Home

Parket bij de Hoge Raad, 19-06-2007, BA3135, 02556/06 J

Parket bij de Hoge Raad, 19-06-2007, BA3135, 02556/06 J

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
19 juni 2007
Datum publicatie
20 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:BA3135
Formele relaties
Zaaknummer
02556/06 J

Inhoudsindicatie

Rap met bedreigingen verspeid via MSN. HR herhaalt vereisten voor bedreiging uit HR LJN AT3659 en HR NJ 1984, 479. HR casseert i.v.m. ontoereikende motivering. CAG o.m. over rapcultuur, gangsta-raps, Battleraps en Diss tracks.

Conclusie

Nr. 02556/06

Mr. Knigge

Zitting: 10 april 2007

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft op 21 maart 2006 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en de verdachte voorts wegens 1 bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een leerstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie met aftrek.

2. Namens de verdachte heeft mr. P.A. Speijdel, advocaat te Enschede, drie middelen van cassatie voorgesteld. Het kan ervoor gehouden worden dat het beroep zich niet richt tegen de ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde gegeven beslissing.

3. Het gaat in deze zaak om een rapliedje dat een scholier uit de tweede klas van het voortgezet onderwijs schreef over de meisjes uit zijn klas. Hoewel de tekst van de rap verre van fris is te noemen en het begrijpelijk is dat daarover op de school in kwestie grote beroering ontstond, kan ik mij er iets bij voorstellen als Buruma in dit geval weer van een "flutzaak" zou spreken die in het strafrecht niet thuis hoort.(1)

4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 1 april 2005 tot en met 12 mei 2005 in de gemeente Enschede meermalen telkens een persoon genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft de verdachte opzettelijk een raplied geschreven en opgenomen en in de openbaarheid gebracht en verspreid met daarin de woorden:

- Ik trek je long eruit

- ik hoop dat iemand naar je komt en een pen door je strot drukt

- je bloedt dood, ik trap je mank de rolstoel in en

- en trek dan touw om je haren en dan trek ik hem vast hang ik hem aan de dakgoot en daar hang je terwijl ik met een honkbalknuppel op je lig te houwen en

- ik leg je kop op de stoep en ik neem een aanloop, dan spring ik erop en dan knapt je schedel en

- voor altijd in een rolstoel"

5. De bewezenverklaring heeft het Hof doen steunen op de navolgende bewijsmiddelen:

"1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 7 maart 2006, onder meer inhoudende:

Het klopt dat ik een raplied heb gemaakt. De tekst van dit raplied bestond uit hetgeen in de tenlastelegging is gezet. Het waren mijn gevoelens die ik heb geuit. Ik heb over meerdere leerlingen de rap geschreven. Ik heb dit gedaan, omdat die meiden mij altijd pestten. [Betrokkene 1] vertelde dingen door die ze niet mocht doorvertellen en [slachtoffer] maakte racistische opmerkingen over mijn kleren. Ik heb het liedje doorgestuurd naar [betrokkene 2] via de MSN. Ik heb het liedje ook aan [betrokkene 3] gestuurd. Ik heb het lied persoonlijk naar hen verstuurd. Na het aanbieden van mijn excuses, heb ik het raplied ook nog naar [betrokkene 4] verstuurd. Ik had wel in mijn achterhoofd dat het rapliedje dan weer bij de meisjes terecht zou kunnen komen, maar ik dacht dat het geen kwaad kon, omdat ik alles met hen had uitgepraat.

2. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie Twente, district Zuid, afd Enschede Zuid, opgemaakt proces-verbaal, genummerd LJN PL0500/05-058079, gedateerd 12 mei 2005, dossierbladzijden 17, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte -zakelijk weergegeven- als volgt:

Ik zit in klas [001] van [A] College. Het is mij bekend dat ik ben aangehouden terzake bedreiging en belediging. Deze bedreigingen en beledigingen zijn door mij geuit in de vorm van een rap-liedje. Deze bedreigingen zijn geuit in de richting van alle meisjes in mijn klas. Meerdere meisjes uit mijn klas begonnen mij te pesten. Het pesten bestond uit het verspreiden van roddels over mij. Ook het feit hoe men afwijzend en afkerend naar mij keek begon mij geestelijk te raken. Omdat ik een en ander niet meer kon verdragen, besloot ik mijn gevoelens in rap-liedjes te uiten. In deze liedjes uitte ik mijn gevoelens tegenover de meisjes die bij mij in de klas zaten. Omdat ik heel erg kwaad was op de meisjes, besloot ik op een gegeven moment mijn rap-liedje aan een vriend van mij, genaamd [betrokkene 2], door te sturen.

3. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie Twente, district Zuid, afd Enschede Zuid, opgemaakt proces-verbaal, genummerd LJN PL0500/05-058079, gedateerd 12 mei 2005, dossierbladzijden 9, voor zover inhoudende als aangifte van [slachtoffer] -zakelijk weergegeven- als volgt:

Een klasgenoot van mij genaamd [verdachte] heeft middels een rap-liedje mij bedreigd mij zwaar te mishandelen en mij beledigd door mij kankerhoer te noemen. Ik zit in de 2e klas van [A] college vestiging [a-straat] te [plaats]. Ongeveer twee weken geleden kwam ik erachter dat [verdachte] een rapliedje had gemaakt. Ik begreep van mijn vriendinnen dat [verdachte] in dit liedje onder andere over mij had gesproken. Een van deze meisjes, genaamd [betrokkene 1], liet mij het genoemde liedje horen. Vandaag 12 mei 2005, werd tijdens onze geschiedenisles ons allen gezegd dat [verdachte] geschorst was. Ik heb, zoals ik reeds heb verklaard, kennis genomen van de inhoud van het genoemde liedje. Dit luidt als volgt:

En nu die [slachtoffer]

Nu gaan we beginnen

Kankerhoer dat je bent

Voor Lonsdale

En dan praat je met mij

Ik trek je long eruit, ik trek je mee, sta je dan achter mij

Nee he, ik heb een hekel aan Nazi's, turken zijn racisten zeggen zij

Maar kankerhoertje wie is nu de racist

Ik hoop dat iemand naar je toe komt en een pen door je strot drukt

En je dood bloedt ik trap je mank de rolstoel in

En ik trap je weer eruit, dat je op je knieën valt

En ik trap je in je gezicht en je valt om

En ik rook een joint en blaas de blowig spul recht in je gezicht

En is dat niet genoeg ik trap je in je zij

Ik trek dan touw om je haren en dan trek ik hem vast,

Hang ik hem aan de dakgoot en daar hang je terwijl ik met een honkbalknuppel op je lig te houwen

Ga je huilen

Ik maak je los van medelijden

Ik leg je kop op de stoep en ik neem een aanloop

Dan spring ik erop

Dan knap je schedel

Voor eeuwig in de rolstoel

En dan ben ik klaar omdat je lonsdale drager bent kun je dit verwachten

Dus volgende keer kom ik met een disc

Want nu heb ik geen zin

Big en touching

Pak de wijven uit [001] terug

Ik voel mij door de uitlatingen van [verdachte] heel erg bedreigd. Het feit dat hij mij steeds lastig valt, geeft mij het gevoel dat hij zijn bedreigingen waar kan maken.

4. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie Twente, district Zuid, afd Enschede Zuid, opgemaakt proces-verbaal, genummerd LJN PL0500/05-058079, gedateerd 19 mei 2005, dossierbladzijden 14, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] -zakelijk weergegeven- als volgt:

Ongeveer 3 à 4 weken geleden kreeg ik via de msn een liedje van [verdachte] toegestuurd. [verdachte] vroeg mij om dat liedje te beluisteren. Ik hoorde dat [verdachte] in zijn liedje meerdere meisjes bij ons in de klas uitschold. Ik wil zeggen dat ik in [001] van [A] College te [plaats] zit. Ik stuurde het liedje van [verdachte] door naar [betrokkene 5]. Ik heb het liedje naar [betrokkene 5] doorgestuurd, omdat ik wilde hebben dat [betrokkene 5] en andere meisjes op de hoogte zouden zijn van het bestaan van het genoemde liedje. Later in die week merkte ik dat het liedje van [verdachte] op een mp3-speler van een van mijn schoolgenoten terecht is gekomen. Er kwamen dus meerdere jongens en meisjes achter dat [verdachte] een rapliedje met beledigende en bedreigende inhoud had gemaakt.

5. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie Twente, district Zuid, afd Enschede Zuid, opgemaakt proces-verbaal, genummerd LJN PL0500/05-058079, gedateerd 19 mei 2005, dossierbladzijden 15, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] -zakelijk weergegeven- als volgt:

Ik zit in klas [001] van [A] college te [plaats]. Ik zit bij onder andere [verdachte] in de klas. Op een dag kreeg ik van [verdachte] via de msn een rapliedje toegestuurd. [Verdachte] vertelde mij dat het hier om het liedje ging waar dagenlang over in de klas werd gesproken. Ik beluisterde het genoemde liedje. Ik hoorde dat [verdachte] in zijn liedje alle meisjes bij ons uit de klas uitschold. Ik hoorde ook dat [verdachte] bedreigende uitlatingen over de genoemde meisjes maakte.

6. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie Twente, district Zuid, afd Enschede Zuid, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500-05-058079, gedateerd 19 mei 2005, dossierbladzijden 16, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] -zakelijk weergegeven- als volgt:

Ik zit in klas [001] van [A] college te [plaats]. Op een dag, ongeveer 3 à 4 weken geleden, kwam ik op school [verdachte] tegen. [verdachte] vertelde mij dat zijn klasgenoten, meisjes, boos op hem waren. [verdachte] zei tegen mij dat hij een rapliedje over die meisjes had gemaakt en dat die meisjes daarom kwaad op hem waren geworden. Ik vroeg [verdachte] of hij zijn liedje mij via de mail/msn op kon sturen zodat ik zijn liedje kon beluisteren. Op een andere dag was [verdachte] op de msn online. Ik merkte dat [verdachte] een meisje aan het msngesprek toevoegde. Dit genoemde meisje heeft vervolgens via de msn het betreffende liedje naar mij gestuurd. Ik heb vervolgens het liedje beluisterd. Ik hoorde inderdaad dat hij het over meerdere meisjes had. De inhoud van het genoemde liedje vond ik beledigend, hard, een beetje asociaal. Ik heb dit liedje op mijn mp3-speler gezet. Op school gaf ik mijn mp3-speler aan [betrokkene 6]. Ik zag dat [betrokkene 6] het rapliedje aan haar vriendinnen liet luisteren. Volgens mij waren het de meisjes waar [verdachte] het in zijn liedje over had."

6. Het Hof heeft voorts een door de raadsman gevoerd bewijsverweer in een nadere bewijsoverweging verworpen. Deze bewijsoverweging luidt als volgt:

"Uitdrukkelijk bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, nu hij niet de opzet heeft gehad om de in de tenlastelegging genoemde personen te bedreigen. Verdachte heeft de tekst van het rapliedje aan enkele vrienden gestuurd, maar niet met de intentie dat ze het liedje door zouden sturen. Daarnaast is de raadsman van mening dat het liedje auteursrechtelijk is beschermd en dat verdachte erop mocht vertrouwen dat zijn vriendjes dit lied dus niet zouden verspreiden.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof is van oordeel dat de door verdachte en zijn raadsman bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.

In het bijzonder neemt het hof hierbij in aanmerking de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie op 12 mei 2005, inhoudende dat hij door verschillende meisjes uit zijn klas werd gepest. Dit pesten bestond naar zijn zeggen uit het verspreiden van roddels en uit het afkeurend en afwijzend kijken. Hij voelde zich steeds meer buitengesloten. Hij was heel erg kwaad op die meisjes en besloot om die gevoelens in een rapliedje te uiten, aldus verdachte in zijn verklaring bij de politie. Het door hem gemaakte rapliedje heeft hij aan een vriend, te weten [betrokkene 2], gestuurd. [Betrokkene 2] heeft vervolgens het liedje aan onder andere [betrokkene 5] laten horen en uiteindelijk is het liedje bij verschillende mensen, waaronder de in het liedje genoemde meisjes, terechtgekomen. Daardoor is er veel onrust ontstaan. Verdachte heeft ditzelfde liedje vervolgens ook naar [betrokkene 3] gestuurd, met de wetenschap dat dit liedje via [betrokkene 2] was verspreid en veel commotie teweeg had gebracht bij de verschillende meisjes van zijn school en dat zij zich bedreigd voelden. Door deze mail dan toch naar [betrokkene 3] te versturen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn rapliedje, dat verschillende bedreigingen bevatte, onder andere [slachtoffer] (nogmaals) zou bereiken. Nadat verdachte het liedje naar [betrokkene 3] had verstuurd, kreeg hij spijt van zijn daad, zo heeft hij bij de politie verklaard, en heeft hij aan alle meisjes zijn excuses aangeboden. Desalniettemin heeft verdachte een paar weken later het rapliedje nog een keer verstuurd, namelijk naar [betrokkene 4]. Ook hier acht het hof, gelet op de voorgeschiedenis, voorwaardelijke opzet van de kant van verdachte aanwezig.

Wat er ook zij van de auteursrechtelijke stelling van de raadsman, niet aannemelijk is geworden dat verdachte zelf ten tijde van het verzenden van zijn rapliedje rekening heeft gehouden met eventuele auteursrechtelijke bescherming en bovendien wist hij na de eerste verzending dat zijn rapliedje was verspreid. Er is derhalve onverminderd sprake van voorwaardelijk opzet, gericht op de bedreiging."

7. Het eerste middel bevat de - in drie deelklachten uiteenvallende -klacht dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

8. Voorafgaande aan de eigenlijke bespreking van het middel merk ik het volgende op. In zijn pleidooi heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:

"De tekst van het raplied van verdachte verdient zeker geen schoonheidsprijs, maar deze tekst moet wel geplaatst worden in de context van deze tijd. Ali B. zingt ook rapliedjes en de teksten hiervan zijn nog veel erger. Hij heeft het over motherfuckers en pikkelikkers, wat beledigend is voor iedereen tegen wie dit lied zich richt. Een raplied gaat altijd over geweld, botheden, enzovoort."

