Rechtbank Amsterdam, 15-03-2011, BQ7347, AWB 09/2853 AOW
Rechtbank Amsterdam, 15-03-2011, BQ7347, AWB 09/2853 AOW
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 maart 2011
- Datum publicatie
- 7 juni 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ7347
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6146, Overig
- Zaaknummer
- AWB 09/2853 AOW
Inhoudsindicatie
Historische verzekeringspositie voor de AOW van EU-onderdaan, administratief medewerker bij VS-consulaat. Onduidelijkheid in uitvoeringspraktijk. Keuzerecht. Koninklijke besluiten uitbreiding en beperking verzekering. Overgangsregelingen.
Eiseres, Britse, woont sinds 1973 in Nederland en is sinds 1980 werkzaam bij het VS-consulaat. Voor de toepassing van KB 557 wordt een administratief medewerker zoals eiseres aangemerkt als toegevoegde ambtenaar van een diplomatiek of consulaire vertegenwoordiger. Op grond van artikel 3 van (EG)-Verordening 1408/71 wordt eiseres gelijkgesteld met een Nederlander. Eiseres wordt op grond van KB 557 dan niet uitgesloten van verzekering. Eiseres verbleef feitelijk duurzaam in Nederland, dat zij een geprivilegieerdenpas had maakt dat niet anders. Eiseres was vóór 1987 op grond van ingezetenschap verzekerd. Het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen staat daaraan niet in de weg. Geen keuze van eiseres om niet verzekerd te zijn, nog daargelaten of aan eiseres (die geen onderdaan is van de VS) wel een dergelijke keuzemogelijkheid toekomt.
In artikel 12 van KB 746 is eind 1999 (ook) een overgangsregeling getroffen voor medewerkers van consulaten die reeds vóór 1987 bij een consulaat werkten en verzekerd waren. Zij blijven ook nadien verzekerd, mede vanwege in de praktijk gebleken onduidelijkheden.
In 1999 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een brief gestuurd aan medewerkers van consulaten en aan hen gevraagd om al dan niet te kiezen voor verzekering. Aan de verklaring van eiseres op het formulier kan zij niet worden gehouden, nu deze brief bedoeld was voor personen die, anders dan eiseres, vóór 1987 niet verzekerd waren.
Eiseres moet op grond van nationaal recht sinds 1980 geacht worden verzekerd te zijn geweest. Dat eiseres nooit premie heeft betaald, kan daaraan niet afdoen.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2853 AOW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. N. Matt,
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Zuidersma-Hovers en H. van der Most.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op haar verzoek een pensioenoverzicht verstrekt. In dat overzicht is opgenomen dat eiseres niet verzekerd is geweest voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van 27 februari 1970 tot en met 6 november 1973, van 18 april 1977 tot en met 21 maart 1980 en van 18 november 1980 tot en met 12 maart 2008.
Bij besluit van 14 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat eiseres niet verzekerd is voor de AOW in de periode van 18 november 1980 tot en met 12 maart 2008 (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2010.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. N. Matt. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma-Hovers en H. van der Most.
Partijen hebben er ter zitting mee ingestemd dat het beroep (verder) wordt behandeld door deze rechtbank.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak ter zitting geschorst en verwezen naar de meervoudige kamer. De behandeling van de zaak is door de meervoudige kamer van de rechtbank voortgezet op 14 december 2010.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. N. Matt. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma-Hovers en H. van der Most.
Overwegingen
Feiten
1.1. Eiseres, geboren [geboortedatum] 1955, heeft de Britse nationaliteit en woont sinds 1973 in Nederland. Van 1973 tot en met 1977 heeft eiseres gewerkt bij twee bedrijven in de omgeving van Rotterdam. Van 1977 tot en met maart 1980 heeft zij gewerkt bij het Britse Consulaat in Rotterdam. Vanaf 17 november 1980 tot heden werkt eiseres als administratief medewerker bij het Amerikaanse Consulaat in Amsterdam.
