Parket bij de Hoge Raad, 18-09-2019, ECLI:NL:PHR:2019:899, 19/01873
Parket bij de Hoge Raad, 18-09-2019, ECLI:NL:PHR:2019:899, 19/01873
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 september 2019
- Datum publicatie
- 18 september 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2019:899
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1734
- Zaaknummer
- 19/01873
Inhoudsindicatie
Prejudiciële vragen (art. 392 Rv). Arbeidsrecht. 'Slapend dienstverband'. Is werkgever verplicht om na twee jaar arbeidsongeschiktheid van werknemer in te stemmen met voorstel om de arbeidsovereenkomst te beëindigen onder toekenning van een vergoeding? Leent de maatstaf van HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847 (Stoof/Mammoet) zich voor 'omgekeerde toepassing'? Verplichting op grond van art. 7:611 BW (goed werkgeverschap)? Invoering van de Wet compensatie transitievergoeding.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01873
Zitting 18 september 2019
CONCLUSIE
R.H. de Bock
In de zaak
[Werknemer]
advocaat: mr. S.F. Sagel
tegen
Xella Kalkzandsteenfabriek de Hazelaar B.V.
advocaat: mr. H.J.W. Alt
1 Inleiding
Deze Wwz-zaak gaat over de problematiek van de ‘slapende dienstverbanden’. Dat zijn dienstverbanden die na (in beginsel) twee jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer – wanneer het opzegverbod tijdens ziekte en de verplichting tot loondoorbetaling niet langer gelden – niet zijn beëindigd op de b-grond, maar in stand worden gelaten. De werknemer blijft dus in dienst, maar krijgt geen salaris meer. De problematiek van de ‘slapende dienstverbanden’ houdt verband met de keuze van de wetgever om – in afwijking van het vóór 1 juli 2015 geldende ontslagrecht – ook bij een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid een recht op transitievergoeding toe te kennen. Deze vergoeding cumuleert met het gedurende twee jaar doorbetaalde loon en de kosten die de werkgever heeft moeten maken voor re‑integratie van de zieke werknemer. Sommige werkgevers ervaren dit als problematisch en onrechtvaardig, vanwege de financiële belasting die dit voor hen meebrengt. Sommige werkgevers kiezen er daarom voor om het dienstverband na twee jaar arbeidsongeschiktheid niet te beëindigen, maar ‘slapend’ te houden.
Naar schatting zijn er in Nederland inmiddels duizenden langdurig arbeidsongeschikte werknemers met zo’n ‘slapend dienstverband’.1 Hoewel de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Asscher al kort na de inwerkingtreding van de Wwz te kennen gaf dat het onbetaald in dienst houden van een werknemer met als enige reden het niet willen betalen van een transitievergoeding, ‘niet getuigt van fatsoenlijk werkgeverschap’, liepen pogingen van werknemers om via de rechter alsnog aanspraak te maken op de transitievergoeding, op niets uit.
Uiteindelijk is in juli 2018 wetgeving tot stand gebracht, die een einde zou moeten maken aan de praktijk van de ‘slapende dienstverbanden’, namelijk de Wet compensatie transitievergoeding. Deze wet voorziet in een compensatieregeling voor werkgevers die na beëindiging van het dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, waaronder begrepen een beëindiging met wederzijds goedvinden, een transitievergoeding hebben betaald. De compensatie voor de betaalde transitievergoeding zal door het UWV worden verstrekt vanuit het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf), waar een verhoging van de premie tegenover zal staan. De Wet compensatie transitievergoeding is op 11 juli 2018 gepubliceerd in het Staatsblad en zal op 1 april 2020 inwerkingtreden.2
Maar ook na de bekendmaking van de compensatieregeling blijken werkgevers niet bereid om de ‘slapende dienstverbanden’ te beëindigen. In de feitenrechtspraak bestaat er verdeeldheid over de vraag of dat terecht is. Inmiddels zijn er drie uitspraken gepubliceerd waarin de werkgever op grond van schending van goed werkgeverschap is veroordeeld tot opzegging van de arbeidsovereenkomst, onder toekenning van de transitievergoeding. In andere uitspraken is daarentegen vastgehouden aan de lijn in de rechtspraak van vóór de bekendmaking van de Wet compensatie transitievergoeding, en heeft de langdurig arbeidsongeschikte werknemer nul op rekest gekregen.
