Home

Parket bij de Hoge Raad, 19-05-2009, BH7296, 08/03751 W

Parket bij de Hoge Raad, 19-05-2009, BH7296, 08/03751 W

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
19 mei 2009
Datum publicatie
19 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BH7296
Formele relaties
Zaaknummer
08/03751 W

Inhoudsindicatie

Niet ondertekend pv ttz. Het pv ttz. is in strijd met art. 327 Sv jo. art. 28.4 WOTS niet ondertekend. Daardoor mist het rechtskracht. Dit verzuim kan, gelet op de ingewonnen informatie, niet worden hersteld. Het onderzoek ttz. en de n.a.v. het onderzoek gewezen uitspraak lijden aan nietigheid.

Conclusie

Nr. 08/03751 W

Mr. Knigge

Zitting: 17 maart 2009 (bij vervroeging)

Conclusie inzake:

[Veroordeelde]

1. De Rechtbank te Arnhem heeft bij beslissing van 24 mei 2006 de tenuitvoerlegging van de door de Duitse rechter aan veroordeelde opgelegde straf van tien jaar en zes maanden toelaatbaar verklaard, verlof tot tenuitvoerlegging van die straf verleend en aan veroordeelde een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar opgelegd.

2. Namens veroordeelde is tegen deze beslissing cassatieberoep ingesteld.

3. Namens veroordeelde heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, aanvankelijk drie middelen van cassatie voorgesteld. Daar is bij aanvullende schriftuur nog een middel bijgekomen. Weer later is een "toelichting" gekomen op het aanvullende middel, waarin gereageerd wordt op de gewijzigde processuele stand van zaken.

4. Ik begin met de bespreking van het aanvullende middel. Dat klaagt over het ontbreken bij de stukken van een ondertekend exemplaar van het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2006.

5. De steller van het middel heeft zich tijdig tot de Rolrechter gewend met (naar ik begrijp) het verzoek om toezending van de ontbrekende processen-verbaal van de terechtzittingen van 21 april 2006 en 12 mei 2006. De Rolrechter heeft in verband daarmee de dienende dag naar 18 november 2008 verzet. Vervolgens heeft de steller van het middel (tijdig) het hier bedoelde aanvullende middel ingediend, waarin geklaagd wordt over het ontbreken van de stukken en waaraan de conclusie wordt verbonden dat het onderzoek van de zaak door de Rechtbank nietig is. Het door de griffie van de Hoge Raad aan de Rechtbank gedane verzoek om toezending van bedoelde stukken resulteerde in een bij de Hoge Raad binnengekomen schrijven van de vice-president van de Rechtbank Arnhem d.d. 24 oktober 2008, die als voorzitter het vonnis heeft gewezen, met daarbij onder meer een uitdraai van het proces-verbaal van 12 mei 2006. In de brief wordt aangegeven dat abusievelijk in het vonnis is vermeld dat er een zitting zou hebben plaatsgevonden op 21 april 2006. Naar aanleiding van dit schrijven heeft steller van het middel (tijdig, nog steeds voor de dienende dag op 18 november 2008) een toelichting gezonden op het aanvullende middel. Daarin wordt het aanvullende middel ingetrokken voor zover dat betrekking heeft op de zitting van 21 april 2006, maar gehandhaafd voor zover dat betrekking heeft op de zitting van 12 mei 2006. Het accent wordt daarbij enigszins verlegd: geklaagd wordt over het ontbreken van een ondertekend proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2006.

6. Naar aanleiding van deze toelichting is door de griffier bij de Hoge Raad nogmaals contact opgenomen met de vice-president van de Rechtbank Arnhem met het verzoek zorg te dragen voor een gewaarmerkt en ondertekend proces-verbaal. Als reactie daarop is een door de griffie van de Rechtbank "voor eensluidend afschrift" gestempeld en getekend proces-verbaal binnengekomen dat echter niet door de betrokken voorzitter en griffier is ondertekend. Het begeleidende schrijven verklaart waarom: de betrokken griffier is niet langer bij de Rechtbank werkzaam, terwijl de voorzitter, nu het stuk is uitgeprint als bestand uit de computer, er niet voor honderd procent voor kan instaan dat het proces-verbaal overeenkomt met het destijds door haar en de griffier ondertekende origineel. Mr. Spong is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Hij heeft daarop laten weten het aanvullende middel te handhaven.

7. Een niet ondertekend proces-verbaal mist bewijskracht.(1) Dat betekent dat niet kan blijken of is voldaan aan de op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen. Nu pogingen om dit te herstellen op niets zijn uitgelopen, moet de conclusie zijn dat dit gebrek de nietigheid van het onderzoek ter zitting met zich brengt.(2)

8. Het aanvullende middel slaagt.

9. Aangezien daarvan het gevolg dient te zijn dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, kunnen het eerste, het tweede en het derde middel mijns inziens onbesproken blijven. Mocht de Hoge Raad dit anders zien, dan ben ik uiteraard tot aanvullend concluderen bereid.

10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 32 lid 9 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 HR 19 mei 1930, NJ 1930, p. 1165 ev.

2 Vgl. HR 29 mei 1990, NJ 1991, 76, waarin de fout wél werd hersteld.