Standpunten van partijen
2.1 Verweerder heeft zich (uiteindelijk) op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 19 november 1980 niet als verzekerde kan worden aangemerkt voor de AOW. Verweerder heeft daarbij de (nadere) stellingname betrokken dat de situatie van eiseres wordt bestreken door de voorschriften van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Trb. 1963, 143) (hierna het Verdrag). Het Verdrag is pas in werking getreden met ingang van 16 januari 1986. In de periode daarvoor wordt de situatie van eiseres bepaald door het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekering van 19 oktober 1976 (Stb. 1976, 557) (hierna: KB 557). Op grond van dat KB werd eiseres als medewerker bij een consulaat voor de verzekering voor de AOW uitgesloten. Het bepaalde in KB 557 sluit voor wat betreft de gevolgen die tot stand worden gebracht nauw aan bij de voorschiften uit het Verdrag en kan daarom worden geacht een vertaling te geven van de stand van het internationaal recht zoals dat met betrekking tot het onderhouden van consulaire betrekkingen gold ten tijde in geding. Na het in werking treden van het Verdrag is artikel 71 van het Verdrag op eiseres van toepassing. Daarin is bepaald dat onderdanen en ‘permanent residents’ van de verblijfstaat slechts voorrechten en immuniteiten genieten voor zover deze hen door de verblijfstaat worden verleend.
De beoordeling van de vraag of een lid van een consulaire post als permanent resident moet worden aangemerkt vindt plaats door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien het Ministerie van Buitenlandse Zaken een lid van een consulaire post als permanent resident aanmerkt, wordt op het geprivilegieerdendocument de aantekening DV vermeld. Deze aanduiding vormt een afkorting van de uitdrukking ‘duurzaam verblijf’ die in de Nederlandse tekstversie van het Verdrag wordt gebruikt. Het begrip permanent resident is in de loop van de jaren niet altijd op dezelfde wijze geïnterpreteerd. Voor 1 augustus 1987 werd het uitgangspunt gehanteerd dat een persoon geen permanent resident was als de betrokkene de intentie had op enig moment Nederland te verlaten. Feitelijk bestond een grote keuzevrijheid voor de betrokken persoon. De bijstellingen van het beleid waren echter niet van invloed op de positie van personen zoals eiseres, die reeds vóór 1 augustus 1987 werkzaam waren bij een consulaire post. De status van die personen werd gehandhaafd. De rechtsgrond daarvoor is gelegen in artikel 71, tweede lid van het Verdrag.
De Nederlandse overheid heeft voor de groep mensen die voor 1 augustus 1987 in dienst is getreden geen aanleiding gezien de reeds verleende voorrechten en immuniteiten na 1 augustus 1987 te beëindigen zonder de wilsuiting van een individuele betrokkene. Bij de laatste beleidswijziging zijn mensen zoals eiseres in de gelegenheid gesteld om voor 15 december 1999 een keuze te maken over hun status. Zij konden ervoor kiezen om hun oude status te behouden of om als permanent resident te worden aangemerkt, wat met zich meebrengt dat iemand dan volledig onderworpen is aan de Nederlandse wetgeving met betrekking tot onder meer de belastingen, de sociale zekerheid en het vreemdelingenrecht. Eiseres beschikt(e) over een geprivilegieerdendocument waaruit blijkt dat zij door het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet als duurzaam verblijvend in Nederland wordt aangemerkt, zodat zij niet verzekerd is voor de AOW. Het Europese recht staat aan het bovenstaande – kort gezegd - niet in de weg, aldus verweerder.
2.2 Eiseres heeft – samengevat – aangevoerd dat gelet op EG-Verordening 1408/71 het Nederlandse recht onverkort op eiseres van toepassing is en is geweest. Eiseres moet als duurzaam verblijvend in Nederland aangemerkt worden. Dat brengt, alle opvolgende Besluiten uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekering in aanmerking genomen, met zich dat eiseres als ingezetene van Nederland verzekerd was voor de AOW. Het Verdrag kan daaraan niet afdoen, aldus eiseres.
