Centrale Raad van Beroep, 09-04-2013, BZ6146, 11/2455 AOW-P
Centrale Raad van Beroep, 09-04-2013, BZ6146, 11/2455 AOW-P
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 april 2013
- Datum publicatie
- 10 april 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6146
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ7347, Overig
- Zaaknummer
- 11/2455 AOW-P
- Relevante informatie
- Algemene Ouderdomswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Betrokkene heeft de Britse nationaliteit. Zij is in 1973 in Nederland komen wonen. Van november 1973 tot en met maart 1977 heeft betrokkene gewerkt bij twee bedrijven in respectievelijk Rotterdam en Zwijndrecht. Vervolgens heeft zij gewerkt bij het Britse Consulaat-Generaal in Rotterdam en sinds 17 november 1980 werkt zij als administratief medewerker bij het Consulaat-Generaal van de VS in Amsterdam.
Betrokkene heeft de Svb verzocht haar een overzicht te geven van de, voor de AOW, verzekerde perioden. De Svb stelt zich, uiteindelijk, op het standpunt dat betrokkene verzekerd is geweest in de periode 7 november 1973 tot 18 november 1980. De Svb acht betrokkene over de periode dat zij werkzaam is geweest bij het consulaat van de VS niet verzekerd. Op deze periode is, volgens de Svb, Vo 1408/71niet van toepassing omdat de VS geen lidstaat van de Europese Unie is.
De Rb. Amsterdam(LJN BO7347) heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat betrokkene ook verzekerd was voor de AOW vanaf 18 november 1980. Op grond van de destijds van toepassing zijnde nationale regelgeving was betrokkene niet verzekerd omdat ze niet de Nederlandse nationaliteit had en heeft. Art.3 van Vo 1408/71 schrijft echter voor dat de Britse nationaliteit van betrokkene gelijkgesteld wordt met de Nederlandse nationaliteit. De Rb. verwijst hiervoor onder andere naar het arrest van het Hof van 30 april 1996 inzake Boukhalfa (C-214/94), LJN BF6658.
Verder is de Rb. van oordeel dat aangenomen moet worden dat betrokkene duurzaam in Nederland verblijft. Dat zij een geprivilegieerdenstatus heeft, maakt dat niet anders.
De Raad verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in art. 267 van het VWEU uitspraak te doen over de volgende vragen:
1. Moeten de artikelen 2 en/of 16 van Vo 1408/71 aldus worden uitgelegd dat een persoon als betrokkene, die onderdaan is van een lidstaat, gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer van werknemers, op wie de sociale zekerheidswetgeving van Nederland van toepassing is geweest en die vervolgens is gaan werken als lid van het bedienend personeel op het Consulaat-Generaal van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland, vanaf de aanvang van die werkzaamheden niet langer onder de personele werkingssfeer van Vo 1408/71 valt?
Zo neen:
2a. Moet artikel 3 van Vo 1408/71 en/of artikel 7, tweede lid, van Vo 1612/68, aldus worden uitgelegd dat de toepassing van de geprivilegieerdenstatus op betrokkene, die in dit geval onder andere bestaat uit het niet verplicht verzekerd zijn voor de volksverzekeringen en het niet betalen van premies daarvoor, aangemerkt moet worden als een voldoende rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid naar nationaliteit?
2b. Welke betekenis moet in dit verband toegekend worden aan het feit dat betrokkene in december 1999 desgevraagd heeft gekozen voor de voortzetting van de geprivilegieerdenstatus?
Uitspraak
11/2455 AOW-P
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[Betrokkene] te Voorhout ([betrokkene])
Datum verzoek: 9 april 2013
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 maart 2010 [lees: 2011], 09/2853, waarbij het beroep van [betrokkene] gegrond is verklaard, het bestreden besluit is vernietigd, het primaire besluit is herroepen en de rechtbank heeft bepaald dat [betrokkene] geacht moet worden verzekerd te zijn voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode 18 november 1980 tot en met 12 maart 2008.
Namens [betrokkene] heeft mr. N.C.P. Matt, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2012. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers en H. van der Most. Namens [betrokkene] is mr. Matt verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend. In verband met het voornemen om in deze zaak aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) een verzoek om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te doen, is aan partijen een concept-vraagstelling gezonden. Partijen hebben daarop gereageerd.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [Betrokkene] is op 27 februari 1955 geboren in het Verenigd Koninkrijk en heeft de Britse nationaliteit. Ze heeft in 1972 en 1973 werkzaamheden in het Verenigd Koninkrijk verricht, waar zij toen ook woonde. Zij is in 1973 in Nederland komen wonen. Van 7 november 1973 tot en met 31 maart 1977 heeft [betrokkene] gewerkt bij twee bedrijven in respectievelijk Rotterdam en Zwijndrecht. Van 18 april 1977 tot en met april 1980 heeft zij gewerkt bij het Britse Consulaat-Generaal in Rotterdam en sinds 17 november 1980 werkt zij als administratief medewerker bij het Consulaat-Generaal van de Verenigde Staten van Amerika (VS) in Amsterdam. Aan haar is, door de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, de geprivilegieerdenstatus verleend. Deze status houdt onder meer in dat zij vrijgesteld is van registratie bij de vreemdelingendienst en van registratie in het normale bevolkingsregister van de gemeente waar zij woont. Verder geniet zij als geprivilegieerde in Nederland bepaalde voordelen en immuniteit ten aanzien van de Nederlandse rechtsmacht. Ook is [betrokkene] als gevolg van deze status vrijgesteld van het betalen van de meeste belastingen en premies.
