Home

Parket bij de Hoge Raad, 22-06-2010, BM4127, 08/05157

Parket bij de Hoge Raad, 22-06-2010, BM4127, 08/05157

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
22 juni 2010
Datum publicatie
22 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:PHR:2010:BM4127
Formele relaties
Zaaknummer
08/05157

Inhoudsindicatie

Ontoelaatbare mening, gissing of gevolgtrekking? Het Hof heeft de woorden "volgens mij" in de verklaring “volgens mij gaf hij haar ook een klap” kennelijk en niet onbegrijpelijk in die zin opgevat dat X daarmee tot uitdrukking bracht zich bewust te zijn van de feilbaarheid van zijn waarneming en van zijn geheugen. Het aldus opgevatte voorbehoud doet aan de toelaatbaarheid van de verklaring geen afbreuk.

Conclusie

Nr. 08/05157

Mr. Aben

Zitting 20 april 2010

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte op 25 april 2008 ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van dertig uren (subsidiair vijftien dagen hechtenis) met een proeftijd van twee jaren.

2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.

3.1 Het middel behelst naar de kern genomen de klacht dat het hof heeft verzuimd om de bewezenverklaring met voldoende redengevende bewijsmiddelen te ondersteunen omdat het tot het bewijs heeft gebezigd een getuigenverklaring welke geen mededeling behelst van feiten en omstandigheden die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden.

3.2 Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

'hij op 27 oktober 2006 te Rotterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] tegen haar gezicht heeft geslagen en tegen haar been heeft getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.'

3.3. Voor zover ter beoordeling van het middel relevant heeft het hof deze bewezenverklaring (mede) doen steunen op de onder 3 tot het bewijs gebezigde verklaring van de getuige [getuige], inhoudende:

'Ik woon aan de [a-straat 1] te Rotterdam. Op 27 oktober 2006 hoorde ik omstreeks 08.15 uur een hoop geschreeuw en kabaal. Ik zag aan de overzijde van de straat een zwarte auto staan. Ik herken deze auto als de auto van de buren die wonen op de [a-straat 2] te Rotterdam.

Ik hoorde dat de buurman en buurvrouw ruzie hadden. Ik zag dat de buurman met grote passen op de buurvrouw af kwam lopen. Ik zag dat hij zwaaiende bewegingen maakte met zijn armen en de buurvrouw wegduwde van de auto.

Volgens mij gaf hij haar ook een klap.'

3.4. Het middel doelt op de zinsnede 'volgens mij gaf hij haar ook een klap.' De steller van het middel betoogt in de toelichting dat de woorden 'volgens mij' een onzekerheid uitdrukken, en in elk geval geen beschrijving van een waarneming. Ik zal de klacht aldus verstaan dat de steller van het middel betoogt dat de door hem gewraakte zinsnede een gissing, een vermoeden of een veronderstelling behelst. Indien een verklaring een dergelijke gissing behelst, dan kan daarop bezwaarlijk een bewezenverklaring worden gefundeerd. Immers, tot het bewijs gebezigde (getuigen)verklaringen mogen slechts mededelingen behelzen van feiten of omstandigheden die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden.(1)

3.5.1. De vraag is echter of hier wel sprake is van een ontoelaatbare gissing. De verklaring van [getuige] houdt in dat hij als buurman getuige is van de ruzie tussen de verdachte en de aangeefster. Daarbij zag hij dat de verdachte zwaaiende bewegingen maakte richting de aangeefster en dat de verdachte de aangeefster wegduwde van de auto. In dat kader verklaart hij voorts: 'Volgens mij gaf hij haar ook een klap.' Het moet de steller van het middel worden toegegeven dat de woorden 'volgens mij' in een bepaalde context inderdaad een zekere mate van 'voorbehoud' tot uitdrukking brengen. De Hoge Raad heeft echter eerder geoordeeld dat aan een dergelijk voorbehoud(2) niet steeds de betekenis behoeft te worden toegekend dat de verklaring niet op eigen waarneming of ondervinding berust, doch ook tot uitdrukking kan brengen dat de getuige zich van de feilbaarheid van de menselijke waarneming en zijn geheugen bewust is, in welk laatste geval het voorbehoud aan de toelaatbaarheid van de verklaring geen afbreuk doet.(3) Mijns inziens kunnen desbetreffende woorden ('volgens mij') in laatstbedoelde zin worden opgevat, zodat er van een ontoelaatbare gissing in dit geval geen sprake is. Het middel dient derhalve te worden verworpen.

3.5.2. Geheel ten overvloede merk ik nog op dat zelfs indien men zou aannemen dat de verklaring van [getuige] in zoverre een (ontoelaatbare) gissing inhoudt, de bewezenverklaring in dat geval ook met weglating van de gewraakte zinsnede toereikend is onderbouwd. De verklaring van de aangeefster, voor zover inhoudende dat de verdachte haar tegen het gezicht heeft geslagen en zij later voelde dat de linkerkant van haar gezicht was opgezwollen (de bewijsmiddelen 1 en 5), wordt voldoende ondersteund door de onder 6 tot het bewijs gebezigde medische verklaring. Deze houdt onder meer in dat de betreffende arts bij de aangeefster een drukpijnlijke plek op de linker bovenkaak met daaronder een kleine bloeduitstorting heeft geconstateerd. De klacht kan derhalve hoe dan ook niet tot cassatie leiden.

3.6. Voor zover het middel nog de klacht behelst dat het hof in strijd met het voorschrift van het tweede lid van artikel 359 Sv heeft verzuimd te responderen op een uitdrukkelijk door de verdediging naar voren gebracht betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van de verklaringen van de aangeefster, wil ik kwijt dat ik in de processtukken van het hoger beroep niets heb aangetroffen dat voor een dergelijk uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan doorgaan. Ook in zoverre kan het middel dus niet tot cassatie leiden.

3.7. Het middel faalt.

4. Het middel faalt en kan mijns inziens met de aan art. 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, p. 678 ev.

2 Men denke in dat verband ook aan: 'naar mijn mening', 'voor zover ik weet' e.d.

3 HR 3 november 1959, NJ 1960, 208 en HR 14 december 1976, NJ 1977, 175. Vgl. ook Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, p. 680.