een periode van drie maanden blijken [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en verdachte zeer frequent telefonisch contact te hebben met elkaar (bewijsmiddel 29).

5.3. Deze bewijsmiddelen zijn redengevend voor de bewezenverklaring, ook onafhankelijk van de extra bewijsoverwegingen. De nadere bewijsoverwegingen hebben enkel de strekking om de door het hof relevant geachte gegevens in een logisch verband met elkaar te brengen en de door het hof gevolgde redeneertrant tot uitdrukking te brengen. De stelling dat bewijsoverweging A en B zelf bewijsmiddelen zijn en aan de eisen die de wet stelt aan bewijsmiddelen moeten voldoen berust dus op een verkeerde lezing van de bewijsconstructie.

5.4. De subsidiaire stelling van het middel houdt in dat de bewijsoverweging niet voldoet aan de eisen van HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165, maar geeft niet aan met betrekking tot welke feiten uit de bewijsoverwegingen niet aan die eisen is voldaan. Nu de steller van het middel verzuimt de klacht nader te omschrijven behoeft het middel in zoverre geen bespreking.

Het middel faalt.

6.1. Het vierde middel klaagt dat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring in het bijzonder van het medeplegen.

6.2. De klacht dat de bewijsmiddelen 16, 22 en 26 niet redengevend zouden zijn is tevergeefs. Deze bewijsmiddelen verbinden ieder een telefoonnummer met een van de verdachten. In bewijsmiddelen 28 en 29 worden vervolgens de verbindingen tussen deze telefoons in kaart gebracht.

6.3. Bewijsmiddel 25 is in ieder geval redengevend omdat daar het telefoonnummer [002] wordt gekoppeld aan "[verdachte]", volgens de inhoud van andere bewijsmiddelen de bijnaam van verdachte. Het belang van de bewijsmiddelen 24 en 26 zie ik ook niet in omdat het hof volstrekt in het duister laat wat het belang van de mededelingen in deze bewijsmiddelen zou kunnen zijn, maar dat deze bewijsmiddelen niet redengevend zijn doet niet af aan de overigens toereikende motivering van de bewezenverklaring.

6.4. De verwijzing in bewijsmiddel 28 naar bewijsmiddel 29 ten aanzien van telefoonnummer [003] acht ik wel begrijpelijk, omdat uit bewijsmiddel 29 valt op te maken dat op de dag van de overval, 22 september 2003, hetzelfde toestel gebruikmaakte van twee simkaarten. Medeverdachte [medeverdachte 1] maakte gebruik van deze telefoon met simkaart [001]. Het hof heeft de conclusie kunnen overnemen dat dezelfde medeverdachte op 22 september 2003 ook van dat toestel gebruik heeft gemaakt terwijl dat toestel voorzien was van de andere simkaart, [003]. In bewijsmiddel 28 wordt verwezen naar bewijsmiddel 19 omdat uit bewijsmiddel 19 blijkt dat [medeverdachte 1] gebruikmaakt van het nummer [001], welke nummer ook op 22 september 2003 is gevolgd. Dat bewijsmiddel 29 over telefoonnummer [003] inhoudt "NN-man (vermoedelijk [medeverdachte 1])" verwijst naar hetgeen daarvoor is gesteld over de wisselingen van de simkaarten [001] en [003]. Gelet op hetgeen daar is gesteld heeft het hof kennelijk de conclusie dat nummer [003] ook in gebruik was bij [medeverdachte 1] overgenomen. Dat bewijsmiddel 29 inhoudt dat in een periode van drie maanden een keer contact is geweest tussen beide nummers, die dus beide in gebruik zouden zijn bij [medeverdachte 1], doet aan de redengevendheid van het bewijsmiddel niet af. Dit contact toont aan dat beide telefoonnummers met elkaar te maken hebben gehad.

6.5. De kritiek van de steller van het middel op overweging A7 kan ik ook al niet delen. Verdachte heeft volgens het hof geprobeerd zijn relatie met telefoonnummer [005] te verzwakken door te stellen dat hij die telefoon wel eens leende van een hem onbekende. Dat het hof zo een verklaring ongeloofwaardig vindt acht ik volstrekt niet onbegrijpelijk. Onder A8 heeft het hof niet bepaalde verklaringen van verdachte als leugenachtig willen kenschetsen, maar heeft het slechts omstandigheden aangevoerd die de conclusie, dat verdachtes verklaring over het telefoonnummer geen geloof verdient, ondersteunen.

6.6. Onder C heeft het hof een verklaring van [medeverdachte 1] kennelijk leugenachtig genoemd gelet op de inhoud van ander bewijsmateriaal. Aan een kennelijk leugenachtige verklaring van een ander dan verdachte kan in beginsel geen redengevende kracht worden toegekend.(2) Maar schrapping van dit onderdeel uit de bewijsoverweging tast overigens de bewijsconstructie niet aan.

6.7. In de kritiek op overweging L ziet de steller van het middel over het hoofd dat het medeplegen niet enkel op deze overweging behoeft te worden gebaseerd. Van belang voor het bewijs is bijvoorbeeld ook hetgeen is gebleken over het gedrag van [medeverdachte 2] op de dag van de overval, hetgeen wel duidelijk wijst in de richting van betrokkenheid, zeker als men zich realiseert dat [medeverdachte 2] nadien op zoek is naar informatie over geheugenkaarten voor grote printers. De nauwe en volledige samenwerking die voor medeplegen nodig is heeft het hof wel kunnen illustreren door te wijzen op de frequente telefonische contacten van het nummer dat verdachte gebruikte met de nummers van beide andere verdachten, onder wie dus genoemde [medeverdachte 2], het feit dat blijkens de mastgegevens 's morgens om 09.14 verdachtes telefoon zich in dezelfde straat bevond als waardoor de later gestolen bestelbus reed, en even later, na de overval, op de Amersfoortsestraatweg te Naarden (de afslag van de A1 komende uit de richting van Amersfoort) en vervolgens zich richting Amsterdam had verplaatst. Dat verdachte juist op de dag van de overval een bestelbus nodig had is onder deze omstandigheden bepaald een verklaring waard, welke verdachte evenwel verzuimd heeft te geven. Bij gebreke van verheldering van de kant van verdachte heeft het hof deze gegevens als redengevend voor het bewijs kunnen aanmerken.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

7. De middelen zijn vruchteloos voorgesteld. Het eerste en derde cassatiemiddel kunnen naar mijn mening met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 HR 27 januari 1998, DD 98.155.

2 Aldus oordeelde de Hoge Raad niet in het door de steller van het middel genoemde HR 19 maart 2002, NJB 2002, blz. 861, nr. 65, maar in HR 14 september 1992, NJ 1993, 54.