Home

Hoge Raad, 19-06-2007, BA3135, 02556/06 J

Hoge Raad, 19-06-2007, BA3135, 02556/06 J

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 juni 2007
Datum publicatie
20 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA3135
Formele relaties
Zaaknummer
02556/06 J

Inhoudsindicatie

Rap met bedreigingen verspeid via MSN. HR herhaalt vereisten voor bedreiging uit HR LJN AT3659 en HR NJ 1984, 479. HR casseert i.v.m. ontoereikende motivering. CAG o.m. over rapcultuur, gangsta-raps, Battleraps en Diss tracks.

Uitspraak

19 juni 2007

Strafkamer

nr. 02556/06 J

SG/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 maart 2006, nummer 21/005073-05, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Almelo van 29 september 2005 - het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en de verdachte voorts ter zake van 1. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een leerstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig art. 27 Sr.

2. Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging ter zake van feit 2 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.A. Speijdel, advocaat te Enschede, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, zal vernietigen.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel komt met een aantal klachten op tegen de motivering van de bewezenverklaring.

3.2.1. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 1 april 2005 tot en met 12 mei 2005 in de gemeente Enschede meermalen telkens een persoon genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft de verdachte opzettelijk een raplied geschreven en opgenomen en in de openbaarheid gebracht en verspreid met daarin de woorden:

- Ik trek je long eruit en

- ik hoop dat iemand naar je komt en een pen door je strot drukt

- je bloedt dood, ik trap je mank de rolstoel in en

- en trek dan touw om je haren en dan trek ik hem vast hang ik hem aan de dakgoot en daar hang je terwijl ik met een honkbalknuppel op je lig te houwen en

- ik leg je kop op de stoep en ik neem een aanloop, dan spring ik erop en dan knapt je schedel en

- voor altijd in een rolstoel."

3.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:

"Het klopt dat ik een raplied heb gemaakt. De tekst van dit raplied bestond uit hetgeen in de tenlastelegging is gezet. Het waren mijn gevoelens die ik heb geuit. Ik heb over meerdere leerlingen de rap geschreven. Ik heb dit gedaan, omdat die meiden mij altijd pestten. [Betrokkene 1] vertelde dingen door die ze niet mocht doorvertellen en [slachtoffer] maakte racistische opmerkingen over mijn kleren. Ik heb het liedje doorgestuurd naar [betrokkene 2] via de MSN. Ik heb het liedje ook aan [betrokkene 3] gestuurd. Ik heb het lied persoonlijk naar hen verstuurd. Na het aanbieden van mijn excuses, heb ik het raplied ook nog naar [betrokkene 4] verstuurd. Ik had wel in mijn achterhoofd dat het rapliedje dan weer bij de meisjes terecht zou kunnen komen, maar ik dacht dat het geen kwaad kon, omdat ik alles met hen had uitgepraat."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik zit in klas [001] van [A] College. Het is mij bekend dat ik ben aangehouden terzake bedreiging en belediging. Deze bedreigingen en beledigingen zijn door mij geuit in de vorm van een rap-liedje. Deze bedreigingen zijn geuit in de richting van alle meisjes in mijn klas. Meerdere meisjes uit mijn klas begonnen mij te pesten. Het pesten bestond uit het verspreiden van roddels over mij. Ook het feit hoe men afwijzend en afkerend naar mij keek begon mij geestelijk te raken. Omdat ik een en ander niet meer kon verdragen, besloot ik mijn gevoelens in rap-liedjes te uiten. In deze liedjes uitte ik mijn gevoelens tegenover de meisjes die bij mij in de klas zaten. Omdat ik heel erg kwaad was op de meisjes, besloot ik op een gegeven moment mijn rap-liedje aan een vriend van mij, genaamd [betrokkene 2], door te sturen."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

"Een klasgenoot van mij genaamd [verdachte] heeft middels een rap-liedje mij bedreigd mij zwaar te mishandelen en mij beledigd door mij kankerhoer te noemen. Ik zit in de 2e klas van [A]college vestiging [a-straat] te [plaats]. Ongeveer twee weken geleden kwam ik erachter dat [verdachte] een rapliedje had gemaakt. Ik begreep van mijn vriendinnen dat [verdachte] in dit liedje onder andere over mij had gesproken. Een van deze meisjes, genaamd [betrokkene 1], liet mij het genoemde liedje horen. Vandaag 12 mei 2005, werd tijdens onze geschiedenisles ons allen gezegd dat [verdachte] geschorst was. Ik heb, zoals ik reeds heb verklaard, kennis genomen van de inhoud van het genoemde liedje. Dit luidt als volgt:

En nu die [slachtoffer]