9. Tot de deelklachten behoort evenwel niet dat uit de bewijsmiddelen niet (zonder nadere motivering) valt af te leiden dat de tekst van het door de verdachte geschreven lied - zoals in vaste jurisprudentie wordt geëist - van dien aard is en onder zodanige omstandighedenen is geschied dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij van het leven zou worden beroofd. Ik zou dit punt daarom kunnen laten rusten. Omdat het indirect van belang is voor het bewijs van het opzet - waarover wel wordt geklaagd - maak ik daarover toch een opmerking.

10. In mijn conclusie voorafgaand aan HR 18 april 2006, NJ 2006, 397 m.nt. Y. Buruma wierp ik de vraag op hoe groot de "ontzenuwende rol van de context" bij de uitleg van art. 285 Sr is. Mijn indruk was - en is nog steeds - dat de Hoge Raad op dit punt terughoudend is. Als de geuite woorden op zich zelf genomen een bedreiging tegen het leven inhouden, mag als regel worden aangenomen dat die woorden bij de degene tot wie zij waren gericht, de redelijke vrees konden doen ontstaan dat hij of zij van het leven zou worden beroofd. Uitzonderingen op die regel vormen de gevallen waarin overduidelijk sprake is van scherts, spel of beeldspraak. Maar andere uitzonderingen worden niet snel aangenomen. Of de Hoge Raad daarbij zo ver gaat dat - zoals in de conclusie werd verdedigd - ook "loze" dreigementen die in drift en boosheid worden geuit, een bedreiging in de zin van art. 285 Sr opleveren, is echter de vraag. In het genoemde arrest behoeft dat in elk geval niet gelezen te worden. In een arrest dat enkele weken eerder werd gewezen (HR 28 maart 2006, LJN AV4191, niet gepubliceerd), oordeelde de Hoge Raad dat uit de bewijsmiddelen niet viel af te leiden dat de tegen een politieman geuite bedreiging ("Fuck you. Ik gooi een handgranaat") in de gegeven omstandigheden - de verdachte was, na te zijn onderworpen aan een veiligheidsfouillering, ingesloten in de observatiecel van het politiebureau - van dien aard was dat bij die politieman de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Enig realiteitsgehalte moet het dreigement zogezien wel hebben.

11. De vraag is of de context in het onderhavige geval de bedreigende taal ontzenuwt. Een eventuele uitzondering ligt, hoe vreemd dat wellicht ook klinkt, in de sfeer van het spel en de beeldspraak. Het kan mijns inziens als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat een niet onaanzienlijk deel van de raps die worden geschreven, uiterst grof, beledigend en gewelddadig zijn. In gangsta-raps worden agressieve fantasieën uitgeleefd. De rappers verbeelden zich gangsters te zijn, die vrouwen verkrachten en ieder die hun een voet dwars zet (niet zelden de politie) op gewelddadige wijze om het leven brengen.(2) In Battleraps proberen tegenstanders elkaar op min of meer goedaardige wijze met rapteksten de loef af te steken. Diss tracks zijn kwaadaardiger: daarin wordt de tegenstrever beledigd en met de dood bedreigd.(3) (4) Het is de vraag of de tekst die de verdachte schreef, bezien tegen de achtergrond van deze rapcultuur, als een serieus te nemen bedreiging kan worden aangemerkt. Kan daarin meer worden gezien dan een verbeelding van een - op [slachtoffer] geprojecteerde - agressieve fantasie, meer dan een "literaire" verwoording van de woede die de verdachte jegens haar zei te voelen? Stuitend zijn de teksten zeker, kwetsend en beledigend ook, maar vormen zij een reële bedreiging? Zinnen als "Ik leg je kop op de stoep en ik neem een aanloop/Dan spring ik erop/Dan knap je schedel/Voor eeuwig in de rolstoel" zijn zo grotesk, dat in elk geval ik grote moeite heb ze serieus te nemen. Maar dat komt misschien omdat ik geen meisje ben uit de tweede klas. En ik weet ook niet hoe vertrouwd een meisje als [slachtoffer] met de eigenaardigheden van het rapperswereldje was.

12. Of het lied bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij van het leven zou worden beroofd, is kortom een vraag die afhangt van een waardering van feiten en omstandigheden van feitelijke aard die daarom in cassatie niet ten volle kan worden beantwoord. Ik sluit niet uit dat het Hof terecht heeft aangenomen dat van een bedreiging in de zin van art. 285 Sr sprake was.(5) Ik volsta er daarom mee erop te wijzen dat de specifieke kenmerken van de rapcultuur ook het bewijs van het opzet compliceren. Uit de inhoud van de tekst als zodanig kan mijns inziens niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte heeft begrepen (al was het maar in de vorm van voorwaardelijk opzet) dat zijn woorden bij [slachtoffer] de redelijke vrees konden doen ontstaan dat hij haar om zou brengen.

