Parket bij de Hoge Raad, 10-11-2020, ECLI:NL:PHR:2020:1050, 20/03532
Parket bij de Hoge Raad, 10-11-2020, ECLI:NL:PHR:2020:1050, 20/03532
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 november 2020
- Datum publicatie
- 10 november 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2020:1050
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:2037
- Zaaknummer
- 20/03532
Inhoudsindicatie
Vordering van de PG tot cassatie in het belang der wet. Betreft een met de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en veiligheid in verband staande afwijking van vormvereisten voor terechtzittingen. In een jeugdstrafzaak heeft het Hof Den Haag de zaak inhoudelijk ter terechtzitting behandeld terwijl de oudste raadsheer, die zich in quarantaine bevond in verband met COVID-19, via Skype for Business aan de berechting deelnam. In de (fysieke) zittingszaal bevonden zich de voorzitter van de meervoudige kamer, een van de raadsheren, de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte. Volgens de Tijdelijke wet COVID-19 moet voor de inhoudelijke behandeling van een strafzaak een fysieke zitting worden gehouden, een videoconferentie kan daarvoor niet in de plaats komen. Het Hof is er vanuit gegaan dat er in deze zaak een volwaardige fysieke zitting is gehouden, ook al was een van de raadheren slechts online met de zitting verbonden. De verdediging en de advocaat-generaal stemden in met de deelname van een lid van de meervoudige kamer aan de inhoudelijke behandeling door middel Skype for Business. De jeugdstrafzaak werd achter gesloten deuren behandeld. De PG gaat in op de wettelijke regeling van zittingsvoorschriften. Het uitstellen van de behandeling om letterlijk aan zittingsvoorschriften te voldoen ook als die geen redelijk doel dienen, kan volgens de PG een excessief formalisme opleveren en strijdig zijn met het beginsel van voortvarendheid. Nu er tussen de procespartijen overeenstemming is over de gang van zaken, het belang van openbaarheid niet speelt omdat de zaak achter gesloten deuren moet plaatsvinden, er geen belangen van derden in het geding zijn en evenmin fundamentele rechten worden geschonden door de wijze van berechting, is het volgens de PG aan de zittingsvoorzitter om te bepalen of de gang van zaken past in de orde van de zitting. Om de Hoge Raad in de gelegenheid te brengen zich over de wijze van behandeling van deze zaak uit te laten heeft de PG in zijn vordering CW als rechtsmiddel geformuleerd dat er in de onderhavige zaak door het Hof geen arrest is gewezen naar aanleiding van een terechtzitting in de zin van het Wetboek strafvordering.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03532 CW
Zitting 10 november 2020
VORDERING TOT CASSATIE
IN HET
BELANG DER WET
J. Silvis
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de betrokkene.
1 Inleiding
1.1. Evenals in vele andere landen is ook de Nederlandse rechtspraak vanaf februari 2020 geconfronteerd met tal van vragen van feitelijke en juridische aard die samenhangen met de pandemie door de uitbraak van het COVID-19 virus.1 Sommige van die vragen betreffen de gezondheidsrisico’s die het houden van zittingen voor publiek en/of procespartijen, dan wel medewerkers in de gerechtsgebouwen met zich brengen. Voor een deel kunnen dergelijke risico’s door maatregelen tot aanvaardbare proporties worden teruggebracht, maar daarbij is naast de schaarste van mensen en middelen telkens een belangrijk punt van aandacht hoe de maatregelen zich verhouden tot de formele voorschriften die gelden voor rechtszittingen. Ook vereisen de maatregelen logistieke voorbereiding, passende instructies, training en communicatie. In relatief korte tijd na een abrupte lockdown van de rechtspraak, is de draad van het houden rechtszittingen weer opgepakt. Dat is in de context van de pandemie op aanvankelijk nog beperkte schaal gebeurd en op aangepaste wijze. Algemeen wordt onderschreven dat de vitale functie van de rechtspraak eist dat de rechtspleging zoveel mogelijk doorgang vindt, uiteraard op verantwoorde wijze.
1.2. De wetgever heeft door middel van de in april in het Staatsblad gepubliceerde Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (Stb. 2020, 124), deels met terugwerkende kracht vanaf 16 maart 2020, beoogd door tijdelijke voorzieningen en wettelijke aanpassingen de continuïteit van het rechtsverkeer te waarborgen gedurende de uitbraak van het coronavirus. Die wet bevat, onder meer, bepalingen op basis waarvan zittingen in gerechtelijke procedures in burgerlijke, bestuursrechtelijke en ook in strafrechtelijke zaken via elektronische weg kunnen plaatsvinden. Wel zijn daar uitzonderingen op geformuleerd. Zo laat artikel 28 van de Tijdelijke wet COVID-19 niet toe dat de inhoudelijke behandeling van strafzaken via elektronische weg plaats vindt zonder dat een fysieke zitting wordt gehouden. Dat geldt ook voor de behandeling van een vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding of gevangenneming of tot de verlenging daarvan. De ratio van deze beperkingen ligt, volgens de memorie van toelichting, in de zwaarte van de gevolgen wanneer het gaat om (verlengde) gevangenhouding en voor wat de inhoudelijke behandeling van strafzaken betreft in het belang van de openbaarheid.