Omvang van het geding
3. De rechtbank stelt voorop dat partijen ter zitting hebben bevestigd dat tijdvakken gelegen vóór 18 november 1980 niet (meer) in geding zijn. Evenmin is in geding dat eiseres in de periode van 22 maart 1980 tot en met 17 november 1980 verzekerd was voor de AOW op grond van ingezetenschap. Partijen zijn in beroep verdeeld over de vraag of eiseres vanaf 17 november 1980 aangemerkt moet worden als verzekerde voor de AOW. De rechtbank zal zich beperken tot dat tijdvak.
Juridisch kader
4.1 In artikel 6, eerste lid van de AOW is bepaald dat verzekerd is overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, a) die ingezetene is, b) geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
In het derde lid van dat artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking kan worden gegeven aan de kring der verzekerden.
4.2 In opeenvolgende Besluiten uitbreiding en beperking kring der verzekerden is aan het derde lid van artikel 6 van de AOW uitvoering gegeven.
Ten aanzien van de periode van 18 november 1980 tot 1 augustus 1987
5.1 Artikel 2, eerste lid van het KB 557 luidde tot 1 september 1984 (hierna KB 557 oud) voor zover hier van belang: In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van de artikelen 6 van de Algemene Ouderdomswet (…) wordt niet als verzekerde in de zin van die wet(…) aangemerkt:
e. de binnen het Rijk verblijf houdende diplomatiek en beroepsconsulaire vertegenwoordiger van een andere Mogendheid en de hem toegevoegde ambtenaren, mits zij geen Nederlander zijn.
5.2 Met ingang van 1 september 1984 staat in artikel 2 eerste lid, aanhef en onder f van het bovengenoemd Besluit (KB 557 nieuw), voor zover hier van belang:
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van de artikelen 6 van de Algemene Ouderdomswet (…) wordt niet als verzekerde in de zin van die wet(…) aangemerkt:
f. de binnen het Rijk verblijf houdende niet-Nederlander, die hetzij:
le, diplomatiek of beroepsconsulair vertegenwoordiger van een andere Mogendheid is;
2e. als ambtenaar is toegevoegd aan de onder le bedoelde persoon;
3e. als particulier bediende uitsluitend in dienst is van een onder le of 2e bedoeld persoon, mits op hem het stelsel van sociale verzekering van een andere Mogendheid van toepassing is en het verblijf binnen het Rijk geen duurzaam karakter heeft.
5.3 Verweerder heeft zich op het nadere standpunt gesteld dat eiseres op grond van de bovengenoemde artikelen uitgesloten is van verzekering voor de volksverzekering. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting gesteld dat eiseres voor deze artikelen aangemerkt moet worden als toegevoegd ambtenaar.
5.4 In het dossier is een getuigschrift opgenomen van het Britse Consulaat, waar eiseres in de periode van april 1977 tot en met maart 1980 heeft gewerkt. Uit dat getuigschrift blijkt dat eiseres destijds als ‘consular clerk’ administratieve werkzaamheden heeft verricht. Hoewel deze periode gelegen is vóór de periode in geding, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres, nadat zij is gaan werken bij het Amerikaanse Consulaat, haar huidige werkgever, gelijksoortige administratieve werkzaamheden heeft verricht. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij nooit als ambtenaar is beëdigd en dat zij in haar werkzaamheden geen toegang heeft tot geheime informatie.
5.5. In artikel 1 van het Verdrag, dat begripsomschrijvingen bevat, wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen medewerkers van een consulaire post. Zo zijn er (d) ‘consulaire ambtenaren’: iedere persoon, waaronder begrepen het hoofd van een consulaire post, aan wie in die hoedanigheid de uitoefening van consulaire werkzaamheden is opgedragen, (e) ‘consulaire beambten’: iedere persoon die werkzaam is bij de administratieve of technische dienst van een consulaire post en (f) ‘leden van het bedienend personeel’: iedere persoon die werkzaam is bij de huishoudelijke dienst van een consulaire post.