13. Dan nu de klachten die in het middel worden gepresenteerd. De eerste deelklacht is dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte meermalen een raplied heeft geschreven en opgenomen in de periode van 1 april 2005 tot en met 12 mei 2005.

14. Deze klacht mist feitelijke grondslag omdat zij berust op een andere uitleg van de bewezenverklaring dan waarvan het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk is uitgegaan. Aan de verdachte is niet tenlastegelegd en het Hof heeft ook niet bewezenverklaard dat verdachte meermalen een raplied heeft geschreven en opgenomen en ook niet dat dit geschiedde in de genoemde periode. Tenlastegelegd en bewezenverklaard is dat verdachte [slachtoffer] in de genoemde periode meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het Hof heeft dit kennelijk aldus opgevat dat het bedreigen geschiedde door het in de openbaarheid brengen en verspreiden van een en hetzelfde - door de verdachte op enig daarvoor gelegen tijdstip geschreven - lied dat daardoor ter kennis kwam van het slachtoffer. Uit de bewijsmiddelen kan niet alleen worden afgeleid dat de verdachte het bewuste lied in de bewezenverklaarde periode meerdere malen in de openbaarheid heeft gebracht en verspreid, maar ook dat het lied in die periode ter kennis kwam van genoemde [slachtoffer]. Reeds omdat de gevolgen van het handelen van de verdachte in de bewezenverklaarde periode intraden, kon het Hof aannemen dat de bedreigingen in de bewezenverklaarde periode zijn gepleegd.(6)

15. De tweede deelklacht houdt in dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte in [plaats] meermalen een lied heeft geschreven en opgenomen en in de openbaarheid gebracht. Ook deze klacht berust weer op een onjuiste lezing van de bewezenverklaring. Dat de bedreiging geschiedde te [plaats] blijkt uit bewijsmiddel 3, waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] op de in [plaats] gelegen school met de inhoud van het lied bekend raakte. Overigens blijkt uit de in het arrest vermelde personalia van de verdachte dat hij in [plaats] woonde, zodat gevoeglijk kan worden aangenomen dat het schrijven, opnemen en verspreiden van het lied in [plaats] plaatsvond.

16. Ik meende aanvankelijk dat de beide deelklachten over iets anders bedoelden te klagen, namelijk of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [slachtoffer] meermalen is bedreigd.(7) Ik had het begrijpelijker gevonden als het Hof - dat aannam dat de verdachte één lied(8) in de openbaarheid bracht waarmee [slachtoffer] bekend raakte - had geoordeeld dat sprake was geweest van één enkele bedreiging (die het slachtoffer mogelijk langs meerdere wegen heeft bereikt). Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat elke keer dat de verdachte het lied naar een medeleerling zond, als een afzonderlijke bedreiging telde. Wellicht is dat een waardering van het feitenmateriaal die niet zonder meer onbegrijpelijk genoemd kan worden, maar dan zal uit de bewijsmiddelen toch moeten blijken dat bij elke afzonderlijke bedreiging aan alle bestanddelen van het strafbare feit is voldaan. Zo zal moeten blijken dat alle bedreigingen [slachtoffer] hebben bereikt, dat de omstandigheden alle keren zodanig waren dat zij telkens opnieuw voor haar leven kon vrezen en dat bij de verdachte telkens het vereiste opzet aanwezig was. Voor de beoordeling van de derde deelklacht is dat niet zonder belang.

17. Die derde deelklacht heeft betrekking op het bewijs van het opzet. Er wordt in de eerste plaats geklaagd over de wijze waarop het Hof een daarop betrekking hebbend verweer heeft verworpen. Dit verweer is door het Hof samengevat en verworpen als hiervoor onder 6 is weergegeven.

18. In het middel wordt geklaagd over de begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof dat de verdachte - die niet heeft verzocht of opdracht heeft gegeven het lied verder te verspreiden en openbaar te maken - desalniettemin voorwaardelijk opzet had op het feit dat het lied [slachtoffer] bereikte. Daarbij wordt in het bijzonder opgekomen tegen 's Hofs oordeel dat "niet aannemelijk is geworden dat verdachte zelf ten tijde van het verzenden van zijn rapliedje rekening heeft gehouden met eventuele auteursrechtelijke bescherming". Het Hof zou niet zonder nader onderzoek tot dit oordeel hebben mogen komen. Ik kan de steller van het middel daarin niet volgen. De mogelijkheid dat een scholier (i) meent dat het auteursrecht zich er tegen verzet dat een liedje van een ander wordt doorgemaild en vooral (ii) dat zijn medescholieren zich aan dat auteursrecht iets gelegen zouden laten liggen, is zo weinig waarschijnlijk dat het op de weg ligt van de raadsman die deze mogelijkheid tot hoeksteen van zijn verweer wenst te maken, om daarvoor enige onderbouwing aan te dragen. Als die onderbouwing ontbreekt en de aangedragen mogelijkheid zelfs in de verklaringen van de verdachte geen begin van steun vindt, is het allerminst onbegrijpelijk dat het Hof die mogelijkheid niet aannemelijk acht. Wat de steller van het middel in dit verband verder nog aanvoert is leuk gevonden, maar daarmee is mijns inziens ook alle positiefs gezegd.