Met de in deze zaak gestelde prejudiciële vragen wordt beoogd een richtinggevend oordeel van de Hoge Raad te krijgen, zodat werkgevers en werknemers handvatten hebben bij de afwikkeling van ‘slapende dienstverbanden’. Ook in de rechtspraktijk bestaat grote behoefte aan duidelijkheid over deze kwestie. Met de eerste drie vragen wordt in essentie een nieuwe, in de feitenrechtspraak nog niet beoordeelde, benadering bepleit, namelijk een ‘omgekeerde toepassing’ van de criteria uit het Stoof/Mammoet-arrest van de Hoge Raad. De laatste prejudiciële vraag is voorgelegd voor het geval de Hoge Raad die benadering niet mogelijk of wenselijk acht. Deze laatste vraag nodigt uit tot het schetsen van de omstandigheden waaronder een werkgever, gelet op zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen (art. 7:611 BW), gehouden kan zijn om akkoord te gaan met een voorstel van de werknemer om het ‘slapende dienstverband’ met wederzijds goedvinden te beëindigen, wanneer dit voorstel inhoudt dat de werkgever aan hem een ontslagvergoeding betaalt ter hoogte van de transitievergoeding die de werkgever op grond van de compensatieregeling vergoed zal krijgen.
2 Feiten en procesverloop
In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan, ontleend aan het tussenvonnis in kort geding van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 april 2019 (hierna: de kantonrechter).3
Xella exploiteert in Koningsbosch een fabriek voor de productie van kalkzandsteen. Xella maakt onderdeel uit van een groep met als moedermaatschappij Xella International S.A., gevestigd in Luxemburg. Xella International S.A. heeft ongeveer 100 fabrieken in Europa.
[Werknemer] (hierna: Werknemer), geboren op [geboortedatum] 1963, is op 16 juni 1986 bij Xella in dienst getreden op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst. Werknemer verrichtte de functie van allround monteur/specialist voor 36 uur per week tegen een bruto maandloon van € 2.645,00 exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
In de functie van allround monteur/specialist voerde Werknemer zelfstandig complexe technische werkzaamheden uit aan werktuigbouwkundige en elektrotechnische delen van apparatuur en installaties. Zijn voornaamste taken bestonden uit het ombouwen van persen voor de productie van kalkzandsteen (ongeveer 27 uren per week). Daarnaast bestonden zijn werkzaamheden uit het maken van matrijzen en het verhelpen van storingen aan de persen en wachtdienst (in totaal ongeveer 9 uren per week).
Het werk bij Xella is zwaar en in 2009 liep Werknemer rugklachten op tijdens de uitvoering van zijn werk. Werknemer is vervolgens aan zijn rug geopereerd. In 2010 heeft Werknemer zijn gebruikelijke werkzaamheden weer opgepakt. Zijn rugpijn is echter in de loop der jaren weer teruggekomen en op 12 januari 2016 is Werknemer opnieuw arbeidsongeschikt geraakt.
Vanaf 9 januari 2018 ontvangt Werknemer een WIA-uitkering (IVA). Werknemer is 80-100% duurzaam arbeidsongeschikt. Er zijn geen mogelijkheden tot werkhervatting en verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Werknemer heeft schulden in de vorm van een consumptief krediet voor een maximaal bedrag van € 46.800,00. Hij heeft op dit moment geen financiële mogelijkheden om de schuld maandelijks af te lossen. Vanwege zijn financiële situatie maakt Werknemer gebruik van de voedselbank. De echtgenote van Werknemer is ernstig ziek en moet het bed houden. Werknemer verzorgt haar.
Werknemer heeft Xella naar aanleiding van de ontstane situatie na 9 januari 2018 meerdere malen mondeling verzocht om het dienstverband te beëindigen en om aan hem de transitievergoeding te voldoen.
Xella heeft afwijzend gereageerd op de verzoeken van Werknemer om de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding te beëindigen.