Naar het oordeel van de rechtbank valt eiseres gezien haar administratieve werkzaamheden onder de omschrijving van consulaire beambten en kan niet gezegd worden dat zij een consulaire ambtenaar is zoals bedoeld in artikel 1onder d van het Verdrag.
5.6. In KB 557 is deze categorie van medewerkers echter niet opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiseres voor de toepassing van KB 557 aangemerkt worden als toegevoegd ambtenaar (hetgeen ook door verweerder is betoogd). Haar administratieve werkzaamheden liggen in hun aard relatief gezien dichter bij de werkzaamheden van de consulair ambtenaar dan die van de huishoudelijke dienst of van de particuliere bedienden. Dat betekent dat eiseres, aangemerkt als toegevoegde ambtenaar van een consulaire vertegenwoordiger, in beginsel valt onder het toepassingsbereik van artikel 2, eerste lid onder e KB 557 oud, en het bereik van artikel 2, eerste lid, onder f en 2e van KB 557 nieuw.
5.7 Dan staat KB 557 oud én nieuw op zich nog aan verzekering ingevolge de AOW in de weg. Eiseres heeft immers niet de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 3 van EG-Verordening 1408/71 dient haar Britse nationaliteit echter met de Nederlandse gelijk te worden gesteld, zoals de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) ook oordeelde in de uitspraak van 27 november 2000 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer LJN AL3646). Voor de toepasselijkheid van een gelijkstellingsbepaling als deze vindt de rechtbank, gelijk de Raad, steun in het arrest van de Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 30 april 1996 inzake Boukhalfa (C-214/94).
5.8 Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet duurzaam in Nederland verbleef en dat dit (eveneens) aan verzekering voor de AOW in de weg staat. Naar verweerder heeft betoogd bestond er in de praktijk, gelet op het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de periode voor 1 augustus 1987 een grote mate van keuzevrijheid voor medewerkers van een diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging om al dan niet als duurzaam verblijvend te worden aangemerkt en als gevolg uitgesloten van verzekering voor de AOW. Dat gold ook ten aanzien van lokaal aangeworven personeel.
5.9 De rechtbank ziet in de formuleringen van de AOW en KB 557 echter geen aanleiding om uit te gaan van een keuzerecht voor eiseres om zich, op grond van het beleid van het Ministerie van Buitenlandse zaken, te ontrekken aan toepassing van de nationale wetgeving voor de sociale zekerheid.
5.10 De stelling van verweerder dat eiseres vanwege haar geprivilegieerdendocument als niet duurzaam verblijvend in Nederland moet worden aangemerkt, volgt de rechtbank evenmin. Los van hetgeen hiervoor is overwogen, wijst de rechtbank er daarbij op dat uit dat document niet een ondubbelzinnige keuze van eiseres kan worden afgeleid op het punt van de sociale verzekering. Niet is gebleken dat aan eiseres in 1980, toen zij in dienst trad bij de het Amerikaanse Consulaat, een dergelijke keuze is voorgelegd. De rechtbank laat dan nog daar of verweerder ook heeft bedoeld te betogen dat aan eiseres als (niet Amerikaans, maar) Brits onderdaan, werkzaam bij het Amerikaanse Consulaat een dergelijk keuzerecht zou kunnen toekomen.
Uit het dossier blijkt voorts dat eiseres sinds 1973 onafgebroken in Nederland heeft gewoond en gewerkt met uitzondering van een aantal maanden in 1980, waarin verweerder eiseres bovendien op grond van ingezetenschap verzekerd voor de AOW heeft geacht. De feitelijke situatie van eiseres wijst derhalve juist op een duurzaam verblijf in Nederland, en is naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevend te achten.
Verweerder heeft nog gesteld dat voor 1 augustus 1987 het uitgangspunt werd gehanteerd dat een persoon geen permanent resident was als de betrokkene de intentie had op enig moment Nederland te verlaten. Dat (destijds) sprake was van een dergelijke intentie bij eiseres is door eiseres ontkend, en is ook overigens niet aannemelijk in het licht van hetgeen is overwogen ten aanzien van het verblijf en het door verweerder ook erkende ingezetenschap van eiseres.
