Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-03-2010, BK9254, 08/05014 A

Parket bij de Hoge Raad, 09-03-2010, BK9254, 08/05014 A

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 maart 2010
Datum publicatie
9 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:PHR:2010:BK9254
Formele relaties
Zaaknummer
08/05014 A

Inhoudsindicatie

1. Bewijs medeplegen. 2. Verklaring bevattende een een mening, gissing of gevolgtrekking. Ad 1. In aanmerking genomen de verklaring van verdachte opgenomen in het pv in e.a., berust de weergave van die verklaring in het bestreden vonnis op een kennelijke misslag. De HR leest de uitspraak met herstel van deze misslag, zodat aan de klacht de feitelijke grondslag komt te ontvallen. Voorts: aangenomen al dat sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid tussen de bewijsmiddelen, is deze van zo ondergeschikte betekenis dat zij niet afdoet aan de toereikendheid van de bewijsmotivering. Ad 2. HR: het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden die zijn vermeld in de Conclusie AG.

Conclusie

Nr. 08/05014 A

Mr. Machielse

Zitting 12 januari 2010

Conclusie inzake:

[Verdachte](1)

1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft verdachte op 20 november 2008 voor

feit 1:

medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 248 jo. 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.

feit 2:

medeplegen van diefstal, voorafgaande en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 325 junctis 323 en 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;

feiten 3:

medeplegen van diefstal, voorafgaande en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 325 junctis 323 en 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;

feit 4:

plegen van overtreding van het verbod, gesteld bij artikel 3 lid l van de

Vuurwapenverordening 1930, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar.

2. Mr. A. Lachman, advocaat te Sint Maarten, heeft cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.

3.1. Het eerste middel klaagt over het bewijs van feit 1. Het medeplegen kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Daartoe voert het middel in de eerste plaats aan dat het slachtoffer melding maakt van een verkrachter met een hoed op en dat verdachte heeft verklaard dat hij in de woning aanwezig is geweest en toen een pet op had. In de tweede plaats zou er sprake zijn van tegenstrijdigheid in de gebezigde bewijsmiddelen. Volgens bewijsmiddel 4 zou verdachte niet aanwezig zijn geweest in de woonkamer tijdens de verkrachting, terwijl dit volgens bewijsmiddel 7 wel het geval zou zijn geweest. Deze tegenstrijdigheid is niet van ondergeschikte betekenis.

3.2. Bewezenverklaard is als feit 1:

"dat verdachte, op 9 september 2007, op het Nederlands Antilliaans gedeelte van het eiland St. Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] meerdere malen heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende hij verdachte en zijn mededaders

- meer keren hun penis gebracht in de vagina van [slachtoffer],

bestaande het geweld en de bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en zijn mededaders, [slachtoffer] hebben gedreigd door:

- [slachtoffer] in het gezicht te slaan en

- [slachtoffer] vuurwapens en een kapmes te tonen en

- [slachtoffer] vast te binden en haar ogen af te plakken en

- [slachtoffer] over de schouder te gooien en naar een slaapkamer te brengen."

3.3. De onduidelijkheid over het hoofddeksel dat verdachte bij de overval en verkrachting op 9 september 2007 zou hebben gedragen wordt opgelost door kennis te nemen van de verklaring die verdachte ter terechtzitting van het GEA op 28 mei 2008 heeft afgelegd. Verdachte heeft daar verklaard:

"Ik heb altijd een hoed op en toen dus ook."

In bewijsmiddel 8 van het strafvonnis van het hof is te lezen dat verdachte op 28 mei 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg zou hebben verklaard:

"Ik heb altijd een pet op en toen dus ook."

Deze weergave van de verklaring van verdachte komt niet overeen met de weergave zoals die is te lezen in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 28 mei 2008. Het moet ervoor worden gehouden dat het proces-verbaal van 28 mei 2008 de juiste woorden van verdachte weergeeft en dat hij dus toen heeft gesproken over een hoed.(2) Bewijsmiddel 8 kan verbeterd worden gelezen waardoor aan dit onderdeel van het middel de feitelijke grondslag komt de ontvallen.