Werknemer heeft bij dagvaarding van 5 maart 2019 Xella in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Limburg en gevorderd dat Xella zal worden veroordeeld, kort weergegeven:
I. tot betaling aan Werknemer van een voorschot op de schadevergoeding van € 25.000,-- bruto;
II. tot betaling aan Werknemer van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2019;
III. tot betaling aan Werknemer van de buitengerechtelijke kosten van € 1.517,99;
IV. tot betaling van de proceskosten,
alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Werknemer heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat Xella de norm van art. 7:611 BW, het goed werkgeverschap, heeft geschonden en daardoor schadeplichtig is geworden. Dit omdat Xella afwijzend heeft gereageerd op zijn voorstellen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een schadevergoeding ter hoogte van de transitievergoeding en beperkt tot het bedrag waarvoor Xella op grond van de Wet compensatie transitievergoeding door het UWV gecompenseerd zal worden. Aangevoerd is dat Xella op basis van het arrest Stoof/Mammoet redelijkerwijs gehouden is om in te stemmen met het redelijke voorstel van Werknemer tot beëindiging van de arbeidsrelatie onder toekenning van de transitievergoeding, in hoogte beperkt tot het bedrag waarvoor Xella op grond van de Wet compensatie transitievergoeding door het UWV gecompenseerd zal worden. Ten slotte is door Werknemer verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.
Xella heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
Op 27 maart 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij door partijen pleitnota’s zijn overgelegd.
Bij tussenvonnis van 10 april 2019 heeft de kantonrechter het verzoek van Werknemer tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gehonoreerd.4 De kantonrechter overwoog het volgende:
“4.9 Alvorens tot een beoordeling over te gaan dient het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad aan de orde te komen. De kantonrechter is doordrongen van de omvang en de ernst van het probleem van de slapende dienstverbanden. Het moet immers meer dan aannemelijk worden geacht dat achter ieder slapend dienstverband een werknemer, al dan niet met gezin, schuil gaat die door hem/haar overkomen omstandigheden werkloos is geworden - met alle financiële gevolgen van dien - en het hem/haar bij wet toegekende recht op een transitievergoeding niet geldend kan maken. Xella heeft het bestaan en de genoemde aantallen van slapende dienstverbanden niet weersproken. Gelet op de tot dusver bestendige jurisprudentie lijkt de route via de ernstige verwijtbaarheid en de schending van de normen van goed werkgeverschap voor werknemers een doodlopende. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de compensatieregeling daarbij over het algemeen nog geen concrete rol speelde. Dat is nu anders en dat leidt tot onderling tegengestelde uitspraken, getuige de recente vonnissen van de voorzieningenrechter te Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2019:3109; AR Updates 2019-0333) en de kantonrechter te Zwolle (ECLI:NL:RBOVE:2019:1021; AR Updates 2019-0334). De thans door [Werknemer] gekozen route via een redelijk voorstel in de zin van Stoof-Mammoet is naar eigen zeggen van de gemachtigde mr. Sagel nog niet eerder voorgelegd. De kantonrechter is het met [Werknemer] eens dat gelet op de veelheid aan zaken betreffende slapende dienstverbanden er een grote maatschappelijke behoefte bestaat aan een richtinggevend standpunt van de Hoge Raad zodat de werkgevers en de werknemers alsook de rechtspraktijk een handvat hebben bij de verdere afwikkeling van deze zaken. Het stellen en beantwoorden van prejudiciële vragen acht de kantonrechter dan ook essentieel om tot een goede beoordeling van deze zaak te komen en voorts om tot een algemeen bruikbare leidraad te komen welke de eenheid van rechtspraak op dit onderwerp zal kunnen bevorderen. De kantonrechter kan zich vinden in de namens [Werknemer] voorgestelde vragen en zal die overnemen.
Nu Xella zich ter zitting alsnog heeft gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van het stellen van vragen is de kantonrechter van oordeel dat kan worden afgezien van een tussenvonnis waarin partijen de gelegenheid wordt geboden zich uit te laten over het voornemen om prejudiciële vragen te stellen.”
