Home

Parket bij de Hoge Raad, 19-11-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1296, 13/00058

Parket bij de Hoge Raad, 19-11-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1296, 13/00058

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
19 november 2013
Datum publicatie
19 november 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:1296
Formele relaties
Zaaknummer
13/00058

Inhoudsindicatie

Herziening. Zaak Hagemann. Veroordeling tot levenslang wegens moord op twee kinderen. De in de aanvraag tot herziening gepresenteerde nova kunnen noch op zichzelf genomen noch in onderling verband en samenhang beschouwd het ernstig vermoeden wekken a.b.i. art. 457.1 aanhef en onder c Sv, mede gelet op het feit dat bij de beoordeling van een en ander alle door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en gegeven nadere bewijsoverwegingen moeten worden betrokken. HR wijst de aanvraag tot herziening af.

Conclusie

Nr. 13/00058 H

Zitting: 19 november 2013

Mr. Hofstee

Conclusie inzake:

[aanvrager]

I De uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd

1.

Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 22 juli 2005 aanvrager ter zake van “Moord, meermalen gepleegd” veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.

2.

Het arrest is onherroepelijk geworden met de verwerping van het daartegen ingestelde beroep in cassatie bij arrest van HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7757, NJ 2007/543.

II Verloop van de herzieningsprocedure

3.

Op 19 december 2012 is bij de Hoge Raad ingekomen een namens de aanvrager door mr. J. Peters, advocaat te Amersfoort, ingediende aanvraag tot herziening op de voet van art. 457 Sv. Op 26 maart 2013 is de Procureur-Generaal van het parket bij de Hoge Raad gevraagd conclusie te nemen in deze herzieningszaak. Namens de Procureur-Generaal voldoe ik aan dit verzoek.

4.

Op 4 juni 2013 ontving ik bij schrijven van 31 mei 2013 van het team zwacri/fraude van het Openbaar Ministerie bij het arrondissementsparket Amsterdam een ‘Proces-verbaal Criminele inlichtingen’ d.d. 30 mei 2013. Blijkens dit proces-verbaal is bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam in de periode van vier weken daarvóór informatie binnengekomen via één informant. Deze informatie luidt:

“In 2009 heeft [aanvrager] (aanvrager, AG) georganiseerd dat er druk werd uitgeoefend op de getuigen in zijn strafzaak. De getuigen moesten hun verklaring tegen [aanvrager] ten gunste van hem aanpassen en valselijk laten opmaken bij een notaris.

Voorts verklaar ik, alvorens de bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel te hebben gevormd over de vermoedelijke betrouwbaarheid van de informant en over de vermoedelijke juistheid van de informatie.

Dat oordeel luidt, dat de mij bekende achtergrond van de informant, bezien in de samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.

(…)

De verbalisant

(…)”

5.

Op 19 juni 2013 is namens mij een brief, met bijgesloten een afschrift van voornoemd ‘Proces-verbaal Criminele Inlichtingen’, gezonden aan mr. Peters. In deze brief heb ik mr. Peters de gelegenheid gegeven om desgewenst op dat proces-verbaal schriftelijk te reageren.

6.

Op 8 juli 2013 is bij de strafgriffie van de Hoge Raad ingekomen de schriftelijke reactie van mr. Peters d.d. 5 juli 2013. In dit schrijven laat mr. Peters weten dat hij allereerst van mening is dat het ‘Proces-verbaal Criminele Inlichtingen’ niet relevant is voor mijn te nemen conclusie met betrekking tot het onderhavige herzieningsverzoek, omdat het proces-verbaal naar zijn mening onvoldoende concreet is wat betreft de identiteit van de door de informant genoemde getuigen en daarnaast niet voldoet aan de verplichte formaliteiten. Voorts noemt mr. Peters daarin de namen van drie personen die ik, zo ik dit nodig acht, als getuigen zou kunnen (doen) horen.

7.

In mijn antwoordbrief van 21 augustus 2013 heb ik mr. Peters meegedeeld dat het ‘Proces-verbaal Criminele Inlichtingen’ mij, met het oog op mijn te nemen conclusie, geen aanleiding heeft gegeven de door hem genoemde personen als getuigen te (doen) horen.

8.

Op 24 september 2013 heeft de openbare zitting van de Hoge Raad met betrekking tot de aanvraag plaatsgevonden. Op deze zitting heeft mr. Peters een toelichting gegeven op het herzieningsverzoek. Van deze toelichting heb ik kennis genomen.

9.

Om er geen misverstand over te laten ontstaan, merk ik op dat ik het ‘Proces-verbaal Criminele Inlichtingen’ d.d. 30 mei 2013 en de inhoud daarvan in deze conclusie buiten beschouwing laat.

III De aanvraag

10.

De aanvrager heeft van meet af aan ontkend iets met de dood van [slachtoffer 1] en haar twee kinderen van doen te hebben gehad. In de aanvraag wordt opgemerkt dat [aanvrager] bijna 18 jaar na ‘datum delict’ (nogmaals) als verdachte wordt aangemerkt met betrekking tot de moord/doodslag op [slachtoffer 1] en haar kinderen in 1984, en wel op basis van vijf verklaringen van horen zeggen – te weten twee verklaringen van ex-vriendinnen van de aanvrager ([getuige 1] en [getuige 2]), twee verklaringen van voormalige medegedetineerden van de aanvrager ([getuige 3] en [getuige 4]) en een NN-verklaring –, waarvan vier verklaringen zijn afgelegd na uitzendingen van Peter R. de Vries, in welke uitzendingen financiële vergoedingen aan getuigen in het vooruitzicht werden gesteld en zijn uitgekeerd, zodat financiële motieven bij de totstandkoming van de voornoemde verklaringen niet kunnen worden uitgesloten.

11.

Namens de aanvrager betoogt mr. Peters dat vier verklaringen van derden (één afgelegd in 2009, en drie in 2012) en een transcriptie van een opname van een telefoongesprek (in maart 2012) tussen [getuige 2] en de echtgenote van de aanvrager, [betrokkene 1], als nova hebben te gelden en dat als gevolg van deze vijf nova de grondslag van het door het Hof als belastend beoordeeld bewijs komt te vervallen.

12.

Op deze als ‘nova’ gepresenteerde verklaringen en transcriptie kom ik later terug. Eerst volgen achtereenvolgens een korte schets van het wettelijk kader en een weergave van de feiten en de bewijsconstructie van het Gerechtshof.

IV Het wettelijk kader

V Relaas van de feiten/de bewijsconstructie van het Hof

VI De namens verzoeker als zodanig gepresenteerde vijf ‘nova’

VIII Slotconclusie