3.4. Voor het bewijs van het medeplegen van verkrachting door verdachte heeft het hof geleund op de verklaring van het slachtoffer (bewijsmiddel 2), de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] (bewijsmiddel 7) en de verklaring van verdachte die verbeterd te lezen is (bewijsmiddel 8):

"2. Een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris in het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten d.d. 20 mei 2008, voor zover inhoudende als verklaring van de aangeefster [slachtoffer] - zakelijk en in het Nederlands weergegeven -:

Een van de vijf mannen was helemaal in het zwart gekleed. Hij was zwaarder dan de anderen en bij hem was een dikke buik zichtbaar. Hij leek ouder dan de rest en was de enige die een hoed op had. Ze hebben mijn handen en voeten vastgebonden met tape. (...)

Toen kwam de man die geheel in het zwart gekleed was en begon seks met mij te hebben. Ik zag dat en voelde dat hij zijn penis in mijn vagina bracht.

7. Een proces-verbaal van politie d.d. 30 januari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voornoemd, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 5]:

Ik heb de vrouw ook verkracht en ben er eigenlijk mee begonnen. (...) [Medeverdachte 3] begon haar ook te neuken. Daarna nam [verdachte] (AM: verdachte) zijn plaats in en neukte haar ook. [Medeverdachte 6] en ik doorzochten de woning verder terwijl [verdachte] en [medeverdachte 3] de vrouw neukten.(...)

8. De verklaring van de verdachte [verdachte] bij het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 28 mei 2008, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:

Ik was op 9 september 2007 aanwezig in de woning te [plaats]. Ik liep samen met [medeverdachte 6] naar binnen. Ik heb altijd een hoed (AM: verbeterd gelezen) op en toen dus ook."

Volgens de steller van het middel is er sprake van een tegenstrijdigheid omdat de voor het bewijs gebezigde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] inhoudt dat verdachte niet aanwezig was tijdens de verkrachting in de woonkamer. Dit bewijsmiddel is als 4 in het strafvonnis opgenomen:

"4. Een proces-verbaal van politie d.d. 6 december 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, standplaats Sint Maarten, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2]:

(...) [Medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en ik zijn naar de woning gelopen. Kort daarvoor hadden we onze gezichten bedekt met onze t-shirts. [medeverdachte 5] was in het bezit van een kapmes. [Medeverdachte 3] was in het bezit van het dubbelloops pistool. We zijn de woning binnen gegaan. Toen ik binnen kwam zag ik dat een man en een vrouw op de bank zaten. Ik zag dat [medeverdachte 3] zijn pistool op de man richtte. We hebben de man in een grote slaapkamer gebracht. Ik heb de benen en armen van de man met plakband vastgebonden. Toen ik in de kamer kwam zag ik dat [medeverdachte 5] de vrouw aan het neuken was. Terwijl ik een damestas controleerde zag ik dat de man los was en van het bed was opgestaan. Ik duwde hem terug op het bed en bond zijn armen en benen vast met telefoondraad dat ik van [medeverdachte 5] kreeg. Ik zag dat [medeverdachte 3] naar de vrouw liep, zijn broek uitdeed en haar ook begon te neuken. Nadat [medeverdachte 3] klaar was, deed ik mijn broek uit en begon de vrouw ook te neuken. Kort daarna kwamen [medeverdachte 6] en [verdachte] de woning binnen. Terwijl [medeverdachte 6] en [verdachte] de woning binnenliepen, had [medeverdachte 5] de vrouw al over zijn schouder gegooid en liep met haar naar een van de slaapkamers. [Verdachte] en [medeverdachte 6] begonnen de woning ook te doorzoeken. Ik ging terug naar de hoofdslaapkamer. (...)"

