Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-07-2007, BA5040, 03234/06

Parket bij de Hoge Raad, 03-07-2007, BA5040, 03234/06

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 juli 2007
Datum publicatie
5 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:BA5040
Formele relaties
Zaaknummer
03234/06

Inhoudsindicatie

“Beroep” a.b.i. art. 55.4 WWM. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat uit de omstandigheden dat verdachte reeds herhaaldelijk in Bosnië is geweest om wapens te kopen, de potentiële afnemers van de wapens bij verdachte bekend waren en verdachte niet op kleine schaal handelde in wapens, kan worden afgeleid dat verdachte de wil had om stelselmatig wapens te verhandelen met het oog op financieel gewin en dat verdachte aldus een beroep heeft gemaakt van het verhandelen van wapens zoals is bewezenverklaard. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip “beroep” a.b.i. art. 55.4 WWM.

Conclusie

Nr. 03234/06

Mr Machielse

Zitting 8 mei 2007

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 4 april 2006 vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, terwijl hij van het verhalen van wapens een beroep maakt" en 3. "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" en 4. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf.

2. Namens verdachte heeft Mr A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam, cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.

3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [betrokkene 2 en 3].

3.2. Ten laste van verdachte is onder 2 en 3 bewezenverklaard dat:

"2. hij op een tijdstip in de periode van 1 december 2004 tot en met 8 januari 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander zonder consent wapens van categorie III onder 1, te weten:

1) een pistool merk Pietro Beretta, kaliber 7.65 millimeter en

2) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.65 millimeter en

3) een pistoool merk Europ Arms, kaliber 7.65

4) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.62 x 25 millimeter

5) een pistool merk Husqvarna, kaliber 9 millimeter

6) een pistool merk Mauser, kaliber 7.65 millimeter

7) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.65 millimeter

8) een revolver merk Enfield, kaliber .455 en

9) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.65 millimeter en

10) een pistool merk F.B. Radom, kaliber 9x19 millimeter en

11) een pistool merk F.B. Radom, kaliber 9x19 millimeter

12) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.62 x 25 millimeter

en bijbehorende munitie van categorie III, te weten:

23 patronen kaliber 7.62 x 25 millimeter Tokarev en

42 patronen kaliber 7.65 millimeter en

27 patronen kaliber 9 millimeter

heeft doen binnenkomen vanuit Bosnië terwijl hij van het verhandelen van wapens een beroep heeft gemaakt."

3. hij in de periode van 6 tot en met 9 januari 2005 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III onder 1, te weten:

1) een pistool merk Pietro Beretta, kaliber 7.65 millimeter en

2) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.65 millimeter en

3) een pistoool merk Europ Arms, kaliber 7.65

4) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.62 x 25 millimeter

5) een pistool merk Husqvarna, kaliber 9 millimeter

6) een pistool merk Mauser, kaliber 7.65 millimeter

7) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.65 millimeter

8) een revolver merk Enfield, kaliber .455 en

9) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.65 millimeter en

10) een pistool merk F.B. Radom, kaliber 9x19 millimeter en

11) een pistool merk F.B. Radom, kaliber 9x19 millimeter

12) een pistool merk Crvena Zastava, kaliber 7.62 x 25 millimeter

en bijbehorende munitie van categorie III, te weten:

23 patronen kaliber 7.62 x 25 millimeter Tokarev en

42 patronen kaliber 7.65 millimeter en

27 patronen kaliber 9 millimeter

Voorhanden heeft gehad terwijl hij van het verhandelen van wapens een beroep heeft gemaakt."