1.2. [Betrokkene] heeft de Svb verzocht haar een overzicht te geven van de, voor de AOW, verzekerde perioden. De Svb stelt zich, uiteindelijk, op het standpunt dat [betrokkene] verzekerd is geweest in de periode 7 november 1973 tot 18 november 1980. De Svb acht [betrokkene] over de periode dat zij werkzaam is geweest bij het consulaat van de VS niet verzekerd. Op deze periode is, volgens de Svb, Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) niet van toepassing omdat de VS geen lidstaat van de Europese Unie is. De voor dit geding toepasselijke wetgeving wordt vastgesteld op basis van de Nederlandse nationale regelgeving. Deze nationale regelgeving wordt gevormd door verschillende Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen (ook: Besluiten). In deze Besluiten was een bepaling opgenomen dat consulair ambtenaren en leden van het administratieve personeel niet verzekerd waren op grond van de volksverzekeringen, tenzij zij de Nederlandse nationaliteit hadden.
1.3. Per 1 januari 1999 is een nieuw Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen (KB 746) in werking getreden. Artikel 13, derde lid, van dit KB stelt dat leden van het administratieve personeel van een consulaat of ambassade niet verzekerd zijn indien zij reeds vóór 1 augustus 1987 als zodanig in dienst waren en vanaf 1 augustus 1987 als zodanig onafgebroken in dienst zijn. Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan personen die reeds voor 1 augustus 1987 in Nederland bij een consulaat of ambassade werkzaam waren, de mogelijkheid geboden om vóór 15 december 1999 te kiezen tussen verzekering en niet-verzekering. In een door [betrokkene] ondertekende verklaring heeft zij aangegeven niet-verzekerd te willen zijn. Ook blijkt uit informatie van het consulaat van de VS dat er sinds de datum van indiensttreding geen premies volksverzekeringen zijn ingehouden op het salaris van [betrokkene].
2. De rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat [betrokkene] ook verzekerd was voor de AOW vanaf 18 november 1980. Op grond van de destijds van toepassing zijnde nationale regelgeving was [betrokkene] niet verzekerd omdat ze niet de Nederlandse nationaliteit had en heeft. Artikel 3 van Vo 1408/71 schrijft echter voor dat de Britse nationaliteit van [betrokkene] gelijkgesteld wordt met de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank verwijst hiervoor onder andere naar het arrest van het Hof van 30 april 1996 inzake Boukhalfa (C-214/94). Verder is de rechtbank van oordeel dat aangenomen moet worden dat [betrokkene] duurzaam in Nederland verblijft. Dat zij een geprivilegieerdenstatus heeft, maakt dat niet anders.
Nationale regelgeving
Artikel 6 van de AOW luidt:
3.1. Voor de periode 25 november 1975 tot 1 april 1985
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en
a.ingezetene is;
b.geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen personen, die niet ingevolge het eerste lid verzekerd zijn, als verzekerden in de zin van deze wet worden aangemerkt.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken:
a.ten aanzien van vreemdelingen;
b.ten aanzien van personen, op wie van toepassing is een overeenkomstige regeling van de Nederlandse Antillen, van een andere Mogendheid of van een volkenrechtelijke organisatie;
c.ten aanzien van personen, die slechts tijdelijk hier te lande verblijven of tijdelijk hier te lande werkzaam zijn;
d.ten aanzien van echtgenoten en overige gezinsleden van de onder a, b en c bedoelde personen;
e.ten aanzien van echtgenoten van ingezetenen, die krachtens een overeenkomst of een regeling inzake sociale zekerheid, welke tussen Nederland en een of meer andere Mogendheden van kracht is niet ingevolge deze wet verzekerd zijn.
3.2. Voor de periode 1 april 1985 tot 1 januari 1990
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en
a.ingezetene is;
b.geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
3.3. Voor de periode 1 januari 1990 tot 1 juli 1998
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en
a.ingezetene is;
b.geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
3.4. Voor de periode 1 juli 1998 tot 1 april 2001
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en
a.ingezetene is;
b.geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
4. Bij een maatregel, als bedoeld in het derde lid, kan worden afgeweken van het tweede lid ten aanzien van:
a.vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;
b.vreemdelingen die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.