19. Ook hier geldt dat het middel in al zijn spitsvondigheid langs het werkelijke probleem heen scheert. Ik begrijp de bewijsoverweging van het Hof aldus, dat de verdachte voorwaardelijk opzet had toen hij het liedje voor de tweede keer (aan [betrokkene 3]) en voor de derde keer (aan [betrokkene 4]) verstuurde. De eerste keer - toen het lied aan [betrokkene 2] werd gezonden - was naar het oordeel van het Hof kennelijk nog geen sprake van voorwaardelijk opzet. Daar komt bij dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het aan [betrokkene 2] gezonden lied [slachtoffer] heeft bereikt. Het Hof lijkt zich dat ook - getuige het tussen haakjes plaatsen van het woord "nogmaals" - te hebben gerealiseerd. Dat het aan [betrokkene 3] gestuurde lied het slachtoffer heeft bereikt, blijkt evenmin uit de bewijsmiddelen.(9) Er blijft aldus hooguit één strafbare bedreiging over.

20. Belangrijker is nog is dat met het voorwaardelijk opzet op het ter kennis van het slachtoffer komen van de rap het door de wet geëiste opzet nog niet gegeven is. Vereist is tevens dat de wil van de verdachte gericht was op het teweegbrengen bij het slachtoffer van de indruk dat zij van het leven zou worden beroofd. Nu de verdachte het lied had geschreven om zijn gevoelens te uiten (waarvoor hij de 'literaire' vorm van de rap koos) en hij - zoals was aangevoerd - absoluut niet de bedoeling had dat het liedje [slachtoffer] ter ore zou komen, is het de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de wil van de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke vorm) erop was gericht dat [slachtoffer] zou vrezen voor haar leven. Dat brengt mij op het volgende.

21. Aan het slot van de toelichting op de derde deelklacht wordt in de tweede plaats als bezwaar tegen de bewezenverklaring van het opzet aangevoerd dat het Hof daarvoor redengevend heeft geacht de als eerste bewijsmiddel gebezigde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:

"Na het aanbieden van mijn excuses, heb ik het raplied ook nog naar [betrokkene 4] verstuurd. Ik had wel in mijn achterhoofd dat het rapliedje dan weer bij de meisjes terecht zou kunnen komen, maar ik dacht dat het geen kwaad kon, omdat ik alles met hen had uitgepraat."

22. Naar mijn mening is deze klacht gegrond. Dat de verdachte - toen hij op het verzoek van [betrokkene 4] inging - dacht dat het geen kwaad kon als het liedje weer bij de meisjes terecht zou komen, valt mijns inziens niet te rijmen met het in de bewezenverklaring besloten liggende oordeel van het Hof dat de verdachte op dat moment willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees zou ontstaan dat verdachte haar van het leven zou beroven. Ik merk daarbij nog op dat het mij niet op voorhand onaannemelijk voorkomt dat de verdachte dacht dat het geen kwaad meer kon. Hij ging er kennelijk - mogelijk ten onrechte - vanuit dat alle meisjes al van de volledige inhoud van de rap hadden kennisgenomen, hij had daarvoor zijn excuses aangeboden en had - althans in zijn eigen voorstelling - alles uitgepraat. Dat alles wijst er niet op dat de verdachte heeft beseft dat de kans dat hij toch nog verkeerd zou worden begrepen, aanmerkelijk was.

23. Het eerste middel slaagt voor zover het klaagt over het gebrek aan redengevendheid van het eerste bewijsmiddel.

24. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet kan worden gekwalificeerd als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, nu uit het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring opgenomen tekstgedeelte van het lied niet blijkt dat de (beledigende) tekst betrekking had op [slachtoffer].

25. Daarmee wordt echter aan de tenlastelegging en bewezenverklaring een uitleg gegeven die niet die van het Hof is geweest. Tenlastegelegd en bewezenverklaard is dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd, welke bedreiging na het woord "immers" van een nadere feitelijke uitwerking is voorzien. Aldus ligt in de bewezenverklaring - zoals die door het Hof kennelijk en geenszins onbegrijpelijk is uitgelegd - besloten dat het desbetreffende tekstgedeelte betrekking had op [slachtoffer]. Deze bewezenverklaring wordt daarbij door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen (met name nr. 3) geschraagd. De klacht mist feitelijke grondslag.

