Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-11-2009, BK1795, 07/13119

Parket bij de Hoge Raad, 03-11-2009, BK1795, 07/13119

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 november 2009
Datum publicatie
4 november 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BK1795
Formele relaties
Zaaknummer
07/13119

Inhoudsindicatie

Conclusie AG strekkende tot ambtshalve cassatie m.b.t. de vordering van de b.p. HR: 81 RO.

Conclusie

Nr. S 07/13119

Mr Jörg

Zitting 1 september 2009

Conclusie inzake:

[Verdachte = verzoeker]

1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verzoeker bij arrest van 29 oktober 2007 wegens mishandeling van een politieambtenaar, wederspannigheid tegen twee politieambtenaren met enig respectievelijk zwaar lichamelijk letsel als gevolg en belediging van een politieambtenaar, meermalen gepleegd, veroordeeld tot 100 uren werkstraf, subsidiair 50 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof verzoeker veroordeeld tot één maand voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten slotte heeft het hof de vordering van de benadeelde partijen van € 500,- respectievelijk € 200,- toegewezen en in de gebruikelijke alternatieve modus aan verzoeker de verplichting opgelegd tot betaling van deze bedragen aan de Staat ten behoeve van die benadeelde partijen.

2. Namens verzoeker heeft mr. J.F. Grégoire, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.

3. Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

4. Blijkens het bestreden arrest heeft het hof het onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief) tenlastegelegde bewezen verklaard, namelijk dat:

"hij op 17 maart 2006 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1], zijnde brigadier van de politie Haaglanden, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht op de kaak heeft geslagen en vervolgens met zijn, verdachtes, arm de nek van [slachtoffer 1] heeft afgeklemd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

en

hij op 17 maart 2006 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Haaglanden, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt feit had aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door (met kracht) te duwen en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en door [slachtoffer 1] de nek af te klemmen, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] enig lichamelijk letsel (te weten letsel aan de nek en keel en hoofd en schouders) en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken (onder)been en/of enkel) hebben opgelopen."

5. Ter motivering van het middel herhaalt de steller ervan het in hoger beroep ter terechtzitting d.d. 15 oktober 2007 door de verdediging gevoerde verweer dat de verklaringen van de twee politieambtenaren als één verklaring dienen te worden beschouwd. Hun verklaringen zouden namelijk zowel qua strekking als qua tekst nagenoeg identiek zijn. Dit zou volgens de verdediging, gelet op niet alleen twee daaraan tegengestelde getuigenverklaringen maar ook verzoekers ontkennende verklaring, hebben moeten leiden tot vrijspraak van verzoeker, nu één verklaring onvoldoende is om tot zijn veroordeling te kunnen komen.

6. De desbetreffende door de twee politieambtenaren afgelegde en als bewijsmiddelen 3 en 4 gebezigde verklaringen luiden respectievelijk als volgt:

- de op 17 maart 2006 tegenover een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van politieambtenaar [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 3):

"Op vrijdag 17 maart 2006 omstreeks 09:40 uur reed ik samen met mijn collega [slachtoffer 2] in een politievoertuig over de Laan van Nieuw Oosteinde te Den Haag. Aldaar rijdende zagen wij dat een bestuurder van een personenauto, merk VW, type Golf, tijdens het feitelijk besturen van zijn motorvoertuig mobiel aan het bellen was. Vervolgens heb ik de bestuurder een stopteken gegeven. Pas na de tweede keer gebruik te hebben gemaakt van de optische en geluidssignalen stopte de bestuurder. Nadat de bestuurder was gestopt, heb ik de man medegedeeld dat ik had gezien dat hij met zijn personenauto, al bellend, de Laan van Nieuw Oosteinde was opgereden. De man zei tegen mij: "Je bent een sukkel. Je bent een klootzak." Ik hoorde dat deze man dit met luide stem zei. Tevens hoorde ik dat de man zei: "Ik ken alle politiemensen en het zijn allemaal sukkels." Hij keek mij aan en zei: "En jullie zijn helemaal sukkels." Hierop heb ik de man verzocht hiermee op te houden. De man noemde mij wederom een sukkel. Ik heb de man medegedeeld dat hij nu echt moest stoppen omdat hij anders zou worden aangehouden ter zake van belediging. De man noemde mij en mijn collega [slachtoffer 2] wederom sukkels en zei dat wij toch alleen maar bezig waren om dit soort bonnetjes te schrijven. Hierop pakte ik de man bij zijn rechter bovenarm beet en deelde hem mede dat hij was aangehouden ter zake belediging. Ik hoorde dat de man tegen mij zei: "Blijf van me af." Meteen hierop voelde ik een heftige pijn op de rechterzijde van mijn gezicht; het bleek dat de man mij met zijn linkervuist een harde stomp op mijn rechterkaak had gegeven. Ik zag dat collega [slachtoffer 2] gebruik maakte van zijn pepperspray en in de richting van het gezicht van de verdachte spoot. In de daarop volgende schermutseling met de verdachte zag ik dat de man mij tot tweemaal toe probeerde te stompen met zijn linkervuist. Ik voelde vervolgens dat de man mij om mijn nek beet pakte en mijn nek afklemde. Ik voelde pijn in mijn nek. Direct daarop voelde en zag ik dat de man en ik en mijn collega [slachtoffer 2] op de grond vielen. We rolden over elkaar heen terwijl de man mij nog om mijn nek vast had. Ik heb nu overal pijn; in mijn nek, keel, hoofd en mijn schouders."