5.11 De toepassing van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen met ingang van 16 januari 1986, zoals door verweerder voorgestaan, staat aan het voorgaande ook overigens niet in de weg. Zoals verweerder heeft betoogd wordt de situatie van eiseres, gelet op artikel, derde lid van het Verdrag, als ingezetene van de ontvangende staat, geregeld door artikel 71 van het Verdrag. In het tweede lid van dat artikel is onder meer bepaald dat de consulaire beambten en leden van het particuliere personeel die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat en hun gezinsleden slechts faciliteiten, voorrechten en immuniteiten genieten voor zover deze hun door de ontvangende Staat worden verleend. De rechtbank verbindt daar de conclusie aan dat het nationale recht eiseres die voorrechten en immuniteiten, waar het gaat om de verzekering voor de AOW, niet verleent. Dat past binnen de kaders van het Verdrag.
5.12 Gelet op het voorgaande is eiseres naar het oordeel van de rechtbank voor de periode 17 november 1980 tot 1 augustus 1987 op grond van KB 557, (gelijk eiseres in beroep heeft betoogd) niet uitgesloten van verzekering voor de AOW. en dient zij voor die periode als ingezetene van Nederland verzekerd geacht te worden voor de AOW.
Ten aanzien van de periode vanaf 1 augustus 1987
6.1 Artikel 13, derde lid van het Besluit beperking uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekering 1999 (Stb. 1998, 746) (hierna KB 746) luidde:
Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen zijn de leden van het administratieve, technische en bedienende personeel van de diplomatieke zending of de consulaire post van een andere mogendheid alsmede de particuliere bedienden die in dienst zijn van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, of van de leden van het personeel, bedoeld in het tweede lid, indien zij reeds vóór 1 augustus 1987 als zodanig in dienst waren, en vanaf 1 augustus 1987 als zodanig onafgebroken in dienst zijn, tenzij zij:
a. Nederlander zijn;
b. in Nederland arbeid verrichten anders dan de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef; of
c. een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering ontvangen.
6.2 Bij Besluit van 23 december 1999 (Stb. 1999, 597) is in artikel III aan artikel 13, derde lid van KB 746 de volgende zinsnede toegevoegd:
In afwijking van de eerste zin zijn de daargenoemde leden en particuliere bedienden verzekerd op grond van de volksverzekeringen indien zij dit reeds op 31 juli 1987 waren.
6.3 In de Nota van toelichting is over deze wijziging van artikel 13, derde lid van KB 746 het volgende opgenomen:
“Met de inwerkingtreding van het KB 746 per 1 januari 1999 is in artikel 13, derde lid, de sociale verzekeringspositie geformaliseerd van degenen die vóór 1 augustus 1987 reeds in dienst waren bij een in Nederland gevestigde ambassade of consulaat van een vreemde mogendheid en die daar sindsdien als zodanig onafgebroken werkzaam zijn. Het gaat daarbij om personen die behoren tot het administratief, technisch en bedienend personeel.
Toen in 1987 werd besloten om uitvoering te geven aan de invulling van het begrip «duurzaam verblijvend» zoals dat wordt gehanteerd in de Verdragen van Wenen diplomatiek en consulair van respectievelijk 1961 en 1963 is daarvan door de Nederlandse regering aan alle in ons land gevestigde ambassades en consulaten mededeling gedaan bij brief van 16 maart 1987. Tevens is in die brief er op gewezen dat aan de eenmaal toegekende rechten van eerderbedoelde personeelsleden niet zou worden getornd. In de praktijk kwam die toezegging - voorzover het ging om de sociale verzekeringspositie van die personen – er op neer dat men ook na 1 augustus van dat jaar niet als verzekeringsplichtige zou worden aangemerkt voor de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving. Omdat er in de loop van de jaren daarna in de praktijk veel onduidelijkheden zijn ontstaan over de verzekeringspositie van deze groep van personen achtte de regering het zinvol aan de toezegging uit 1987 na zoveel jaren een wettelijke grondslag te geven. Het derde lid voorziet daarin.
