Home

Parket bij de Hoge Raad, 07-10-2008, BD7257, 00530/07

Parket bij de Hoge Raad, 07-10-2008, BD7257, 00530/07

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
7 oktober 2008
Datum publicatie
7 oktober 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2008:BD7257
Formele relaties
Zaaknummer
00530/07

Inhoudsindicatie

1. Bewijsklacht. Radardetectieapparaat a.b.i. art. 5.1.6 Voertuigreglement. 2. Afwijzing getuigenverzoek. Ad 1.’s Hofs oordeel dat sprake was van een dergelijk radardetectieapparaat (hoewel het niet werkte omdat de techniek uit het controlekastje ontbrak) getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het bewijs van geschiktheid a.b.i. art. 5.1.6 Voertuigreglement hoeft niet vast te staan dat het apparaat t.t.v. het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde. Het oordeel dat het enkele ontbreken van een bedieningspaneel bij een radarontvangstapparaat dit apparaat niet volledig ongeschikt maakt om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de max. snelheid vast te stellen, is niet onbegrijpelijk. Ad 2. Het verzoek tot het horen van getuigen omtrent bedoelde “technische kwestie”, is een verzoek waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Zodanige beslissing ontbreekt maar dat behoeft niet tot cassatie te leiden nu het voor de strafrechtelijke betekenis van overtreding van art. 5.1.6 Voertuigreglement niet van belang is of een radarontvangstapparaat t.t.v. het constateren van de overtreding daadwerkelijk functioneerde of niet. Conclusie AG anders tav punt 2.

Conclusie

Nr. 00530/07

Mr. Knigge

Zitting: 1 juli 2008 (bij vervroeging)

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, op 6 oktober 2006 wegens overtreding van artikel 5.1.6 van het Voertuigreglement veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 300,- subsidiair zes dagen hechtenis.

2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep ingesteld.

3. Namens verdachte heeft mr. K. Karakaya, advocaat te Ede, vier middelen van cassatie voorgesteld.

4. Het gaat in deze zaak om het volgende. Verdachte is bij een controle staandegehouden toen de radardetector-detector van de politie aangaf dat er in de auto van verdachte mogelijk een werkende radardetector aanwezig was. Achter de bumper van haar auto werd inderdaad een radardetector aangetroffen. Onder het dashboard van de auto zat het bedieningskastje gemonteerd. Daarin hoort een bedieningsunit te zitten.(1) De bedieningsunit werd niet aangetroffen.

5. Ik begin met het vierde middel. Dat klaagt erover dat het Hof niet heeft gereageerd op het ter terechtzitting gedane verzoek om de verbalisant [verbalisant 1] en de getuige [getuige 1] onder ede te horen.

6. Het verzoek om getuigen op te roepen of te doen horen, is een verzoek waarop ex art. 330 junco art. 415 Sv expliciet moet worden gereageerd. Voorwaarde daarbij is wel dat het verzoek uitdrukkelijk, stelling en ondubbelzinnig is gedaan.

7. In het proces-verbaal van de terechtzitting staat vermeld dat de Advocaat-Generaal het woord voert en daarbij onder meer opmerkt:

"De radardetectordetector die de politie hierbij gebruikt gaat alleen af als er een werkende radardetector aanwezig is. De radardetectordetector is afgegaan, terwijl de unit van het bedieningspaneel niet in de houder aanwezig was. Er is geen sprake van een buitenwerking gestelde radardetector. Verdachte heeft onvoldoende gedaan om de radardetector te verwijderen."

Daarop reageerde de raadsman als volgt:

"Ik ben zelf op dit gebied geen deskundige. Rekening houdend met de deskundigheid van de advocaat-generaal zouden wij aanhouding nodig hebben om te onderzoek hoe dit werkt met een radardetectordetector. Ik wil dan graag verbalisant [verbalisant 1] en [getuige 1](2) onder ede horen over de werking van een radardetectordetector."