Nu gaan we beginnen

Kankerhoer dat je bent

Voor Lonsdale

En dan praat je met mij

Ik trek je long eruit, ik trek je mee, sta je dan achter mij

Nee he, ik heb een hekel aan Nazi's, turken zijn racisten zeggen zij

Maar kankerhoertje wie is nu de racist

Ik hoop dat iemand naar je toe komt en een pen door je strot drukt

En je dood bloedt ik trap je mank de rolstoel in

En ik trap je weer eruit, dat je op je knieën valt

En ik trap je in je gezicht en je valt om

En ik rook een joint en blaas de blowig spul recht in je gezicht

En is dat niet genoeg ik trap je in je zij

Ik trek dan touw om je haren en dan trek ik hem vast,

Hang ik hem aan de dakgoot en daar hang je terwijl ik met een honkbalknuppel op je lig te houwen

Ga je huilen

Ik maak je los van medelijden

Ik leg je kop op de stoep en ik neem een aanloop

Dan spring ik erop

Dan knap je schedel

Voor eeuwig in de rolstoel

En dan ben ik klaar omdat je lonsdale drager bent kun je dit verwachten

Dus volgende keer kom ik met een disc

Want nu heb ik geen zin

Big en touching

Pak de wijven uit [001] terug

Ik voel mij door de uitlatingen van [verdachte] heel erg bedreigd. Het feit dat hij mij steeds lastig valt, geeft mij het gevoel dat hij zijn bedreigingen waar kan maken."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:

"Ongeveer 3 à 4 weken geleden kreeg ik via de msn een liedje van [verdachte] toegestuurd. [verdachte] vroeg mij om dat liedje te beluisteren. Ik hoorde dat [verdachte] in zijn liedje meerdere meisjes bij ons in de klas uitschold. Ik wil zeggen dat ik in [001] van [A] College te [plaats] zit. Ik stuurde het liedje van [verdachte] door naar [betrokkene 5]. Ik heb het liedje naar [betrokkene 5] doorgestuurd, omdat ik wilde hebben dat [betrokkene 5] en andere meisjes op de hoogte zouden zijn van het bestaan van het genoemde liedje. Later in die week merkte ik dat het liedje van [verdachte] op een mp3-speler van een van mijn schoolgenoten terecht is gekomen. Er kwamen dus meerdere jongens en meisjes achter dat [verdachte] een rapliedje met beledigende en bedreigende inhoud had gemaakt."

e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:

"Ik zit in klas [001] van [A] college te [plaats]. Ik zit bij onder andere [verdachte] in de klas. Op een dag kreeg ik van [verdachte] via de msn een rapliedje toegestuurd. [verdachte] vertelde mij dat het hier om het liedje ging waar dagenlang over in de klas werd gesproken. Ik beluisterde het genoemde liedje. Ik hoorde dat [verdachte] in zijn liedje alle meisjes bij ons uit de klas uitschold. Ik hoorde ook dat [verdachte] bedreigende uitlatingen over de genoemde meisjes maakte."

f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:

"Ik zit in klas [001] van [A] college te [plaats]. Op een dag, ongeveer 3 à 4 weken geleden, kwam ik op school [verdachte] tegen. [verdachte] vertelde mij dat zijn klasgenoten, meisjes, boos op hem waren. [verdachte] zei tegen mij dat hij een rapliedje over die meisjes had gemaakt en dat die meisjes daarom kwaad op hem waren geworden. Ik vroeg [verdachte] of hij zijn liedje mij via de mail/msn op kon sturen zodat ik zijn liedje kon beluisteren. Op een andere dag was [verdachte] op de msn online. Ik merkte dat [verdachte] een meisje aan het msngesprek toevoegde. Dit genoemde meisje heeft vervolgens via de msn het betreffende liedje naar mij gestuurd. Ik heb vervolgens het liedje beluisterd. Ik hoorde inderdaad dat hij het over meerdere meisjes had. De inhoud van het genoemde liedje vond ik beledigend, hard, een beetje asociaal. Ik heb dit liedje op mijn mp3-speler gezet. Op school gaf ik mijn mp3-speler aan [betrokkene 6]. Ik zag dat [betrokkene 6] het rapliedje aan haar vriendinnen liet luisteren. Volgens mij waren het de meisjes waar [verdachte] het in zijn liedje over had."

3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:

"De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, nu hij niet de opzet heeft gehad om de in de tenlastelegging genoemde personen te bedreigen. Verdachte heeft de tekst van het rapliedje aan enkele vrienden gestuurd, maar niet met de intentie dat ze het liedje door zouden sturen. Daarnaast is de raadsman van mening dat het liedje auteursrechtelijk is beschermd en dat verdachte erop mocht vertrouwen dat zijn vriendjes dit lied dus niet zouden verspreiden.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof is van oordeel dat de door verdachte en zijn raadsman bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.