1.3. De vraag die in deze vordering aan de orde wordt gesteld, is in hoeverre het toelaatbaar is dat bij de inhoudelijke behandeling van een strafzaak ter terechtzitting een van de rechters daaraan door middel van een tweezijdig elektronisch middel (in dit geval met beeld en geluid) deelneemt zonder fysiek aanwezig te zijn in de zittingszaal. In de onderhavige zaak speelt het belang van de openbaarheid niet, aangezien de behandeling ‘achter gesloten deuren’ plaatsvindt, zoals in jeugdstrafzaken is voorgeschreven. Deze vordering is erop gericht om de Hoge Raad in de gelegenheid te stellen zich nadrukkelijk uit te spreken over de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden een rechter/raadsheer wegens een verhindering om fysiek ter terechtzitting aanwezig te zijn kan deelnemen aan het onderzoek ter terechtzitting door middel van een beeld en geluidverbinding (videoconferentie) of een ander tweezijdig elektronisch hulpmiddel.
2 Omschrijving van de zaak
2.1. Deze vordering tot cassatie in het belang der wet betreft een arrest van het Gerechtshof ‘s-Gravenhage van 15 oktober 2020 in een strafzaak tegen een jeugdige persoon waarbij het hof de verdachte (a) niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep voor zover dat zich uitstrekte tot een vrijspraak, (b) een deel van de dagvaarding nietig heeft verklaard en (c) de verdachte van het overige heeft vrijgesproken.
2.2. Tegen de beslissing van het hof is geen rechtsmiddel ingesteld waardoor het onherroepelijk is geworden. Cassatie in het belang der wet kan worden ingesteld (art. 78 RO, art. 456 Sv).
2.3. De berechting vond plaats achter gesloten deuren, aangezien het een jeugdstrafzaak betreft. De opgeroepen verdachte was niet verschenen, de tot het voeren van de verdediging bepaaldelijk gemachtigde raadsman van de verdachte wel. De behandeling heeft daarom op tegenspraak plaatsgevonden.2 De tenlastelegging, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, houdt in, kort gezegd, de verwijten van beschikbaar hebben van professioneel vuurwerk en voorbereidingshandelingen tot verkoop van professioneel vuurwerk. Er zijn geen benadeelde partijen of slachtoffers in het geding.
2.4. De zaak is bijzonder omdat een van de raadsheren in de zittingscombinatie van het gerechtshof tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak met instemming van de verdediging en de advocaat-generaal heeft deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel met beeld en geluid, meer specifiek met gebruikmaking van Skype for Business. De betreffende raadsheer was verhinderd om fysiek in de zittingzaal aan het onderzoek ter terechtzitting deel te nemen wegens gezinsquarantaine, omdat een gezinslid symptomen vertoonde die passen bij een besmetting met COVID-19.
2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting vermeldt hierover zakelijk weergegeven als volgt:
De verdachte, opgeroepen als:
[Naam],
geboren te [Geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000, wonende te [Woonplaats], is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. K.M.S. Bal, advocaat te Arnhem, die mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter deelt vervolgens mede dat [Naam] de oudste raadsheer heden niet fysiek ter terechtzitting aanwezig kan zijn nu zij in gezinsquarantaine is gegaan, omdat een gezinslid symptomen vertoont die passen bij een besmetting met het COVID-19 virus. Nu de aard van de zaak zich niet verzet tegen behandeling daarvan middels een videoconferentie en het belang van een snelle afdoening van de zaak uitstel onwenselijk maakt vraagt hij aan de raadsvrouw van de verdachte en aan de advocaat-generaal of zij ermee kunnen instemmen dat [naam raadsheer] aan het onderzoek ter terechtzitting deelneemt door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, te weten Skype for Business.
De raadsvrouw en de advocaat-generaal stemmen hiermee in.
De voorzitter deelt hierop mede dat [naam raadsheer] wordt geacht ter terechtzitting tegenwoordig te zijn door middel van meergenoemd communicatiemiddel.
Het hof beveelt vervolgens dat het ter terechtzitting van 16 juni 2020 geschorste onderzoek opnieuw wordt aangevangen, nu de samenstelling van het hof gewijzigd is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor, met uitzondering van het onder 2 tenlastegelegde nu de verdachte in eerste aanleg van dat feit is vrijgesproken en het Openbaar Ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld.
(…)
De voorzitter geeft de raadsvrouw namens haar cliënt het laatste woord.
De raadsvrouw deelt mede dat alles inmiddels is gezegd.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1.5 oktober 2020 te 09.00 uur,
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.
2.6. Ik merk op dat uit het proces-verbaal verder blijkt dat tijdens het verloop van de terechtzitting de oudste raadsheer die online deelneemt ook vragen stelt en opmerkingen maakt.
3 Relevante bepalingen Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid
Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid
Paragraaf 6. Tijdelijke voorziening ten aanzien van strafzaken
Artikel 27. (horen of verhoren per telefoon)
1. In aanvulling op artikel 78a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de uitbraak van COVID-19, voor het horen, verhoren of ondervragen van personen in plaats van videoconferentie waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding tot stand komt, gebruik worden gemaakt van een ander tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.
2. Tenzij sprake is van uiterste noodzaak, is het eerste lid niet van toepassing:
a. ten aanzien van de verdachte die wordt voorgeleid voor de rechter-commissaris in verband met de inbewaringstelling;
b. ten aanzien van de verdachte die wordt gehoord bij de behandeling van een vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding of gevangenneming of tot de verlenging daarvan.
3. In geval in verband met de uitbraak van COVID-19 gebruik wordt gemaakt van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel blijft hoofdstuk II van het Besluit videoconferentie buiten toepassing.
Artikel 28. (mondelinge behandeling in strafzaken)
1. Indien in strafzaken het houden van een fysieke zitting in verband met de uitbraak van COVID-19 niet mogelijk is, kan de mondelinge behandeling plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een zitting indien het betreft:
(…)
b.de inhoudelijke behandeling van de strafzaak ter terechtzitting.