3.3. Aan het onder 2 en 3 bewezenverklaarde zijn de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:

"1. De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 juni 2005 verklaard -zakelijk weergegeven-:

Ik heb in de periode van 1 december 2004 tot en met 8 januari 2005 wapens ingevoerd in Nederland vanuit Bosnië. Het ging om een pistool, merk Pietro Beretta, kaliber 7.65 mm, drie pistolen van het merk Crvena Zastava, kaliber 7.65 mm, een pistool, merk Europ Arms, kaliber 7.65 mm, twee pistolen merk Crvena Zastava, kaliber 7.62 x 25 mm, een pistool, merk Husqvarna kaliber 9 mm, een pistool, merk Mauser, kaliber 7.65 mm, een revolver merk Enfield, kaliber .455 en twee pistolen van het merk F.B. Radom, kaliber 9 x 19 mm. De wapens hebben van vrijdag 7 januari 2005 tot en met zondag 9 januari 2005 in mijn woning aan de [a-straat 1] in [woonplaats] gelegen. Tevens heb ik de bijbehorende munitie ingevoerd, te weten een aantal patronen. Er was voor een en ander geen consent. Mijn vrouw is in de auto meegereden.

2. Het proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Haaglanden, nr. LJN PL1509/2005/47, d.d. 11 januari 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op genoemde datum tegenover de opsporings-ambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (hof: [betrokkene 1]):

Ik wist van de handel in wapens van mijn man. Ik ben het er helemaal niet mee eens dat hij zich bezig houdt met wapens en handel daarin. De pistolen lagen op het bed, misschien tien of elf stuks.

[Verdachte] zei tegen mij dat hij ze zou verkopen.

U vraagt mij wat de mannen kwamen doen die zaterdagmorgen in mijn woning waren. Ik heb gehoord dat zij spraken over de pistolen.

3. Het proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Haaglanden, nr. LJN PL1509/2005/47, d.d. 4 februari 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (hof: [betrokkene 1]):

U vraagt mij wat ik weet van de wapens die [verdachte] in Bosnië zou hebben gekocht. [Verdachte] heeft op de terugweg tegen mij gezegd dat hij pistolen had gekocht en in de auto had verstopt. Ik heb de pistolen voor het eerst gezien bij mij thuis.

4. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. LJN PL1573/2005/561-7, d.d. 9 januari 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op genoemde datum tegenover de opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:

Vandaag, 8 januari 2005 omstreeks 20.00 uur, werd ik gebeld en [verdachte] (hof: de verdachte) vroeg mij of ik langs wilde komen. Ik ben vervolgens naar de woning [a-straat 1] gegaan. [Verdachte] spreekt niet zo goed Nederlands en vroeg mij of ik hem kon helpen.

Ik zag dat er nog drie mannen, twee Joegoslaven en een Nederlander, in de woonkamer zaten. Ik zag dat op de tafel in de woonkamer wapens lagen.

Ik hoorde [verdachte] vragen of ik ook wat wilde kopen. Ik zag dat er ongeveer 14 vuurwapens lagen. Ook zag ik een Magnum en munitie liggen. Ik hoorde een man zeggen: "Ik koop die wapens morgen en ik geef jou € 12.500,--". [Verdachte] gaat elke week met de auto naar Bosnië om vuurwapens te kopen. Dit heeft [verdachte] mij meerdere keren verteld. [Verdachte] gaat vaak naar Bosnië.

5. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. LJN PL1573/2005/47, d.d. 20 januari 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op genoemde datum tegenover de opsporings-ambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:

[Verdachte] had al minimaal 2 keer eerder wapens uit Bosnië gehaald en hier in Nederland verkocht. Dat is wat [verdachte] mijzelf heeft verteld.

6. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL15J2/2005/47-21, d.d. 10 januari 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van deze opsporingsambtenaren (O/AH/11 - O/AH/12):

Op 9 januari 2005 zijn wij gegaan naar het perceel [a-straat 1] te [woonplaats]. Op genoemde dag werd een onderzoek ingesteld door de brigadier-speurhondengeleider van Politie Haaglanden met zijn hond Rink (speurhond explosieve stoffen). Bij onderzoek van de woonkamer werd door Rink melding gemaakt bij een imitatie lederen koffertje dat onder het woonkamerraam stond. Naar aanleiding van deze melding werd door ons een nader onderzoek ingesteld. Na opening van de koffer bleek dat de inhoud bestond uit twaalf vuistvuurwapens, twee geluiddempers en ca. honderd stuks munitie.

7. Een tapgesprek d.d. 9 januari 2005, waarin de verdachte belt naar het nummer [001], pagina O/T/1, - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:

Getapt persoon: [verdachte].