3.5. Voor de periode 1 april 2001 tot 1 januari 2012
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en
a.ingezetene is;
b.geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
4. Bij een maatregel, als bedoeld in het derde lid, kan worden afgeweken van het tweede lid ten aanzien van:
a.vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;
b.vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.1. Voor de periode in geding is van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen door de Nederlandse wetgever gebruik gemaakt. Deze nadere regels zijn neergelegd in verschillende Besluiten.
4.2. Voor de periode 1 oktober 1976 tot 1 juli 1989 was van kracht het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976, Stb. 1976, 557 (KB 557).
Artikel 2 luidde, voor zover van belang (met een KB van 7 juli 1982, Stb. 1982, 457 is onderdeel e vernummerd naar onderdeel f):
1. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van de artikelen 6 van de Algemene Ouderdomswet, 7 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, 6 van de Algemene Kinderbijslagwet, 5 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en 4 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet wordt niet als verzekerde in de zin van die wetten aangemerkt:
a. (…)
b. (…)
c. (…)
d. (…)
e. (…)
f. de binnen het Rijk verblijf houdende niet-Nederlander, die hetzij:
1e.diplomatiek of beroepsconsulair vertegenwoordiger van een andere Mogendheid is;
2e.als ambtenaar is toegevoegd aan de onder 1e bedoelde persoon;
3e.als particulier bediende uitsluitend in dienst is van een onder 1e of 2e bedoeld persoon, mits op hem het stelsel van sociale verzekering van een andere Mogendheid van toepassing is en het verblijf binnen het Rijk geen duurzaam karakter heeft;
g. (…)
h. (…)
i. (…)
j. (…)
k. (…)
l. (…)
Tot 1 september 1984 luidde onderdeel f (KB van 20 augustus 1984, Stb. 1984, 398):
f. de binnen het Rijk verblijf houdende diplomatieke en beroepsconsulaire vertegenwoordiger van een andere Mogendheid en de hem toegevoegde ambtenaren, mits zij geen Nederlander zijn;
4.3. In de periode 1 juli 1989 tot 1 januari 1999 gold het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1989 van 3 mei 1989, Stb. 1989, 164 (KB 164). In artikel 11 was opgenomen:
1. Niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen zijn de diplomatieke ambtenaar van een andere mogendheid, zijn echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden.
2. Niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen zijn de leden van het administratieve, technische en bedienende personeel van de diplomatieke zending van een andere mogendheid, hun echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden, indien zij niet duurzaam in Nederland wonen of geen Nederlander zijn.
3. Niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is de particuliere bediende die uitsluitend in dienst is van de in het eerste lid genoemde ambtenaar of de in het tweede lid genoemde leden van het personeel, indien:
a. hij niet duurzaam in Nederland woont of geen Nederlander is, en
b. op hem het stelsel van sociale verzekering van een andere mogendheid van toepassing is.
4. De diplomatieke ambtenaar van een andere mogendheid, de leden van de diplomatieke zending en de particuliere bediende, genoemd in het eerste respectievelijk tweede en derde lid, zijn wel verzekerd ingevolge de volksverzekeringen indien zij in Nederland arbeid verrichten anders dan uit hoofde van hun dienstbetrekking.
5. De in het eerste en tweede lid genoemde echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden zijn wel verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, indien zij in Nederland arbeid verrichten, een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering ontvangen of voor zolang de diplomatieke ambtenaar of de leden van het administratieve, technische en bedienende personeel niet langer van de verzekering ingevolge de volksverzekeringen zijn uitgesloten.
6. De echtgenoot, kinderen en de inwonende overige gezinsleden, als bedoeld in het eerste en tweede lid, van wie de overleden diplomatieke ambtenaar of het lid van het administratieve, technische en bedienende personeel van de diplomatieke zending van een andere mogendheid op de dag van zijn overlijden ingevolge het eerste respectievelijk het tweede lid niet verzekerd was ingevolge de volksverzekeringen, blijven nog gedurende een jaar na vorenbedoelde dag van die verzekering uitgesloten, indien zij in Nederland geen arbeid verrichten of een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering ontvangen.
Artikel 12 van KB 164 luidde destijds:
1. Niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen zijn de leden van de consulaire post van een andere mogendheid, niet zijnde honorair consul, hun echtgenoten, kinderen en inwonende overige gezinsleden, indien zijn niet duurzaam in Nederland wonen of geen Nederlander zijn.
2. Niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen zijn de leden van het particuliere personeel, die uitsluitend in dienst zijn van de in het eerste lid genoemde leden van de consulaire post, indien:
a. zij niet duurzaam in Nederland wonen of geen Nederlander zijn, en
b. op hen het stelsel van sociale verzekering van een andere mogendheid van toepassing is.