26. Het tweede middel faalt.

27. Het derde middel bevat een reeks klachten over de strafmotivering.

28. Het Hof heeft in het kader van de strafoplegging en in het dictum het volgende overwogen:

"Oplegging van straf en/of maatregel

Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een leerstraf van na te melden duur, passend en geboden. Het hof is van oordeel dat het van belang is dat verdachte leert hoe hij in bepaalde situaties dient te handelen, in het bijzonder op welke manier hij met zijn woede en machteloosheid moet omgaan.

Het hof neemt bij de strafoplegging voorts in aanmerking de conclusie van de over verdachte uitgebrachte rapportage van de beëdigd gedragsdeskundige drs. R.R. Beth, gedateerd 27 september 2005, waaruit volgt dat bij verdachte kan worden gesproken van een ontwikkeling in de richting van theatrale- en narcistische persoonlijkheidsproblematiek, waardoor hij in onvoldoende mate zijn wil in volle vrijheid heeft kunnen bepalen. Om die reden dient verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Het hof neemt die conclusie over.

(...)

Het Hof:

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een leerstraf, te weten een Sociale Vaardigheidstraining, voor de duur van 24 (vierentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 12 (twaalf) dagen jeugddetentie.

Bepaalt, dat bij de uitvoering van de taakstraf 12 (twaalf) uren in mindering worden gebracht wegens de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten totaal 15 (vijftien) dagen."

29. In de eerste plaats wordt geklaagd dat de door het Hof opgelegde straf bevreemding wekt, aangezien het Hof voor één feit een straf van dezelfde duur heeft opgelegd als de Rechtbank terzake van twee feiten.

30. De verdachte is door de Kinderrechter in de Rechtbank Almelo wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en eenvoudige belediging, meermalen gepleegd veroordeeld tot een leerstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie. Zoals ik in rubriek 1 reeds heb aangegeven is de verdachte in hoger beroep wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een leerstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie met aftrek.

31. Het verschil met de in eerste aanleg opgelegde straf is minder groot dan de steller van het middel doet voorkomen. Het Hof heeft - anders dan de Rechtbank deed - bevolen dat wegens het ondergane voorarrest 12 uren op de straf van 24 uren in mindering moest worden gebracht. De facto is dus sprake van een halvering van de straf. Waarom dit gegeven de bevreemding - zo daarvan al sprake zou zijn - niet wegneemt, vermag ik niet in te zien.

32. Ook overigens meen ik dat de strafoplegging, mede in aanmerking genomen dat de verdediging niet méér heeft aangevoerd dan dat met de verminderde toerekeningsvatbaarheid rekening moest worden gehouden, ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is. Dat de leerstaf, gelet op het door het Hof geformuleerde leerdoel, een zekere minimumduur diende te hebben, lijkt mij, ook zonder dat het Hof dat met zoveel woorden overweegt, wel duidelijk. De 12 uren die na aftrek van het voorarrest resteren, lijken mij waarachtig niet te veel om te leren hoe met de eigen woede en machteloosheid moet worden omgegaan.

33. In de tweede plaats wordt erover geklaagd dat het Hof voor de 15 dagen, die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, slechts 12 uren in mindering heeft gebracht.

34. Art. 27 lid 1 Sr (toepasselijk op grond van art. 77m lid 7 Sr) bepaalt - voor zover hier van belang - dat de rechter bij het opleggen van een taakstraf de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering of in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechter dient daarbij in zijn uitspraak te bepalen volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.

35. NLR, aant. 5 bij art. 27 Sr (suppl. 127, juni 2004) vermeldt in dit verband het volgende:

"De verplichting tot aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd geldt ook bij veroordeling tot een taakstraf. Daarbij dient de rechter in zijn uitspraak de maatstaf te bepalen. De regering was van oordeel dat de wetgever geen vaste criteria diende te geven voor de berekening van de aftrek, omdat de rechter hier een zekere vrijheid moet hebben (Kamerstukken II 1997/98, 26 114, nr. 3, p. 16). Het is te verwachten dat in de praktijk de ten aanzien van de onbetaalde arbeid ten algemenen nutte tot nu toe vrij algemeen gehanteerde criteria, zullen worden gehandhaafd. Dat zou betekenen dat voor de eerste zestig dagen twee uren taakstraf per dag wordt afgetrokken en voor de overige dagen één uur per dag (Zie Trema 1993, p. 201 e.v.)."

36. Door te bevelen dat voor de 15 dagen voorarrest 12 uren in mindering moeten worden gebracht, heeft het Hof in zijn uitspraak bepaald volgens welke maatstaf de aftrek dient te geschieden. Die maatstaf is - zo leert een eenvoudige rekensom - 0,8 uren per dag. De vraag is of de afwijking van de in de praktijk gangbare maatstaf van twee uren per dag geen nadere motivering behoefde.