- de op 17 maart 2006 tegenover een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van politieambtenaar [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 4):

"Op vrijdag 17 maart 2006 reed ik samen met mijn collega [slachtoffer 1] over de Laan ven Nieuw Oosteinde te Voorburg in de richting van Den Haag. Ik zag toen dat een bestuurder van een Volkswagen Golf een mobiele telefoon tegen zijn linkeroor aanhield terwijl hij zijn motorvoertuig bestuurde. Nadat de bestuurder was gestopt stapte hij direct uit zijn voertuig en ik hoorde dat collega [slachtoffer 1] tegen de man zei: "Ik zag dat u aan het bellen was." Ik hoorde de man tegen collega [slachtoffer 1] schreeuwen: "Ik was niet aan het bellen! Jullie zijn erop uit om mensen te pakken. Jullie zijn een stel sukkels!" Ik hoorde dat de man tegen collega [slachtoffer 1] zei: "Jij bent een sukkel!" Ik hoorde dat de man weer tegen ons schreeuwde: "Jullie zijn sukkels en klootzakken." Ik hoorde dat collega [slachtoffer 1] tegen de man zei: "Als u niet ophoudt met beledigen dan ga ik u aanhouden voor belediging." Ik hoorde dat de man nog steeds tegen ons bleef doorgaan met zijn beledigingen en ik hoorde dat collega [slachtoffer 1] tegen de man zei: "U bent aangehouden." Ik zag dat de man met een gebalde vuist, met kracht collega [slachtoffer 1] vol in het gelaat stompte. Ik heb daardoor mijn pepperspray in mijn hand genomen. Hierop heb ik de verdachte in zijn gelaat gesprayd. Ik zag dat de verdachte wederom met gebalde vuist in de richting sloeg van collega [slachtoffer 1] en dat de verdachte dat nogmaals deed. Ik zag dat de verdachte collega [slachtoffer 1] om zijn nek greep. Hierop wilde ik de verdachte naar de grond werken en ik pakte de verdachte aan zijn bovenlichaam vast ter hoogte van zijn nek. De verdachte had nog steeds collega [slachtoffer 1] vast. Verdachte bleef zich hevig verzetten en we vielen met z'n drieën. Hierbij voelde ik een knak in mijn rechteronderbeen en voelde aldaar een stekende pijn."

7. Bovengeciteerde verklaringen van de twee politieambtenaren komen inderdaad qua strekking vrijwel overeen, maar qua tekst zijn er bepaald wel verschillen. In ieder geval staat een en ander aan het gebruik ervan als afzonderlijke bewijsmiddelen niet in de weg. Het betreffen immers twee van elkaar onafhankelijke bronnen die elkaar inhoudelijk bevestigen, hetgeen ook niet verrassend is nu beide politieambtenaren bijna hetzelfde hebben waargenomen en ondervonden. De suggestie dat zij bij het opstellen van hun verklaringen 'kennelijk' overleg hebben gevoerd en dat deze daarom niet als afzonderlijke bewijsmiddelen kunnen worden gebezigd, is niet aannemelijk, ook niet in het licht van de in hoger beroep ter terechtzitting d.d. 15 oktober 2007 afgelegde getuigenverklaringen van de twee politieambtenaren, inhoudende respectievelijk die van [slachtoffer 1] (zie p-v terechtzitting, p. 3):

"Ik ben die middag om 16:00 uur gehoord.