J: Ik ben terug gekomen en ik heb "het". Ik ben in [woonplaats].

NN: Ik zal kijken of iemand wil hebben en dan bel ik je. Wat is de prijs ongeveer.

J: Je hebt ze van 1200, 1300, 1500, 1600.

NN: niet voor minder? ... 700.

J: Niet echt 700 maar 800, 900 wel.

8. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, Bureau Recherche Expertise, nr. PL15J2/2005/47-37, d.d. 15 februari 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als relaas van deze opsporingsambtenaren (O/AH/63 - O/AH/69):

Op zondag 9 januari 2005 werden in het perceel [a-straat 1] te [woonplaats] twaalf vuurwapens in beslag genomen. Deze wapens werden door ons nader onderzocht. Wij relateren hieromtrent het volgende:

Wapen 1:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Pietro Beretta

Kaliber: 7,65 mm

Wapen 2:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Crvena Zastava

Kaliber: 7,65 mm

Wapen 3:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Europ Arms

Kaliber: 7,65 mm

Wapen 4:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Crvena Zastava

Kaliber: 7,62 x 25 mm

Wapen 5:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Husqvarna

Kaliber: 9 mm

Wapen 6:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Mauser

Kaliber: 7.65 mm

Wapen 7:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Crvena Zastava

Kaliber: 7.65 mm

Wapen 8:

Soort wapen: Revolver

Merknaam: Enfield

Kaliber: .455

Wapen 9:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Crvena Zastava

Kaliber: 7,65 mm

Wapen 10:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: F.B. Radom

Kaliber: 9 x 19 mm

Wapen 11:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: F.B. Radom

Kaliber: 9 x 19 mm

Wapen 12:

Soort wapen: Pistool

Merknaam: Crvena Zastava

Kaliber: 7,62 x 25 mm

Alle hier omschreven wapens zijn geschikt om projectielen door een loop af te schieten.

De werking van de wapens berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve zijn deze pistolen en de revolver vuurwapens in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III van 1° van de Wet wapens en munitie.

Munitie

Kaliber: 7.62 x 25 mm Tokarev

Totaal aantal: 23 stuks

Kaliber: 7.65 mm

Totaal aantal: 42 stuks

Kaliber: 9 mm

Totaal aantal: 27 stuks

Het genoemde betreft munitie in de zin van artikel 2, lid 1, categorie 111 van de Wet wapens en munitie.

9. Het proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Haaglanden, nr. LJN PL1509/2005/47, d.d. 19 april 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:

Ik heb op 8 januari 2005 rond gebeld om de wapens te verkopen."

3.4. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnota onder het kopje "feit 1" heeft de raadsman in hoger beroep als volgt verweer gevoerd:

"Van belang met betrekking tot dit feit zijn de door [betrokkene 2] afgelegde verklaringen. [Betrokkene 2] is, volgens zijn eigen verklaring, door client op 8 januari 2005 gebeld om te tolken bij onderhandelingen over de verkoop door cliënt van een aantal wapens. Deze wapens zouden volgens [betrokkene 2] op de tafel in de woonkamer van client hebben gelegen ([betrokkene 1] stelt dat [betrokkene 2] liegt met betrekking tot dit punt (..).

In zijn verklaring van 9 januari 2005 verklaart [betrokkene 2] dat er ongeveer veertien vuurwapens lagen, die hij geteld heeft. Daarbij waren vier zwarte wapens met geluiddemper, een Magnum en drie Scorpions.

In zijn verklaring van 11 januari verklaart [betrokkene 2] dat hij een groot zilverkleurig pistool heeft gezien, 2 of 3 kleinere pistolen, ongeveer 4 zilveren pistolen en 2 Scorpions, 5 of 6 patroonhouders en 4 geluiddempers.

In zijn verklaring van 23 februari verklaart [betrokkene 2] dat hij 14 of 15 vuurwapens heeft gezien, waaronder 4 Scorpions. Vier geluiddemper waren apart.