In het bijzonder neemt het hof hierbij in aanmerking de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie op 12 mei 2005, inhoudende dat hij door verschillende meisjes uit zijn klas werd gepest. Dit pesten bestond naar zijn zeggen uit het verspreiden van roddels en uit het afkeurend en afwijzend kijken. Hij voelde zich steeds meer buitengesloten. Hij was heel erg kwaad op die meisjes en besloot om die gevoelens in een rapliedje te uiten, aldus verdachte in zijn verklaring bij de politie. Het door hem gemaakte rapliedje heeft hij aan een vriend, te weten [betrokkene 2], gestuurd. [betrokkene 2] heeft vervolgens het liedje aan onder andere [betrokkene 5] laten horen en uiteindelijk is het liedje bij verschillende mensen, waaronder de in het liedje genoemde meisjes, terechtgekomen. Daardoor is er veel onrust ontstaan. Verdachte heeft ditzelfde liedje vervolgens ook naar [betrokkene 3] gestuurd, met de wetenschap dat dit liedje via [betrokkene 2] was verspreid en veel commotie teweeg had gebracht bij de verschillende meisjes van zijn school en dat zij zich bedreigd voelden. Door deze mail dan toch naar [betrokkene 3] te versturen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn rapliedje, dat verschillende bedreigingen bevatte, onder andere [slachtoffer] (nogmaals) zou bereiken. Nadat verdachte het liedje naar [betrokkene 3] had verstuurd, kreeg hij spijt van zijn daad, zo heeft hij bij de politie verklaard, en heeft hij aan alle meisjes zijn excuses aangeboden. Desalniettemin heeft verdachte een paar weken later het rapliedje nog een keer verstuurd, namelijk naar [betrokkene 4]. Ook hier acht het hof, gelet op de voorgeschiedenis, voorwaardelijke opzet van de kant van verdachte aanwezig.

Wat er ook zij van de auteursrechtelijke stelling van de raadsman, niet aannemelijk is geworden dat verdachte zelf ten tijde van het verzenden van zijn rapliedje rekening heeft gehouden met eventuele auteursrechtelijke bescherming en bovendien wist hij na de eerste verzending dat zijn rapliedje was verspreid. Er is derhalve onverminderd sprake van voorwaardelijk opzet, gericht op de bedreiging."

3.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, NJ 1984, 479).

3.4. Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen heeft het Hof het volgende vastgesteld.

De verdachte heeft een rap gemaakt waarin hij in gewelddadige bewoordingen zijn gevoelens heeft geuit ten aanzien van de meisjes uit zijn klas. De verdachte heeft daarover bij de politie verklaard dat de bedreigingen waren geuit in de richting van alle meisjes uit zijn klas, terwijl de tekst van het lied in ieder geval tegen één met name in de bewezenverklaring genoemd meisje is gericht. Dat lied heeft hij driemaal electronisch op verschillende tijdstippen aan drie, na te noemen, jongens verstuurd. Omdat hij heel kwaad was op de meisjes, besloot de verdachte op een gegeven moment het liedje aan [betrokkene 2] door te sturen. Toen het liedje al ruim bekend was, heeft de verdachte het daarna nog naar [betrokkene 3] gestuurd, met de mededeling dat dat het lied was waarover al dagenlang in de klas werd gesproken. Later heeft de verdachte het liedje tenslotte nog naar [betrokkene 4] verstuurd. Het Hof heeft blijkens de hiervoor onder 3.2.3 weergegeven bewijsoverweging kennelijk geoordeeld dat ten aanzien van de eerste van de drie verzendingen geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op bedreiging.

3.5. Ten aanzien van het versturen van het liedje naar [betrokkene 3] - de tweede verzending - kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat het liedje (nogmaals) [slachtoffer] ter kennis is gekomen. In zoverre is het oordeel van het Hof voor zover dit inhoudt dat bij deze afzonderlijke verzending van het liedje sprake was van bedreiging van [slachtoffer], ontoereikend gemotiveerd.

3.6. Het Hof heeft ten slotte uit de verklaring van [betrokkene 4] kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat via hem het liedje (nogmaals) ter kennis is gekomen van [slachtoffer]. Het Hof heeft voor het bewijs gebezigd de verklaring van de verdachte onder meer inhoudende:

"na het aanbieden van mijn excuses heb ik het raplied ook nog naar [betrokkene 4] verstuurd. Ik had wel in mijn achterhoofd dat het rapliedje dan weer bij de meisjes terecht zou kunnen komen, maar ik dacht dat het geen kwaad kon, omdat ik alles met hen had uitgepraat."

Het in de bewezenverklaring besloten liggende oordeel van het Hof dat de bedreiging van [slachtoffer] in dit laatste geval van dien aard was dat bij haar de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte toen daarop gericht is geweest, is in het licht van deze voor het bewijs gebezigde verklaring en gelet op de omstandigheden van dit geval ontoereikend gemotiveerd.

3.7. In zoverre slaagt het middel.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te weten wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde waaronder begrepen de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 juni 2007.