In het tussenvonnis van 10 april 2019 heeft de kantonrechter op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad:5
“1. Geldt de in HR 11 juli 2008, NJ 2011, 185 (Stoof/Mammoet) (ECLI:NL:HR:2008:BD1847) ontwikkelde maatstaf ter beoordeling of een werknemer op grond van artikel 7:611 BW gehouden is om een voorstel tot wijziging van de arbeidsovereenkomst te aanvaarden dat hem door de werkgever in verband met gewijzigde omstandigheden op het werk is gedaan, ook in het spiegelbeeldige geval, waarin de werknemer in verband met zulke gewijzigde omstandigheden een wijzigingsvoorstel doet aan de werkgever? Met andere woorden: is een werkgever, wanneer (i) sprake is van gewijzigde omstandigheden op het werk waarin de werknemer als goed werknemer aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsovereenkomst, (ii) geoordeeld moet worden dat het voorstel van de werknemer, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk is en (iii) niet gezegd kan worden dat aanvaarding van dat voorstel redelijkerwijze niet van de werkgever gevergd kan worden, op grond van art. 7:611 BW verplicht dat voorstel te aanvaarden?
2. Indien vraag 1 bevestigend beantwoord wordt, kan het in die vraag bedoelde redelijke voorstel van de werknemer ook een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden behelzen?
3. Indien de vragen 1 en 2 bevestigend worden beantwoord,
(c) vormt dan het feit dat een werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten en de periode bedoeld in art. 7:670 lid 1 en 11 BW is verstreken en aannemelijk is dat binnen 26 weken, geen herstel zal optreden en binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan worden verricht - zodat de in artikel 7:669 lid 3 sub b BW bedoelde ontslaggrond is vervuld - dan een gewijzigde omstandigheid waarin de werknemer, handelend als goed werknemer, aanleiding kan zien tot het doen van een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden (al dan niet mede in aanmerking genomen de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234))?
en, zo ja:
(d) heeft dan in de regel, dat wil zeggen: behoudens bijzondere omstandigheden, dan wel in beginsel, te gelden dat sprake is van een redelijk (beëindigings)- voorstel van de kant van de werknemer voor zover dat voorstel behelst dat de beëindiging met wederzijds goedvinden plaatsvindt onder betaling door de werkgever van een ontslagvergoeding ter hoogte van het bedrag dat de werkgever op grond van de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) kan verhalen op het UWV?
4. Indien de vragen 1 tot en met 3 (deels) ontkennend worden beantwoord, kan de werkgever dan toch onder omstandigheden gelet op het bepaalde in art. 7:611 BW gehouden zijn om akkoord te gaan met een voorstel tot beëindiging met wederzijds goedvinden van de arbeidsovereenkomst van een werknemer ten aanzien waarvan de in art. 7:669 lid 3 sub b BW genoemde ontslaggrond vervuld is, wanneer dat voorstel van de werknemer behelst dat de werkgever aan hem een ontslagvergoeding betaalt ter hoogte van het bedrag dat de werkgever op grond van de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) kan verhalen op het UWV zo ja, aan welke voorwaarden dient dan getoetst te worden of een dergelijke gehoudenheid van de werkgever om zo een voorstel te aanvaarden, bestaat?”
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen in behandeling genomen. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om schriftelijk opmerkingen in te dienen via een advocaat bij de Hoge Raad. Ook hebben partijen zich nog schriftelijk uitgelaten naar aanleiding van de schriftelijke opmerkingen van de wederpartij.
3 Bespreking van de prejudiciële vragen
Voordat nader wordt ingegaan op de onder 2.14 vermelde prejudiciële vragen, schets ik het toepasselijke juridisch kader. Vanwege de omvang daarvan is gekozen voor een onderverdeling in verschillende paragrafen:
- par. 4: Ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid vóór 1 juli 2015
- par. 5: Loondoorbetaling bij ziekte
- par. 6: Wet WIA
- par. 7: Ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid onder de Wwz
- par. 8: Transitievergoeding
- par. 9: Transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid
- par. 10: Tussenconclusie I
- par. 11: ‘Slapende dienstverbanden’
- par. 12: De Wet compensatie transitievergoeding
- par. 13: De Regeling compensatie transitievergoeding
- par. 14: Samenloop met de Wet arbeidsmarkt in balans
- par. 15: Tussenconclusie II
- par. 16: Feitenrechtspraak na bekendmaking van de compensatieregeling
- par. 17: Het Stoof/Mammoet-arrest
- par. 18: De voorgestelde ‘omgekeerde Stoof/Mammoet-benadering’
- par. 19: Goed werkgeverschap en ‘slapende dienstverbanden’
- par. 20: Beantwoording van de prejudiciële vragen.