Uit de verklaringen van [betrokkene 2] kan ieder geval worden afgeleid dat ze weinig consistent zijn, zodat bij de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen vraagtekens kunnen worden gezet. Met name de veranderingen in het aantal Scorpions dat [betrokkene 2] heeft gezien is opvallend. Zijn verklaring gaan van drie, via twee, naar vier Scorpions. Verder zijn de verklaringen met betrekking tot de geluiddempers opvallend: in eerste instantie zaten deze op vier zwarte wapens en in de tweede en derde verklaring waren deze niet vastgemaakt aan een pistool maar lagen los.

Wat bijdraagt aan de twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2], is het feit dat in het dossier meerdere verklaringen aanwezig zijn die doen vermoeden dat de rol van [betrokkene 2] anders is dan hij zelf wil doen voorkomen.

Client heeft verklaard dat [betrokkene 2] wapens voor hem in bewaring heeft gehouden nadat in de woning van client een vuurwapen per ongeluk zou zijn afgegaan. Hierna is tussen client en [betrokkene 2] een conflict ontstaan aangezien [betrokkene 2] een wapen zou hebben achtergehouden.

[Betrokkene 4] heeft desgevraagd verklaard dat [betrokkene 2] erg traumatisch is (en daardoor niet meer helemaal normaal), dat hij granaatscherven in zijn hoofd heeft en dat hij een alcoholprobleem heeft. Verder zou er in het verleden een ruzie zijn geweest tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 2].

Daamaast is er een verklaring van [betrokkene 5], die in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek heeft verklaard dat [betrokkene 2] aan hem heeft verteld (na de aanhouding van cliënt en [betrokkene 4]) dat hij bIij was dat de politie niet goed gezocht had omdat de wapens die hij had, niet door de politie gevonden waren. Die zouden in de stoel zitten waar [betrokkene 2] op zat. Verder zou [betrokkene 2] in augustus 2004 een tweetal wapens hebben laten zien aan [betrokkene 5] en deze voor zijn ogen hebben doorgeladen.

Daarnaast is opmerkelijk dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij erg geschrokken is van de wapens en erg tegen wapenbezit is en dat hij, korte tijd nadat hij een groot aantal vuurwapens heeft zien Iiggen bij cliënt, zijn vrouw ([betrokkene 3]) desondanks naar de woning van client laat gaan om koffie te drinken met [betrokkene 1].

Ook opvallend is dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij als tolk zou fungeren bij een mogelijke verkoop van wapens. [Betrokkene 2] beschrijft een tweetal Joegoslaven en een Nederlanders als de potentiële kopers, waardoor in eerste instantie de vraag rijst of er in dat gezelschap uberhaupt een tolk nodig zou zijn geweest.

[Betrokkene 3] heeft verklaard dat zij direct is vertrokken naar de woning van client toen haar man thuiskwam. Deze mensen heeft ze echter niet gezien. Ze heeft niemand uit het portiek zien komen en geen auto weg zien rijden.

Vooralsnog is de enige bron van waaruit zou voortvloeien dat client op enig moment Scorpions aanwezig heeft gehad, [betrokkene 2] is. Gelet op het bovenstaande is die bron niet betrouwbaar

[Betrokkene 2] heeft verklaard over de aanwezigheid van Scorpions die hij heeft gezien toen hij 8 januari bij client was. Nadat [betrokkene 2] het pand van client heeft verlaten, laat hij desondanks zijn vrouw, [betrokkene 2] naar de woning van client vertrekken met hun kind.

[Betrokkene 3] heeft in dit onderzoek eveneens een aantal verklaringen afgelegd. Opvallend aan haar eerste verklaring van 9 januari is dat deze een aantal elementen bevat die haar handgeschreven verklaring niet bevatten. Haar eerste verklaring vermeldt bijvoorbeeld dat getuige ballen heeft zien liggen waarover zij verklaart: 'Ik weet zeker dat het handgranaten geweest moeten zijn'. Dit gedeelte van de verklaring komt echter in het handgeschreven gedeelte niet voor. Dit zou zo zijn omdat de verklaring van getuige later is aangevuld op basis van telefonisch contact met getuige, van wie vaststaat dat zij de Nederlandse taal maar moeizaam spreekt en begrijpt.