3. Artikel 11, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.4. Tot slot geldt vanaf 1 januari 1999 het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 van 24 december 1998, Stb. 1999, 746 (KB 746). Artikel 13 daarvan luidt:
1. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen zijn de diplomatieke ambtenaar en de consulaire ambtenaar, niet zijnde honorair consul, van een andere mogendheid, tenzij zij:
a. in Nederland arbeid verrichten anders dan uit hoofde van de vorenbedoelde dienstbetrekking; of
b. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
2. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen zijn de naar Nederland uitgezonden leden van het administratieve, technische en bedienende personeel van de diplomatieke zending of de consulaire post van een andere mogendheid, indien zij korter dan tien jaar in Nederland werkzaam zijn, tenzij zij:
a. Nederlander zijn;
b. ten tijde van aanwerving in Nederland wonen;
c. in Nederland arbeid verrichten anders dan de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef; of
d. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
3. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen zijn de leden van het administratieve, technische en bedienende personeel van de diplomatieke zending of de consulaire post van een andere mogendheid alsmede de particuliere bedienden die in dienst zijn van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, of van de leden van het personeel, bedoeld in het tweede lid, indien zij reeds vóór 1 augustus 1987 als zodanig in dienst waren, en vanaf 1 augustus 1987 als zodanig onafgebroken in dienst zijn, tenzij zij:
a. in Nederland arbeid verrichten anders dan de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef; of
b. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
In afwijking van de eerste zin zijn de daar genoemde leden en particuliere bedienden verzekerd op grond van de volksverzekeringen indien zij dit reeds op 31 juli 1987 waren.
4. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de particuliere bediende die in dienst is van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, of van de leden van het personeel, bedoeld in het tweede lid, indien hij korter dan tien jaar in Nederland werkzaam is en op hem het stelsel van sociale verzekering van een andere mogendheid van toepassing is, tenzij hij:
a. Nederlander is;
b. ten tijde van aanwerving in Nederland woonde;
c. in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van de vorenbedoelde dienstbetrekking; of
d. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangt.
5. De in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, en van de personeelsleden, bedoeld in het tweede en derde lid, zijn niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen, tenzij zij:
a. in Nederland arbeid verrichten;
b. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen; of
c. indien die ambtenaar of die personeelsleden zijn verzekerd op grond van de volksverzekeringen.
6. De echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden die op grond van het vijfde lid niet zijn verzekerd, blijven van de verzekering op grond van de volksverzekeringen uitgesloten gedurende de periode van een jaar, te rekenen vanaf de datum van overlijden van de persoon, bedoeld in het eerste of tweede lid, tenzij zij:
a. in Nederland arbeid verrichten; of
b. een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
Europese regelgeving
5.1. Van Vo 1408/71, zoals deze verordening laatstelijk luidde, zijn de volgende artikelen van belang:
Artikel 1, onder a, onder i en ii:
a) wordt onder „werknemer” en onder „zelfstandige” respectievelijk verstaan ieder:
i) die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid voor werknemers of zelfstandigen of tot een bijzonder stelsel voor ambtenaren;
ii) die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid dat voor alle ingezetenen of voor de gehele beroepsbevolking geldt, verplicht verzekerd is tegen één of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is:
- wanneer hij door de wijze van beheer of van financiering van dit stelsel als werknemer of zelfstandige kan worden onderkend, dan wel
- indien dergelijke criteria niet aanwezig zijn, wanneer hij verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een andere in bijlage I omschreven gebeurtenis, in het kader van een voor werknemers of zelfstandigen ingesteld stelsel of onder iii) bedoeld stelsel, dan wel, bij gebreke van zulk een stelsel in de betrokken Lid-Staat, wanneer hij beantwoordt aan de in bijlage I gegeven definitie;
Artikel 2:
1. Deze verordening is van toepassing op werknemers of zelfstandigen en op studenten op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.
2. Deze verordening is van toepassing op de nagelaten betrekkingen van werknemers of zelfstandigen en van studenten, op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is geweest, ongeacht de nationaliteit van deze personen, wanneer hun nagelaten betrekkingen onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn.
Artikel 3:
1. Op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke Lid-Staat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening.
2. Het voorgaande lid is van toepassing op het recht om leden van de organen der socialezekerheidsinstellingen te kiezen of deel te hebben in hun benoeming, doch doet geen afbreuk aan de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat betreffende de verkiesbaarheid en de wijze van benoeming van de betrokkenen in deze organen.
3. De rechten, voortvloeiende uit bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid welke krachtens artikel 7, lid 2, onder c, van toepassing blijven worden uitgebreid tot allen op wie deze verordening van toepassing is, tenzij in bijlage III anders wordt bepaald.