Omdat niet geheel is uit te sluiten dat een enkel personeelslid als hierbedoeld, vóór 1 augustus 1987 toch verzekerd was op grond van het in ons land geldende sociale verzekeringsstelsel acht het kabinet het wenselijk het betreffende artikellid zodanig te redigeren dat ook hun verzekeringspositie een wettelijke grondslag krijgt. Deze wijziging voorziet daarin. In dit lid wordt afgezien van de voorwaarde dat de uitsluiting van Nederlandse verzekeringsplicht niet geldt voor degenen die Nederlander zijn. Het opnemen van een dergelijke voorwaarde zou namelijk het doel van deze bepaling, namelijk recht doen aan de inhoud van de brief van 16 maart 1987, grotendeels tenietdoen. Met de Nederlandse nationaliteit wordt namelijk gelijkgesteld de nationaliteit van EU-onderdanen en onderdanen van landen waarmee ons land een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten. Door de nationaliteitseis te stellen zouden al deze persoenen op grond van die voorwaarde alsnog Nederlands verzekeringsplichtig worden, en dat is, als zij voor 1 augustus 1987 juist niet verplicht verzekerd waren, niet de bedoeling.”
6.4 Met deze wijziging is dus alsnog een (overgangs)regeling getroffen voor de (naar verwachting van de regelgever beperkte) groep medewerkers van ambassades en consulaten die reeds vóór 1 augustus 1987 in dienst en verzekerd waren, zoals eiseres. Uit de toegevoegde wijziging volgt dat deze groep ook verzekerd blijft. Daaraan staat in het geval van eiseres niet in de weg dat zij geen Nederlandse, maar Britse is (de overgangsregeling stelt geen voorwaarden op dat punt).
6.5 In zijn beleidsregels heeft verweerder onder nummer LJN SB1036 het volgende beleid opgenomen:
“Met ingang van 1 september 1984 werden de buitenlandse leden van het administratieve, technische en bedienend personeel van diplomatieke of consulaire ambtenaren of posten van een vreemde mogendheid verzekerd geacht indien zij duurzaam in Nederland verbleven (artikel 2, lid 1 onder f KB 557). Met ingang van 1 augustus 1987 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de interpretatie van het begrip ‘duurzaam verblijf’ aangescherpt, waarbij aan de leden van het personeel die reeds vóór 1 augustus 1987 in Nederland werkzaam waren is toegezegd dat geen verandering in hun verzekeringspositie zou optreden. Teneinde aan deze toezegging tegemoet te komen, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan personen op wie artikel 13, derde lid van toepassing is, de mogelijkheid geboden vóór 15 december 1999 te kiezen tussen verzekering en niet-verzekering. Het beleid van de SVB is de door deze personen gemaakte keuzes te respecteren zodat degenen die kenbaar hebben gemaakt verplicht verzekerd te willen zijn, door de SVB als verplicht verzekerd worden aangemerkt. Van deze personen wordt een aparte registratie door de SVB aangehouden.”
6.6 Verweerder heeft erop gewezen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij brief van 29 november 1999 personeelsleden die reeds vóór 1 augustus 1987 onafgebroken werkzaam zijn geweest bij een ambassade of consulaat van vreemde mogendheden in Nederland, de keuze heeft gegeven met ingang van 1 januari 2000: a) de ‘posted’ status te behouden en aldus te worden uitgesloten van het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel, of b) de ‘posted’ status op te geven en wel te vallen onder het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel. Aan betrokkenen werd gevraagd op een formulier een keuze te maken te voor optie a) dan wel b) en dit formulier ondertekend terug te sturen naar het Ministerie.
6.7 Niet in geschil is dat eiseres in 1999 ook deze brief en dit formulier heeft ontvangen en dat zij op het formulier optie a) heeft aangekruist en het formulier ondertekend op 5 december 1999 heeft ingestuurd.