Over deze eerdere verklaringen heeft ze verklaard dat ze deze ondertekend heeft omdat de politieman dat zei en dat ze de het wellicht niet goed begrepen heeft. Ze was bang.

[Betrokkene 3] verklaart op 4 maart omtrent hetgeen zij heeft gezien. In de woning van client was, op het moment dat zij aankwam, slechts het gezin van client aanwezig. Toen [betrokkene 3] naar binnen ging, ging client weg, dit was omstreeks 19.30 uur. Vervolgens kwam een kwartier later de persoon die ze nu herkent als [medeverdachte 1]. Client zou later zijn teruggekomen en met [medeverdachte 1] naar de kinderkamer zijn gegaan. Toen beide in de kinderkamer zaten, kwam [betrokkene 4] binnen.

Toen [medeverdachte 1] uit de kinderkamer kwam ( kennelijk een half uur later) had hij een rode Digros tas bij zich. [Betrokkene 3] kon niet zien wat in het tasje zat. Op 12 januari heeft [betrokkene 3] verklaard dat ze zag dat er iets in het tasje zat, maar ze weet niet hoeveel er in die tas zat. Ze nam aan dat wapens in het tasje zaten. Het was een klein plastic tasje. Verkl vrouw over zien tas bij binnen en bij weggaan niet erg geloofwaardig, althans niet uit te sluiten dat veronderstellingen vrouw niet kloppen. Vanuit kamer geen volledig zicht op de hal, en al heIemaaI niet op de kinderkamer

Samengevat mbt betrouwbaarheid:

Geloofwaardigheid [betrokkene 2]:

Drie keer bellen, met drie verschillende telefoons, maar wel je vrouw erheen laten gaan (lijkt op rancune)

Vlgs vrouw cl onzln dat cl wapens verhandeld en terrorist is

Ontkent wapens bewaard, terwijl hiervoor duidelijke aanwijzingen, bv verkl [betrokkene 6] (gehoord van cl, waarom daarover liegen), maar ook [betrokkene 4] die gehoord heeft dat gestolen

Verklaring over eigen wapens, terwijl zo'n tegenstander van wapens

Vlgs [betrokkene 4] is [betrokkene 2] erg getraumatiseerd, en daardoor niet helemaal normaal

(granaatscherven in hoofd, en een alcoholprobleem)

Verklaring van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in feite een bron, aIthans voor de beoordellng van de betrouwbaarheid van de door hen afgelegde verklaringen is van belang dat men zich realiseert dat zij min of meer gezamenlijk de politie hebben benaderd.

(..)

Gelet op het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van 'overdragen' in de zin van de WWM (..) Zelfs kan niet worden bewezen dat client in enig stadium zelf de feitelijke macht heeft gehad over de Scorpions, laat staan dat hij deze heeft overgedragen aan een derde. Met betrekking tot het eerste feit moet worden geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen."

3.5. Het gevoerde verweer is zoals gezegd opgenomen onder het kopje "feit 1". Het onder 1 tenlastegelegde betrof kort gezegd het overdragen van vier vuurwapens aan medeverdachte I. [medeverdachte 1] terwijl verdachte van het verhandelen van vuurwapens een beroep heeft gemaakt. Verdachte is voor dit feit echter vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde komt de raadsman niet terug op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Aan het eind merkt hij onder meer - en daarnaar verwijst hij ook ten aanzien van feit 3 - het volgende op:

"Geen bewijs gewoonte of beroep, als strafverzwarende omstandigheid:

-[Betrokkene 2]: verschillen met handgeschreven versie van verklaring; Eerst van [betrokkene 4] gehoord dat tweemaal eerder wapens geleverd, ndat dit door [betrokkene 4] wordt ontkend stelt getuige dit van client zelf te hebben gehoord. [Betrokkene 4] verkl cl maar 2 keer te hebben ontmoet.

(..)

-[Betrokkene 2] heeft, in tegenspraak met zijn hierboven genoemd verklaring, verklaard dat hij tot op 8 januari 2005 nog nooit wapens had gezien bij client.