Artikel 4, eerste lid, onder c:
1. Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:
(…)
c. uitkeringen bij ouderdom;
(…)
Artikel 13:
1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a) is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;
b) is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont;
c) is op degene die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, de wetgeving van die Staat van toepassing;
d) is op ambtenaren en met hen gelijkgestelden, de wetgeving van toepassing van de
Lid-Staat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;
e) is op degene die wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen voor militaire dienst of vervangende burgerdienst in een Lid-Staat, de wetgeving van die Staat van toepassing. Indien toepassing van deze wetgeving afhankelijk is van het vervullen van tijdvakken van verzekering vóór de opkomst in of na het verlaten van de militaire of de vervangende burgerdienst, worden de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn vervuld, voor zover nodig, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof, vervuld krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat. De werknemer of zelfstandige die voor militaire dienst of vervangende burgerdienst wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen, behoudt de hoedanigheid van werknemer of zelfstandige;
f) is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een
Lid-Staat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.
Artikel 16:
1. Artikel 13, lid 2, sub a, is van toepassing op leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en op de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten.
2. Niettemin mogen de in lid 1 bedoelde werknemers die onderdaan zijn van de
Lid-Staat welke zendstaat is, kiezen voor de toepassing van de wetgeving van die Staat. Dit keuzerecht kan aan het einde van ieder kalenderjaar opnieuw worden uitgeoefend en heeft geen terugwerkende kracht.
3. De hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen mogen met betrekking tot andere bepalingen dan die betreffende de kinderbijslag, waarvoor een bijzondere regeling geldt, kiezen tussen toepassing van de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij werkzaam zijn, en toepassing van de wetgeving van de
Lid-Staat waaraan zij het laatst onderworpen waren of van de Lid-Staat waarvan zij onderdaan zijn. Dit keuzerecht, dat slechts eenmaal mag worden uitgeoefend, wordt op de dag van hun indiensttreding van kracht.
5.2 Artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 (Vo 1612/68) luidt als volgt:
1. Een werknemer die onderdaan is van een Lid-Staat mag op het grondgebied van andere Lid-Staten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.
2. Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.
3. Hij kan eveneens op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de nationale werknemers het onderwijs op vakscholen en van de revalidatie- en herscholingscentra volgen.
4. Bepalingen van collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten of van enige andere collectieve regeling inzake het aanvaarden van arbeid, de tewerkstelling, de beloning, de overige arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor ontslag zijn van rechtswege nietig, voor zover daarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld of toegestaan ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere Lid-Staten.
5.3. Artikel 45, eerste en tweede lid, VWEU luiden als volgt:
1. Het verkeer van de werknemers binnen de Unie is vrij.
2. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
Overige internationale regelgeving
6. Artikel 48 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 24 april 1963 (Verdrag van Wenen consulair), welk verdrag voor Nederland in werking is getreden op
16 januari 1986, luidt:
Vrijstelling van verplichte deelname aan sociale verzekeringen
1. Met inachtneming van de bepalingen van het derde lid van dit artikel zijn de leden van de consulaire post ten aanzien van door hen voor de zendstaat verrichte diensten, alsmede hun inwonende gezinsleden, vrijgesteld van de eventueel in de ontvangende Staat van kracht zijnde voorschriften op het gebied van de sociale verzekering.
2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde vrijstelling geldt ook voor leden van het particuliere personeel die uitsluitend in dienst zijn van leden van de consulaire post, op voorwaarde:
(a) dat zij geen onderdaan zijn van of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat: en
(b) dat op hen de voorschriften op het gebied van de sociale verzekering van toepassing zijn, die in de zendstaat of in een derde Staat van kracht zijn.
3. Leden van de consulaire post die personen in dienst hebben waarop de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vrijstelling niet van toepassing is, dienen de verplichtingen in acht te nemen, die de voorschriften op het gebied van de sociale verzekering van de ontvangende Staat aan werkgevers opleggen.
4. De in het eerste en het tweede lid van dit artikel bedoelde vrijstelling sluit vrijwillige deelneming aan het stelsel van sociale verzekering van de ontvangende Staat niet uit, mits deze Staat deelneming toestaat.
Artikel 71 van het Verdrag van Wenen consulair luidt:
Onderdanen of ingezetenen van de ontvangende Staat
1. Behalve voor zover bijkomende faciliteiten, voorrechten en immuniteiten door de ontvangende Staat worden verleend, genieten consulaire ambtenaren die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat slechts immuniteit van rechtsmacht en persoonlijke onschendbaarheid met betrekking tot officiële handelingen verricht in de uitoefening van hun werkzaamheden, alsmede het in het derde lid van artikel 44 bedoelde voorrecht. Voor zover het deze consulaire ambtenaren betreft, is de ontvangende Staat eveneens gebonden door de in artikel 42 neergelegde verplichting. Indien tegen zulk een consulaire ambtenaar een strafprocedure wordt aanhangig gemaakt, wordt deze procedure, behalve wanneer hij is gearresteerd of zich in hechtenis bevindt, gevoerd op een wijze die de uitoefening van de consulaire werkzaamheden zo weinig mogelijk bemoeilijkt.