37. Hoewel de wet de rechter vrijheid heeft gelaten bij het bepalen van de te hanteren maatstaf, zal de rechter van die vrijheid geen willekeurig gebruik mogen maken. Dat zou in strijd zijn met het beginsel van de rechtsgelijkheid. Bovendien verdraagt de verplichting om het voorarrest af te trekken zich slecht met een onbegrensde beoordelingsvrijheid. Ik meen derhalve dat een zo forse afwijking van de gebruikelijke maatstaf als waarvan in casu sprake is, nadere motivering behoeft.

38. Voor zover het middel over het ontbreken van die motivering klaagt, is het terecht voorgedragen.

39. Het eerste en het derde middel slagen ten dele. Voor het overige zouden de klachten kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

40. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover die aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Zie de noot onder HR 14 september 2004, NJ 2005, 61.

2 Bij wijze van voorbeeld een tekstfragment van N.W.A. (Nigga's With Attitudes), één van de eerste gangsterrapgroepen, met bekende rappers als Dr. Dre, Ice Cube en Easy E (uit N.W.A. Gangsta Gangsta Lyrics): "I got a shotgun, and here's the plot/Takin niggaz out with a flurry of buckshots/Boom boom boom, yeah I was gunnin/And then you look, all you see is niggaz runnin/and fallin and yellin and pushin and screamin/and cussin, I stepped back, and I kept bustin". De Osdorp Posse maakte een rap ("Moordenaars") die als parodie op dit type N.W.A.-lied kan worden gezien: "De garderobeman zei met z'n vette kop:/"Jullie mogen niet naar binnen met je petten op."/M'n neef zei: "Jij vuile pleurispoot,/wie neukt met IJsblok, die gaat dood."/En hij sloeg hem zo hard op z'n bek,/dat ie op de grond viel met een gebroken nek./Ik brak z'n been, Ijsblok deed mee,/we schopten hem de tering met z'n twee."

3 Zie bijvoorbeeld het volgende tekstfragment van Benzino (Benzino Lyrics, "Die another day") gericht tegen Eminem: And every plantation got a bunch a house niggas/D12, Shady Records just a bunch of house niggas/Obie Trice, is for security in your front lobby/Better call the secret service, if you gonna stop me (blaah)/Paul Rosenberg, you fat fuckin' pig/I'm holdin you responsable for what this bitch did (kill ya)/Cause you call me up, try to cop or plead/As far as I'm concerned you both gonna bleed (bitch)/Talkin' bout he wanna fight, please/Let's set that shit up quick so I can drop him to his knees/You let a clown clown you, how insane is that/You let em tonguekiss your wife when you had a gat/How you gonna have a gun with no bullets/Oh don't worry cause when I see you I'm gonna pul it (blaah)/You dyed ya hear blond, I'm a make it red/How you gonna sell records Marshall when you dead".

4 Dat dit alles onschuldig is, wil overigens niet gezegd zijn. Sommige rappers, waaronder Tupac en Notorious B.I.G., stierven een gewelddadige dood. De rapper 50 Cent overleefde eerst een beschieting en later een messteek in de rug. Of en in hoeverre deze incidenten het gevolg waren van vetes tussen rivaliserende rapgroepen - die de daad bij het woord voegden - is onduidelijk.

5 In 2005 werden twee rappers van de Haagse rapgroep DHC verooroordeeld tot 150 uur werkstraf wegens bedreiging van Hirsi Ali door middel van hun Hirsi Ali Diss. Zie Rechtbank 's-Gravenhage, 27 januari 2005, LJN AS4029 en LJN AS4030.

666 Zie HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821 m.nt 't H.: de doodslag werd (ook) gepleegd op het tijdstip waarop het slachtoffer overleed.

7 Gelet op de kwalificatie kan het er niet voor gehouden worden dat de desbetreffende woorden bij vergissing niet zijn doorgehaald.

8 Uit de verklaringen die verschillende meisjes tegenover de politie aflegden, zou kunnen worden afgeleid dat het om twee verschillende raps ging, of althans om twee verschillende versies van dezelfde rap. Verdachte verklaarde evenwel tegenover de politie dat het hetzelfde liedje was dat hij aan [betrokkene 4] had gestuurd, maar dat diverse meisjes dachten dat het om een nieuw liedje ging en dat daarom het geheel allemaal opnieuw begon (dossierpagina 17). Overigens had [slachtoffer] volgens haar verklaring maar van één rap kennisgenomen. Zij zegt dat het haar bekend is dat er ook nog een ander rapliedje is, maar dat zij niet weet of zij daarin voorkomt (dossierpagina 9). Dat zij door dat andere liedje is bedreigd, kan zogezien moeilijk gezegd worden.

9 Ook de stukken van het geding -waaronder de door [betrokkene 3] tegenover de politie afgelegde verklaring (dossierpagina 15) - bieden daarvoor geen steun.