De verdediging verzoekt op grond van het voorgaande daarom partieel vrijspraak voor feit II en voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van Uw Hof."

3.6. Daarna heeft de raadsman in zijn pleitnota ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde nog het volgende opgemerkt:

"In het algemeen kan bij alle feiten niet worden bewezen dat cliënt een beroep of gewoonte heeft gemaakt van de tenlastegelegde gedragingen als bedoeld in artikel 55 vierde lid WWM. Hierover is zojuist het een en ander opgemerkt. Daamaast is van belang dat cliënt geen justitiële documentatie met betrekklng tot vuurwapengerelateerde strafbare feiten. Daarnaast heeft [betrokkene 1] verklaart dat cliënt de wapens wilde verkopen om zodoende zijn schulden te kunnen afbetalen (V/BEG.M/F7). Betoogd kan daarom worden dat clënt geen beroepsmatig handelaar is maar door de omstandigheden zijn toevlucht heeft gezocht in de wapens, om in éénmaal van zijn schulden af te zijn.

Ook blijkt uit het dossier niet dat cliënt professioneel te werk gaat. Zo werden de wapens aangetroffen in de kinderslaapkamer van de woning bij cliënt, terwijl een persoon die zich beroepsmatig bezighoudt met wapenhandel, deze niet in zijn eigen huis zal opslaan maar de wapens ergens zal onderbrengen waar ze moeiIjk gevonden kunnen worden.

In dit kader is ook van belang dat client, nadat zijn kennelljke afnemer de 'bestelling' niet wilde afnemen, in het wilde weg is gaan bellen om maar van zijn wapens af te komen. Een professioneel handelaar had hierbij gebruik kunnen maken van een uitgebreid netwerk, dat bij client ontbreekt."

3.7. Uit het voorgaande leid ik af dat ten aanzien van het onder 2. en 3. tenlastegelegde slechts het verweer is gevoerd dat hij van het verhandelen van wapens geen beroep heeft gemaakt. In dat verband had het hof volgens de steller van het middel kennelijk moeten aannemen dat de betwisting van de betrouwbaarheid van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ten aanzien van feit 1 zich uitstrekte tot de bewijsvoering voor feiten 2 en 3. Het hof heeft immers ook ten aanzien van de feiten 2 en 3 gebruik gemaakt van de verklaringen van deze twee getuigen (bewijsmiddel 4 en 5) en in het bijzonder voor het bewijs van het maken van een beroep van het verhandelen van vuurwapens. De raadsman had er goed aan gedaan de betwisting van de betrouwbaarheid nog eens te benadrukken in verband met de feiten 2 en 3. Het hof heeft in een andere bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 2 en 3 bovendien nog als volgt overwogen:

"Het hof overweegt ten aanzien van het bewezenverklaarde onderdeel "terwijl verdachte van het verhandelen van wapens een beroep heeft gemaakt" dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte vaker in Bosnië is geweest en daar volgens getuigenverklaringen heen ging om wapens te kopen. De verdachte heeft zelf nog verklaard dat hij op 8 januari 2005 heeft "rond" gebeld naar mensen om wapens te verkopen. Dit duidt erop dat de verdachte al wist wie hij voor de verkoop van zijn wapens moest benaderen, terwijl hij ook de wegen kende om ze in te kopen.

Tevens blijkt uit het feit dat in verdachte's woning reeds 12 vuurwapens zijn aangetroffen dat de verdachte niet op kleine schaal handelde in wapens."