2. Andere leden van de consulaire post die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat en hun gezinsleden, alsmede de gezinsleden van de consulaire ambtenaren bedoeld in het eerste lid van dit artikel, genieten slechts faciliteiten, voorrechten en immuniteiten voor zover deze hun door de ontvangende Staat worden verleend. Die gezinsleden van leden van de consulaire post en die leden van het particuliere personeel die zelf onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat genieten eveneens slechts faciliteiten, voorrechten en immuniteiten voor zover deze hun door de ontvangende Staat worden verleend. De ontvangende Staat oefent echter zijn rechtsmacht over deze personen uit op een wijze die de uitoefening van de werkzaamheden van de consulaire post niet onnodig hindert.
Artikel 73 van het Verdrag van Wenen consulair luidt:
1. De bepalingen van dit Verdrag laten andere internationale overeenkomsten die van kracht zijn tussen de Staten die daarbij partij zijn, onverlet.
2. Geen enkele bepaling van dit Verdrag verhindert de Staten internationale overeenkomsten te sluiten die de bepalingen van dit Verdrag bevestigen, aanvullen of uitbreiden of de werkingssfeer daarvan vergroten.
Standpunten van partijen
7.1. De Svb is van mening dat [betrokkene] op grond van het nationale recht, met name de verschillende Besluiten, niet verzekerd is voor de AOW. Tot 1 juli 1989 niet omdat zij niet de Nederlandse nationaliteit heeft, vanaf die datum tot 1 januari 1999 tevens niet omdat zij niet duurzaam in Nederland verblijft en tot slot vanaf 1 januari 1999 niet omdat zij vóór
1 augustus 1987 niet verzekerd was voor de volksverzekeringen. Er ligt volgens de Svb geen onderscheid naar nationaliteit ten grondslag aan deze uitsluiting van de verzekering. De Nederlandse regelgeving is een vertaling naar nationaal recht van het op [betrokkene] van toepassing zijnde volkenrecht, met name het Verdrag van Wenen consulair, en het internationale gebruik op het vlak van consulaire betrekkingen op grond waarvan voorrechten verleend worden aan diplomatiek en consulair personeel. De Svb benadrukt in dit verband dat [betrokkene], in ieder geval sinds haar indiensttreding bij het consulaat van de VS, vrijgesteld is geweest van het betalen van premies en belastingen vanwege haar geprivilegieerdenstatus.
7.2. Evenmin kan gesteld worden dat [betrokkene] duurzaam verblijf heeft in Nederland. Dit begrip dient eveneens uitgelegd te worden in het licht van het Verdrag van Wenen consulair en de voorrechtverlening door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de vorm van de geprivilegieerdenstatus.
7.3. Het gestelde onderscheid betreft niet een onderscheid naar nationaliteit, maar een onderscheid tussen het wel of niet bezitten van de geprivilegieerdenstatus. De Svb verwijst in dit verband ook nog naar het bepaalde in artikel 16 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de EU.
8. [Betrokkene] heeft gesteld dat zij onder de personele werkingssfeer van Vo 1408/71 valt. Zij is onderdaan van een lidstaat en werkzaam op het grondgebied van een andere lidstaat. Ze heeft in 1980 enige tijd een werkloosheidsuitkering gehad in Nederland en is bovendien sinds de aanvang van haar werkzaamheden bij het consulaat van de VS bij een Nederlandse maatschappij verzekerd voor ziektekosten via een collectieve regeling van haar werkgever. Op grond van artikel 16, in samenhang met artikel 13, tweede lid, sub a, van Vo 1408/71 is het Nederlandse recht op haar van toepassing en dus ook de AOW. Dat haar werkgever niet afkomstig is uit een lidstaat doet hierbij niet ter zake. Uit de verschillende Besluiten volgt dat [betrokkene] verzekerd is voor de AOW, nu zij duurzaam in Nederland verblijft. Daarnaast stelt [betrokkene] dat het communautaire verbod op discriminatie van toepassing is en er geen sprake kan zijn van rechtvaardigingsgronden om dit verbod te schenden.
Algemeen
9.1. [Betrokkene] is werkzaam als lid van het bedienend personeel, in het bijzonder het administratief personeel. Vanaf het begin van haar werkzaamheden bij het consulaat van de VS is zij onder andere vrijgesteld van het betalen van belastingen en premies, omdat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is vastgesteld dat zij geen duurzaam verblijf in Nederland heeft en had. De Minister heeft dit vastgelegd door aan [betrokkene] een geprivilegieerdenpas te verstrekken met de aantekening BC. De Raad neemt vooralsnog aan dat dit een juiste vaststelling is en is geweest.