8. Noch het proces-verbaal van de zitting, noch de daarin opgenomen aantekening mondeling arrest van het Hof bevat een beslissing aangaande dit verzoek. Het Hof heeft dat verzoek kennelijk niet opgevat als een verzoek als bedoeld in art. 330 juncto art. 415 Sv, hetgeen ik evenwel niet begrijpelijk vind. Ik meen dat het verzoek voldoende stellig is gedaan en dat niet gesproken kan worden van een vrijblijvende suggestie. (3) Wel geven de zinsnede "zouden wij aanhouding nodig hebben" en het woordje "dan" aan het verzoek een zweem van voorwaardelijkheid, zodat ik het niet onbegrijpelijk zou hebben gevonden als het Hof het verzoek zou hebben opgevat in die zin dat het gedaan werd voor het geval het Hof de gevoerde verweren (waaronder een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het OM) niet aanstonds zou willen honoreren. Nu die voorwaarde is vervuld, had het Hof in elk geval in de aantekening van het mondeling arrest een beslissing op het verzoek moeten geven.

9. Het middel slaagt. Voor het geval de Hoge Raad daarover anders mocht oordelen, bespreek ik kort de overige middelen.

10. In het eerste middel wordt geklaagd dat het Hof het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.

11. Het bedoelde verweer houdt blijkens de overgelegde pleitaantekeningen(4) in dat sprake is geweest van een politiesepot omdat de verbalisant te kennen zou hebben gegeven dat verdachte niet in overtreding was, althans dat hij haar daarvoor niet zou beboeten. Daarbij wordt verwezen naar een als bijlage bij de pleitaantekeningen gevoegde schriftelijke verklaring van [getuige 1], die destijds als passagier bij verdachte in de auto zat. Die verklaring houdt onder meer in dat de verbalisant heeft verklaard dat de verdachte geen boete zou krijgen als zij het bedieningskastje zou inleveren.

12. Het Hof heeft het verweer als volgt verworpen:

"Dat van een politiesepot, althans een toezegging door de verbalisant [verbalisant 1], dat verdachte niet zal worden vervolgd, sprake is, is niet aannemelijk geworden, gelet op het feit dat de verbalisant het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal heeft opgemaakt en in aanmerking genomen zijn hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal. Uit dat laatste proces-verbaal komt naar voren dat de verbalisant het kentekenbewijs deel I onder zich heeft genomen onder de toezegging dat dit tegen inlevering van het controlekastje binnen veertien dagen teruggegeven wordt."

13. De steller van het middel komt tevergeefs op tegen deze feitelijke en niet onbegrijpelijke weerlegging van het verweer. Ik merk daarbij op dat het onder 2 vermelde proces-verbaal waarnaar het Hof verwijst, op 9 december 2004 is opgemaakt op verzoek van het openbaar ministerie naar aanleiding van een brief van de verdachte. Dat proces-verbaal houdt als commentaar op die brief het relaas in van verbalisant [verbalisant 1] over de gang van zaken rond de staandehouding van verdachte. De verbalisant relateert daarin onder meer het innemen van het kentekenbewijs deel I (dat de verdachte zou terugkrijgen wanneer zij de bedieningsunit zou inleveren, hetgeen ook is geschied) maar ook dat hij haar een "geeltje"(5) heeft overhandigd en dat het zijns inziens dus duidelijk was dat mevrouw een proces-verbaal kreeg voor het gebruik maken van een radardetector.

14. Het eerste middel faalt.

15. Het tweede middel klaagt erover dat de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen, met name niet dat verdachte heeft gereden met een radarontvangstapparaat.

16. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat

"zij op 8 juli 2004 te Arnhem als bestuurder van een personenauto, heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Koningsweg, terwijl in of aan dat motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."

17. De in cassatie herhaalde stelling van de verdediging komt erop neer dat als iemand rijdt zonder bedieningspaneel, geen sprake is van een radardetectieapparaat als bedoeld in art. 5.1.6 Voertuigreglement.(6) Het Hof heeft het op die stelling gebaseerde verweer als volgt verworpen:

"Dat van een radarontvangstapparaat als bedoeld in artikel 5.1.6 Voertuigreglement geen sprake was omdat de techniek uit het controlekastje ontbrak, is niet juist. Beslissend is de technische bestemming van het apparaat in die zin, dat het kennelijk is ontworpen en tot doel heeft de aanwezigheid te signaleren van in gebruik zijnde radarapparatuur waarmee een overschrijding van de maximumsnelheid kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat het apparaat ten tijde van ontdekking niet werkt, is dus niet van belang."