6.8 Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij weliswaar het formulier heeft getekend en teruggestuurd, maar dat daaruit niet kan volgen, dat zij met ingang van 1 januari 2000 voor niet-verzekerd moet worden gehouden. Het is destijds niet duidelijk wat haar verzekeringspositie was voor de Nederlandse sociale zekerheid en een duidelijk antwoord van Nederlandse zijde is uitgebleven.
6.9 De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres op grond haar verklaring vanaf 1 januari 2000, in weerwil van artikel 13, derde lid, laatste volzin, van KB 746 (zoals dit luidt na het besluit van 23 december 1999) niet (meer) voor verzekerd te houden.
Gelet op de tekst van de brief en van de verklaring, werd ten aanzien van eiseres uitgegaan van een onjuiste (feitelijke) situatie, namelijk dat eiseres vóór 1 augustus 1987 van verzekering was uitgesloten. De brief is immers gericht aan personen die vielen onder een “posted status”. Deze status leidt, zo blijkt uit de brief, tot uitsluiting van het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel.
6.10 Dat de brief niet was bedoeld voor personen als eiseres, is ook in lijn met het gegeven dat de regelgever in eerste instantie alleen een overgangsregeling trof voor personen die vóór 1 augustus 1987 niet verzekerd waren, ten aanzien van wie de regeling er blijkens de toelichting op KB 746 in de praktijk op neer kwam dat men ook (onderstreping rechtbank) na 1 augustus 1987 niet als verzekeringsplichtige zou worden aangemerkt voor de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving. De brief is in dit kader naadloos in te passen, maar past niet in het (in december 1999 alsnog nader vastgelegde) kader voor personeelsleden die vóór 1 augustus 1987 wel verzekerd waren.
6.11 Dat (ook) is bedoeld die laatste groep alsnog de mogelijkheid te bieden een einde te maken aan hun verplichte verzekering, is noch gesteld, noch aannemelijk. Wat betreft dit laatste punt wijst de rechtbank erop, dat het duurzame karakter van het verblijf van deze groep in Nederland vanaf 1987 tot 1999 alleen maar is toegenomen, zodat er steeds minder grond bestond om deze groep (alsnog) uit te sluiten van de sociale verzekering.
6.12 Waar de verklaring van eiseres is gegeven voor een andere situatie dan die welke in haar geval van toepassing was, kan eiseres aan die verklaring niet worden gehouden. Dat is eens te minder het geval waar ook volgens de regelgever sprake is geweest van een onduidelijke situatie. Die (structurele) onduidelijkheid kan niet op eiseres worden afgewenteld door middel van een verklaring als hier in geding.
6.13 Het vorenstaande voert tot de conclusie dat eiseres gedurende de gehele in geding zijnde periode verzekerd moet worden geacht.
6.14 Het is de rechtbank niet ontgaan dat tegenover die verzekering geen sprake is geweest van premiebetaling. Waar de betaling van premie bij de verplichte verzekering een gevolg is van die verzekering, en niet een voorwaarde daarvoor, kan dat aan de conclusie van verzekering echter niet afdoen. Voorts wijst de rechtbank er nog op, dat het niet betalen van premie ook verband kan hebben gehouden met de onduidelijke situatie waarvan in de toelichting op het besluit van 23 december 1999 wordt gesproken, en dat eiseres blijkens die toelichting tot een naar verwachting zeer beperkte groep behoort.
6.15 Nu eiseres reeds op grond van het vorenstaande verzekerd moet worden geacht, komt de rechtbank niet meer toe aan de stellingen van eiseres met betrekking tot EG-Verordening 1408/71.
7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting x factor 1,5 (zwaar) x € 322 per punt ) en te bepalen dat verweerder het door eiseres bepaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat eiseres verzekerd moet worden geacht ingevolge de AOW gedurende de in geding zijnde periode van 18 november 1980 tot en met 12 maart 2008;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van
€ 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.207,50, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter,
mrs. J.H.M. van de Ven en R. Raat, leden, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Plouvier, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.