Onderscheid naar nationaliteit
9.2. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of de stelling van de Svb juist is dat Vo 1408/71 in deze situatie niet van toepassing is, omdat [betrokkene], sinds 18 november 1980, volgens de Svb niet verzekerd is voor enige tak van de Nederlandse sociale zekerheid. [Betrokkene] was in ieder geval verzekerd voor de Nederlandse sociale zekerheid in de periode dat zij werkzaam was bij twee verschillende bedrijven in Rotterdam en Zwijndrecht. Met betrekking tot de periode dat zij werkzaam was bij het Britse consulaat is zij door de Svb als verzekerd voor de AOW aangemerkt. Ter zitting is gebleken dat de Svb bij nader inzien van mening is dat dit een onjuiste vaststelling is geweest, maar de Svb komt niet terug op de vaststelling van verzekering. In de periode dat [betrokkene] in het genot was van een werkloosheidsuitkering in 1980 was zij eveneens verzekerd voor de Nederlandse sociale zekerheid. Hieruit volgt dat [betrokkene] in ieder geval tot aan het begin van haar werkzaamheden bij het consulaat van de VS verschillende periodes verzekerd was voor de Nederlandse sociale zekerheid. Voordat zij in Nederland kwam wonen en werken was zij woonachtig en werkzaam in een andere lidstaat, namelijk het Verenigd Koninkrijk.
9.3. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of Vo 1408/71 van toepassing is in de situatie van [betrokkene]. Zij heeft gebruik gemaakt van haar recht op vrij verkeer door als Britse in Nederland te komen wonen en werken. De eerste zeven jaar van haar verblijf in Nederland was op haar zonder meer deze verordening van toepassing, nu zij in die tijd verzekerd was voor zowel de werknemers- als de volksverzekeringen. In onder andere de arresten Salemink van 17 januari 2012, C-347/10, en Bakker, 7 juni 2012, C-106/11, heeft het Hof uiteengezet dat lidstaten, die weliswaar bevoegd blijven om de voorwaarden voor aansluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht dienen te eerbiedigen. In het bijzonder mogen die voorwaarden niet tot gevolg hebben dat van het toepassingsgebied van de betrokken nationale wettelijke regeling worden uitgesloten de personen op wie die wettelijke regeling krachtens Vo 1408/71 van toepassing is. De Raad wijst daarnaast op het arrest Echternach en Moritz, 389/87 en 390/87, van 15 maart 1989, waarin het Hof heeft bepaald dat een gemeenschapsonderdaan die in een andere lidstaat dan zijn land van herkomst werkt, zijn hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 48, lid 1, van het EEG-Verdrag niet verliest doordat hij een functie bij een internationale organisatie vervult. Daar staat tegenover het onder 9.2 verwoorde standpunt van de Svb.
9.4. Artikel 16 van Vo 1408/71 geeft aanwijzingen voor de, in dit geval, van toepassing zijnde nationale wetgeving. Hoewel de Nederlandse tekst van dit artikel voor verwarring kan zorgen, neemt de Raad aan dat onder “het bedienende personeel van diplomatieke zendingen en consulaire posten” ook wordt begrepen het zogeheten administratieve en technische personeel. Dit is mede ingegeven door het feit dat in de tekstversie in andere talen sprake lijkt te zijn van een ruimer toepassingsbereik dan lijkt voort te vloeien uit de Nederlandse taalversie.
9.5. Indien artikel 16 van Vo 1408/71 in deze situatie gelding heeft, dan geldt dat op grond van artikel 13, tweede lid, onder a, van Vo 1408/71 het recht van het werkland, dus Nederland, op [betrokkene] van toepassing is. Omdat de VS geen lidstaat is, is artikel 13, tweede lid, onder d, van Vo 1408/71 niet van toepassing, evenmin als artikel 16, tweede lid.
9.6. Het van toepassing zijnde Nederlandse recht is neergelegd in de AOW en met name de verschillende Besluiten. Op grond hiervan zou [betrokkene], als zij de Nederlandse nationaliteit had gehad, wel als verzekerd voor de AOW zijn aangemerkt. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat op grond van artikel 3 van Vo 1408/71 de Britse nationaliteit van [betrokkene] gelijkgesteld dient te worden met de Nederlandse en dat zij daarom als verzekerd voor de AOW aangemerkt moet worden.
9.7. De Svb meent dat er geen sprake is van een onderscheid naar nationaliteit. Het niet verzekerd zijn van [betrokkene] komt voort uit het gegeven dat zij de geprivilegieerdenstatus heeft. Deze status heeft onder meer tot gevolg dat [betrokkene] is vrijgesteld van het betalen van belastingen en premies. Zij heeft derhalve sinds november 1980 geen premies voor de Nederlandse volksverzekeringen afgedragen.
9.8. De Raad overweegt dat in ieder geval ook de nationaliteit van [betrokkene] een rol heeft gespeeld bij het vaststellen van haar verzekeringspositie. Ware zij Nederlandse geweest, dan zou zij als verzekerd aangemerkt zijn geworden. Hierbij tekent de Raad overigens wel aan dat, ware zij Nederlandse geweest, zij niet de geprivilegieerdenstatus had kunnen krijgen.
