Home

Parket bij de Hoge Raad, 24-06-2008, BD0429, 01150/07

Parket bij de Hoge Raad, 24-06-2008, BD0429, 01150/07

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
24 juni 2008
Datum publicatie
24 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:PHR:2008:BD0429
Formele relaties
Zaaknummer
01150/07

Inhoudsindicatie

Getuigenverzoek. Volgens de aan het pv van de tz. gehechte pleitaantekeningen is een verzoek ex art. 315 jo. 328 Sv gedaan, zodat een uitdrukkelijk beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het pv van de tz. in appèl, noch het bestreden arrest houdt een beslissing in op dat verzoek. Dat verzuim heeft ex art. 330 jo. 415 Sv nietigheid tot gevolg.

Conclusie

Nr. 01150/07

Mr. Bleichrodt

Zitting 22 april 2008

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1.1 Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft de verdachte op 2 februari 2007 ter zake van 1. primair "met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd", 2. primair "met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd", 4. subsidiair "ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind", 5. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd" en 6. "een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met twee jaren proeftijd met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan verdachte betalingsverplichtingen opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.

2. Het cassatieberoep is door verdachte ingesteld. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.

3.1 In het middel wordt aangevoerd dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een tweetal door de verdediging gedane verzoeken, te weten een verzoek tot het nader horen van de drie slachtoffers en een verzoek tot het (eventueel) doen uitvoeren van een psychologisch onderzoek.

3.2 Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt in dat de raadsvrouw het woord tot verdediging heeft gevoerd en heeft gepleit overeenkomstig de door haar aan het Hof overgelegde, aan dat proces-verbaal gehechte, pleitnota. Die pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"Noodzaak/wenselijkheid tot het nader doen horen van [slachtoffer 1 t/m 3];

Verzoek daartoe.

Evt. psychologisch onderzoek ter mogelijke vaststelling van daadwerkelijke oorzaken, achtergronden en/of psychische schade."

Het proces-verbaal houdt niet in dat het in de pleitnota aangetekende door de raadsvrouw ter terechtzitting is gepreciseerd of nader is toegelicht.

3.3 Voor een verzoek als bedoeld in art. 328 in verbinding met art. 331 Sv dat strekt tot het doen verrichten van nader onderzoek is nodig dat de verzoeker welomschreven onderzoekshandelingen opgeeft (zoals het horen van een bepaalde getuige) of het inwinnen van een deskundigenbericht over een welomschreven vraagstelling. Alleen op een dergelijk verzoek moet krachtens art. 330 Sv jo 415 Sv door de rechter uitdrukkelijk worden beslist.(1)

3.4 De in telegramstijl gestelde pleitnota is niet makkelijk leesbaar. Nadat ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten vrijspraak is bepleit, waarbij vraagtekens zijn gezet bij de door de slachtoffers afgelegde verklaringen, houdt deze de hiervoor onder 3.2 geciteerde passage in.

Ik heb mij nog even afgevraagd of het Hof heeft kunnen oordelen dat het verzoek om de getuigen [slachtoffer 1 t/m 3] te (doen) horen in de omstandigheden van dit geval op een onvoldoende duidelijke, stellige, manier is gedaan, mede in aanmerking genomen wat op die uitlating volgt over het "Evt. psychologisch onderzoek." Het aangevoerde houdt niet in waarom en op welke punten de slachtoffers nader zouden moeten worden gehoord. Dat zou kunnen zijn met betrekking tot de tenlastegelegde feiten zelf, die de verdachte overigens voor een deel wel heeft toegegeven, en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, of met betrekking tot de schade die de betrokkenen hebben geleden. Hun vorderingen als benadeelde partij, die door de Rechtbank waren toegewezen, waren immers in hoger beroep ook aan de orde.

3.5 Die in 3.4 bedoelde vraag moet echter ontkennend worden beantwoord. Een duidelijkere standpuntbepaling van de verdediging was denkbaar en gewenst geweest. Maar het voorgaande neemt niet weg dat de raadsvrouw een verzoek tot het horen van getuigen heeft gedaan, waarbij kennelijk is gedoeld op de slachtoffers [slachtoffer 1 t/m 3], terwijl het gestelde over het psychologisch onderzoek, wat daar verder van zij, kennelijk als subsidiair is bedoeld. Weliswaar is het verzoek om de getuigen te horen niet nader toegelicht, maar daarop had wel moeten worden beslist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof noch het bestreden arrest houdt echter een beslissing op dat verzoek in. Dat brengt ingevolge art. 330 Sv nietigheid mee.

3.6 Wat is aangevoerd met betrekking tot een psychologisch onderzoek is door de toevoeging van de letters "Evt", kennelijk staande voor "eventueel", mijns inziens niet een uitdrukkelijk verzoek als bedoeld in art. 328 Sv. Bovendien is strikt genomen niet duidelijk ten aanzien van wie het psychologisch onderzoek zou dienen plaats te vinden, de verdachte of de benadeelde minderjarigen. Ik vermoed het laatste, omdat ook over psychische schade wordt gesproken en verder over de verdachte al zowel een psychiatrisch rapport als (op verzoek van de raadsvrouw) een psychologisch rapport was uitgebracht.

Het kennelijke oordeel van het Hof dat hier geen sprake was van een voldoende stellig verzoek, is gelet op het voorgaande mijns inziens niet onbegrijpelijk. Het Hof was dan ook niet gehouden op het aangevoerde te responderen.

3.7 Uit het voorgaande volgt dat het middel ten dele gegrond is. Dat moet leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, welke vernietiging evenwel beperkt kan blijven tot de beslissingen met betrekking tot het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde (aangezien het verzuim alleen relevant kan zijn met betrekking tot die feiten), en tot de strafoplegging. Naar mijn oordeel bestaat er namelijk geen grond waarop de bestreden uitspraak voor wat betreft feit 6 ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.

4. Deze conclusie strekt tot gedeeltelijke vernietiging van de bestreden uitspraak als hiervoor bedoeld en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Vgl. HR 23 november 1999, NJ 2000, 128, HR 21 oktober 2003, LJN AL3458 en HR 17 april 2007, NJ 2007, 247.