3.8. De overweging dat verdachte vaker naar Bosnië ging om wapens te kopen is slechts ontleend aan de verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Maar ook de echtgenote van verdachte heeft verklaard over de wapenhandel van haar man op een wijze die doet begrijpen dat het niet om een incidentele verkoop ging. De verklaringen van de getuige [betrokkene 3] zijn slechts betwist voor zover daarin is opgenomen wat zij zegt te hebben waargenomen op 8 januari 2005. De verdediging heeft niet aangevoerd dat haar verklaringen over andere onderwerpen onbetrouwbaar zijn. Met betrekking tot deze getuige is naar mijn mening op het hier betwiste punt geen onderbouwd standpunt over de betrouwbaarheid ingenomen. Wat de getuige [betrokkene 2] betreft zou daar anders over gedacht kunnen worden omdat de verdediging uitgebreider heeft betoogd dat deze getuige een persoon is van wie nu eenmaal geen betrouwbare verklaringen te verwachten zijn. Voorts heeft de verdediging gewezen op verklaringen van anderen over [betrokkene 2], die ook twijfel zouden doen rijzen aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van deze getuige. In dit verband hecht ik er overigens aan hier uit te spreken dat het enkele feit dat een verdachte, wellicht daarin door een of meer medeverdachten gesteund, de inhoud van de verklaring van een getuige betwist, naar mijn mening onvoldoende is om van een onderbouwd standpunt kunnen spreken. Daarvoor is meer nodig dan loutere beweringen of ontkenningen.

Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof met de aangehaalde overweging aan willen geven dat het geloof hecht aan die verklaringen die elkaar over en weer ondersteunen en heeft het de bedenkingen van de raadsman ten aanzien van de betrouwbaarheid van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] onvoldoende aannemelijk bevonden. Bovendien legt het hof in zijn nadere bewijsoverweging uit waarom het zich gesterkt voelt in zijn overtuiging dat verdachte een beroep maakte van het verhandelen van vuurwapens. Zijn eigen verklaring over het 'rondbellen' en de omvang van de verzameling aangetroffen wapens wijzen er volgens het hof op dat deze ene invoer niet op zich zelf stond. Aldus liggen in de overweging de redenen besloten die het hof ertoe hebben gebracht af te wijken van het onderbouwde standpunt dat de verklaringen van [betrokkene 2] over verdachtes reizen naar Bosnië niet betrouwbaar zouden zijn.

3.9. Doordat in casu het uitdrukkelijk voorgedragen hebben van een standpunt niet evident is en het hof bovendien nader heeft gemotiveerd waarom het - ondanks de gestelde onbetrouwbaarheid van de betreffende getuigen - toch het beroepsmatige karakter aanneemt, acht ik deze zaak niet vergelijkbaar met HR 28 november 2006, NJ 2007, 123. In die zaak werd uitvoerig de betrouwbaarheid van aangeefster aan de kaak gesteld, was evident op welk feit dat verweer betrekking had en werd door het hof geen woord gewijd aan de redenen waarom het toch door de verklaringen van aangeefster overtuigd was geraakt.

3.10. Het middel faalt.

4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof in zijn nadere bewijsoverweging een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip 'beroep' als bedoeld in art. 55 WWM, althans dat het niet uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat verdachte van het 'verhandelen van wapens een beroep heeft gemaakt'.

4.2. Dit middel ligt in het verlengde van het vorige middel. Hier spitst het zich toe op de uitleg van de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte van het verhandelen van wapens een 'beroep' zou hebben gemaakt. Noch de wetsgeschiedenis noch de rechtspraak laten bij mijn weten enig licht over de precieze betekenis van deze strafverzwarende omstandigheid schijnen. Aangenomen moet worden dat hier niet wordt gedoeld op een gevestigde wapenhandelaar, maar op een bij verdachte gangbare illegale praktijk.(1) Van een relevant soortelijk of gradueel onderscheid tussen de begrippen gewoonte en beroep blijkt voorts niet uit de wetsgeschiedenis.(2) Tegen deze achtergrond vind ik dat het hof geen verkeerde uitleg heeft gegeven aan het begrip beroep. Het heeft kunnen aannemen dat het geen incident betrof en heeft de bij verdachte bestaande illegale praktijk ook uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden.

4.3. Het middel faalt.

5. De voorgestelde middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.

6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Vgl. D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe (red.), De Wet Wapens en Munitie, Een strafrechtelijk commentaar, Tjeenk Willink, Alphen aan de Rijn 1989, p. 99; Kamerstukken II 1969/70, nr. 10526, nr. 3; Kamerstukken II 1976/77, 14413, nr. 3.

2 Vgl. overigens HR 6 januari 1998, NJ 1998, 423.