18. Gezien HR 29 augustus 2006, NJ 2006, 486, r.o. 3.4. (waarin ook nog werd overwogen dat het feit dat het apparaat mogelijk een gebrek vertoont, niet van belang is) getuigt deze weerlegging niet van een onjuiste rechtsopvatting. Zij is evenmin onbegrijpelijk. De steller van het middel beroept zich op de conclusie bij het genoemde arrest. Kennelijk heeft hij het oog dan op één zin in de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Vellinga, die opmerkt dat als het radarontvangstapparaat als zodanig volledig ongeschikt is, niet meer van een radarontvangstapparaat kan worden gesproken. Het kennelijke oordeel van het Hof dat het ontbreken van de bedieningsunit in het bedieningskastje niet maakt dat het radarontvangstapparaat volledig ongeschikt is, is niet onbegrijpelijk. Van volledige ongeschiktheid is immers pas sprake als die ongeschiktheid permanent is en niet door reparatie of anderszins weer kan worden opgeheven. Dat sprake was van een irreparabel defect is bij het Hof niet aangevoerd.

19. Ik merk daarbij nog op dat de verbalisant heeft gerelateerd dat de radardetector-detector afging, hetgeen erop duidt dat er mogelijk een werkende radardetector in de auto van verdachte aanwezig was. Het feit dat de auto van de verdachte en de mannelijke bijrijder op de aanwezigheid van de bedieningsunit is onderzocht(7) (en het feit dat het kentekenbewijs deel I werd ingehouden om de unit in handen te krijgen) wijst erop dat de verbalisant van oordeel was dat de bedieningsunit op eenvoudige wijze weer in het bedieningskastje was terug te plaatsen en dat het radarontvangstapparaat daardoor weer bruikbaar was.

20. Ook het tweede middel faalt.

21. Het derde middel klaagt over 's Hofs verwerping van het beroep op afwezigheid van alle schuld. Dat beroep hield in dat de verdachte op het moment waarop het verboden werd om radarontvangstapparaat in de auto te hebben, dat apparaat door de verwijdering van het bedieningsunit onbruikbaar had gemaakt en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij daardoor niet in overtreding was.

22. Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen

"Afwezigheid van alle schuld, als door de raadsman aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. De enkele veronderstelling bij verdachte, dat omdat de techniek uit het controlekastje was verwijderd, er van een overtreding geen sprake was, is daartoe niet voldoende. Niet gesteld, noch overigens aannemelijk is geworden, dat verdachte zich van de juistheid van haar veronderstelling heeft vergewist door raadpleging van een deskundige op dit terrein."

23. Daarmee heeft het Hof, anders dan de steller in cassatie meent, het verweer op de afwezigheid van alle schuld, op juiste en toereikende gronden verworpen. Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens rechtsdwaling is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan in de regel pas sprake zijn indien verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen.(8)

24. Ten overstaan van het Hof is geen beroep gedaan op feiten en omstandigheden die maken dat de dwaling in casu verschoonbaar was. Als zodanig kan niet gelden dat de politie verdachte nadat zij was staandegehouden, heeft laten doorrijden met het gedeelte van de radardetector dat achter de voorbumper was ingebouwd. Dit reeds omdat dit een omstandigheid betreft die zich na het plegen van het feit heeft voorgedaan.

25. Het derde middel faalt.

26. Het vierde middel slaagt. De overige middelen falen en zouden kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.

27. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,

AG

1 In de stukken ook wel aangeduid met bedieningspaneel of controlekastje.

2 [Getuige 1] reed als passagier met verdachte mee.

3 Vgl. HR 25 september 2007, LJN BA7658, waar de Advocaat-Generaal bij het Hof slechts stelde dat het aanbeveling verdiende om de getuige te horen en HR 11 november 2003, LJN AL6822 (nr. 00607/03, niet gepubliceerd), waarin het Hof in overweging werd gegeven getuigen te horen. Zie voorts HR 16 november 2004, LJN AR3217 en HR 29 maart 2005, LJN AS6009.

4 Nu die pleitnota zich bij de stukken van het geding bevindt, mag ervan uitgegaan worden dat zij ter zitting is overgelegd. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, vijfde druk, p. 82 en het daar aangehaalde HR 26 juni 1979, NJ 1979, 615.

5 Het zogenaamde miniproces-verbaal, met in een hokje geschreven de letter "K", hetgeen staat voor de kennisgeving van bekeuring.

6 In werking getreden op 1 januari 2004, zie het Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radarontvangstapparaat en de daar bij opgenomen Nota van Toelichting, Stb. 2003, 464.

7 De verdachte zelf werd niet gefouilleerd omdat er geen vrouwelijke collega ter plaatse was.

8. Ontleend aan HR 23 mei 1995, NJ 1995, 631 en HR 4 april 2006, LJN AU4664.