Ik ben eerst samen met mijn collega in de ambulance naar het Bronovo-Ziekenhuis gegaan. We hebben toen wel over het hele gebeuren gesproken, voornamelijk over de emoties die er bij kwamen kijken en niet zo zeer inhoudelijk,"

en die van [slachtoffer 2] (zie p-v terechtzitting, p. 5):

"Mijn collega is met mij meegegaan naar het ziekenhuis. We hebben toen het een en ander geëvalueerd en gekeken of het verhaal kloppend was. Diezelfde dag is een proces-verbaal opgemaakt maar dat was niet de definitieve versie. Nadat ik uit het ziekenhuis kwam zijn collega's van mij naar mijn huis gekomen om een proces-verbaal op te maken."

8. Nu het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde genoegzaam uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, faalt het eerste middel.

9. Het tweede middel klaagt dat het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van verzoeker dat hij de politieambtenaar niet heeft geslagen of geschopt, zonder in het bijzonder de redenen op te geven die tot de beslissing hebben geleid.

10. Blijkens de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde (zie hierboven onder punt 4) heeft het hof slechts bewezen verklaard dat verzoeker politieambtenaar [slachtoffer 1] 'met kracht op de kaak heeft geslagen' en niet dat hij hem zou hebben geschopt. Daarnaast blijkt uit die bewezenverklaring dat 's hofs afwijking van het standpunt van de verdediging slechts een onderdeel en niet de gehele tenlastelegging betreft, zodat het hof met betrekking tot die bewijsbeslissing met een beperkte(re) motivering kon volstaan (HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, r.o. 3.8.4 sub c). Die beperkte, nadere motivering ligt echter besloten in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen 3 en 4, waarin beide politieambtenaren hebben verklaard dat verzoeker [slachtoffer 1] (meermalen) hard op de kaak had gestompt met zijn vuist. Het hof heeft op deze wijze voldaan aan zijn motiveringsplicht van art. 359, tweede lid, Sv (NJ 2006, 393, r.o. 3.8.2 sub i).

11. Dat het hof geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van de ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2007 gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2] - die achter verzoeker aanreden om de door hen van verzoeker gekochte auto over te schrijven op een postkantoor en - die verklaarden dat verzoeker niet heeft geslagen behoort tot de selectievrijheid van de rechter. Onverklaard blijft daarin in ieder geval waarom de politie pepperspray moest gebruiken; deze getuigen hebben overigens ook met elkaar over de feiten gesproken (p. 9).

12. Nu de nadere motivering van 's hofs afwijkende bewijsbeslissing besloten ligt in de gebezigde bewijsmiddelen, faalt ook het tweede middel.

13. Beide voorgestelde middelen lenen zich voor afdoening met de aan art. 81 RO ontleende motivering.

14. Ambtshalve merk ik op dat het hof ongeoorloofde beslissingen heeft genomen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, respectievelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].

15. Blijkens het bestreden arrest heeft het hof immers - voor zover hier van belang - als volgt beslist:

"Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

(...)

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding ven de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij."

16. De rechter kan de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij slechts geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaren dan wel haar geheel of gedeeltelijk toe- of afwijzen, maar hij kan niet - zoals het hof in casu tweemaal ten onrechte heeft beslist - de verdachte veroordelen om het te vergoeden bedrag te betalen aan de benadeelde partij (zie T&C Strafvordering, 7e druk, aant. 1 bij art. 335). 's Hofs respectievelijke veroordelingen zijn derhalve ongeoorloofd en dienen te worden vernietigd. Om doelmatigheidsredenen kan Uw Raad de zaak zelf afdoen en deze veroordelingen nietig verklaren.

17. Overige gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft 's hofs veroordelingen van verzoeker tot betaling van de te vergoeden bedragen aan de benadeelde partijen, tot nietigverklaring daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G