Uit deze verklaring valt op te maken dat de medeverdachte [medeverdachte 2] zich niet de gehele tijd in de woonkamer heeft opgehouden. Hij heeft immers de man in een grote slaapkamer gebracht en daar de man vastgebonden. Hij is weer wel in de woonkamer geweest maar heeft ook gezien dat de man los was gekomen en van het bed was opgestaan, hetgeen toch, zo lijkt mij, geconstateerd zal zijn in de slaapkamer waar de man op het bed was vastgebonden. Ik geef toe dat de verklaring van [medeverdachte 2] niet zeer helder is en niet inhoudt dat hij heeft gezien dat ook verdachte de vrouw heeft verkracht, maar wijs er andersom op dat zij ook weer niet pertinent inhoudt dat [medeverdachte 2] altijd bij de vrouw is geweest en stellig kan verklaren dat verdachte zich niet aan dat feit heeft schuldig gemaakt.

Het middel faalt.

4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof voor het bewijs van feit 1 gebruik heeft gemaaktvan een verklaring van een medeverdachte, [medeverdachte 5], welke een mening, gissing of gevolgtrekking inhoudt. Het gaat om bewijsmiddel 7, meer bepaald om de volgende zin:

"[Medeverdachte 6] en ik doorzochten de woning verder terwijl [verdachte] en [medeverdachte 3] de vrouw neukten."

4.2. Ik meen evenwel dat deze zin moet worden gelezen in de context van hetgeen daaraan voorafgaat in de verklaring. Deze medeverdachte heeft immers daarvoor verklaard:

"Ik heb de vrouw ook verkracht en ben er eigenlijk mee begonnen. Ik heb haar slipje kapot getrokken. Ik heb mijn lul in haar vagina gestopt en ben haar gaan neuken. [Medeverdachte 6] en [verdachte] stonden in de woonkamer maar waren deze aan het doorzoeken naar waardevolle spullen. [Betrokkene 2] trok zijn broek naar beneden en begon de vrouw ook te neuken. Terwijl hij dat deed ben ik de woning gaan doorzoeken en zag naast het bed waar de man op lag twee blackberry telefoons liggen en heb die ik in mijn zak gestopt. [Medeverdachte 3] begon haar ook te neuken. Daarna nam [verdachte] zijn plaats in en neukte haar ook."

4.3. Vergelijking van de inhoud van dit bewijsmiddel met bewijsmiddel 23 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 3], waarin ik ook vandaag concludeer en waarvan de Hoge Raad kennis kan nemen, leert voorts dat in de onderhavige zaak door een kennelijke misslag een onderdeel is weggevallen. Daar is de inhoud van dezelfde verklaring als volgt weergegeven:

"Ik heb de vrouw ook verkracht en ben er eigenlijk mee begonnen. Ik heb haar slipje kapot getrokken. Ik heb mijn lul in haar vagina gestopt en ben haar gaan neuken. [Betrokkene 2] heeft haar ook geneukt. Toen [betrokkene 2] haar op de bank aan het neuken was heb ik haar borsten gestreeld. Terwijl hij dat deed ben ik de woning gaan doorzoeken en zag naast het bed waar de man op lag twee blackberry telefoons liggen en heb die ik in mijn zak gestopt. [Medeverdachte 3] begon haar ook doggy-style te neuken. Daarna nam [verdachte] zijn plaats in en neukte haar ook doggystyle."

De laatste twee zinnen kunnen alleen maar op eigen waarneming berusten. De gewraakte zin die daarna volgt komt erop neer dat de medeverdachte [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] de woning verder gingen onderzoeken nadat deze waarneming was gedaan. Als de twee laatste zinnen van bewijsmiddel 7 in de onderhavige zaak worden gelezen met de aanvulling in de laatste twee zinnen in bewijsmiddel 23 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 3] wordt het bezwaar van de steller van het middel zeker ondervangen.

Het middel faalt.

5. Beide middelen falen, zeker als de hiervoor aangewezen bewijsmiddelen 7 en 8 verbeterd worden gelezen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Deze zaak hangt samen met nr. 09/01870/A ([medeverdachte 2]), nr. 08/05152/A ([medeverdachte 6]), nr. 09/00293/A ([medeverdachte 5]) en nr. 08/05015/A ([medeverdachte 3]) in welke zaken ik ook heden concludeer.

2 Vgl. HR 10 november 2009, LJN BJ6924.