9.9. De vraag rijst of in deze situatie sprake is van direct dan wel indirect onderscheid naar nationaliteit, en of in geval van een indirect onderscheid, dit eventueel gerechtvaardigd is.
9.10. De geprivilegieerdenstatus is een uitwerking van de bijzondere positie die (medewerkers van) ambassades en consulaten innemen in het interstatelijk verkeer. Op grond van artikel 48 van het Verdrag van Wenen consulair zijn onder andere consulaire beambten vrijgesteld van de verplichte deelname aan sociale verzekeringen. Dit Verdrag is voor Nederland in werking getreden op 16 januari 1986, maar is al op 24 april 1963 tot stand gekomen. In artikel 71 van dit Verdrag is - kort gezegd - neergelegd dat deze vrijstelling niet geldt voor onderdanen van de ontvangende staat, dan wel personen die daar duurzaam verblijven. Omdat de werkwijze van Nederland in het toekennen van de geprivilegieerdenstatus niet altijd duidelijk was - waarmee samenhing de vraag of iemand duurzaam in Nederland verbleef -, is in 1987 besloten dat per 1 augustus van dat jaar het beleid gold dat lokaal aangeworven personeel dat op het moment van aanwerving langer dan één jaar in Nederland had gewoond aangemerkt werd als duurzaam verblijvend. Dit beleid gold alleen voor personen die vanaf 1 augustus 1987 werden aangeworven. Voor personen die op die datum al in dienst waren van, onder andere, een consulaire post zou dit beleid geen veranderingen brengen in hun verzekeringspositie. Omdat ook dit beleid niet de gewenste duidelijkheid gaf is per 1 februari 2000 het beleid opnieuw gewijzigd. Onderdeel van deze wijziging was dat aan personen die voor 1 augustus 1987 in dienst waren getreden van een consulaire post en dat onafgebroken waren gebleven, de mogelijkheid werd geboden te kiezen voor het wel of niet (doorlopend) verzekerd zijn voor onder andere de volksverzekeringen. [Betrokkene] heeft via een verklaring op 5 december 1999 gekozen voor de “posted” status. In deze verklaring was uiteengezet dat kiezen voor de “posted” status inhield “I will not be insured under the Dutch social insurance system and will therefore not be entitled to the cover it provides”.
9.11. Omdat in het Nederlands rechtssysteem verzekering voor de volksverzekeringen van rechtswege ontstaat of eindigt en tevens het betalen van premies niet van doorslaggevende betekenis is bij het bepalen van de verzekeringspositie, kan naar het oordeel van de Raad niet zonder meer gesteld worden dat daarmee de verzekeringspositie van [betrokkene] vaststaat.
9.12. Op grond van artikel 3 van Vo 1408/71 kan verdedigd worden dat, door de Britse nationaliteit van [betrokkene] een rol te laten spelen bij het niet verzekerd achten voor de AOW in de voorliggende periode, de Svb onderscheid naar nationaliteit heeft gemaakt. Een onderscheid naar nationaliteit zal, gezien de rechtspraak van het Hof, niet snel gerechtvaardigd geacht kunnen worden. Maar uit de bepalingen van het Verdrag van Wenen consulair lijkt te volgen dat Nederland gehouden is, op verzoek van, in dit geval, de VS, aan bepaalde medewerkers van het consulaat de geprivilegieerdenstatus te verlenen, en daarmee onder andere vrijstelling van premiebetaling. Als dan geoordeeld zou worden dat op grond van artikel 3 van Vo 1408/71 de Britse nationaliteit van [betrokkene] in het kader van de vaststelling van voor de AOW verzekerde perioden gelijkgesteld moet worden met de Nederlandse nationaliteit lijkt dit in strijd te komen met het bepaalde in het Verdrag van Wenen consulair.
9.13. In artikel 73 van het Verdrag van Wenen consulair is bepaald dat bepalingen van dit Verdrag andere internationale overeenkomsten onverlet laten. Reeds hieruit kan geconcludeerd worden dat het bepaalde in Vo 1408/71 niet door het Verdrag van Wenen consulair buiten toepassing kan worden gelaten.
9.14. In artikel 16, tweede lid, van Vo 1408/71 is aan bepaalde personen een keuzerecht gegeven voor de van toepassing zijnde wetgeving, welk recht ieder jaar opnieuw uitgeoefend kan worden. Op [betrokkene] is, naar het de Raad voorkomt, deze bepaling niet van toepassing, nu zij geen onderdaan is van de zendstaat, de VS. Zoals uit 9.10 blijkt, is door Nederland aan [betrokkene] een keuzerecht gegeven, maar die keuze mocht slechts eenmaal worden uitgeoefend en kon niet later herroepen worden. Dit leidt mogelijk tot een ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit, want als [betrokkene], bijvoorbeeld, bij het Britse consulaat was blijven werken, had zij jaarlijks opnieuw kunnen kiezen. Daarbij speelt dan mee dat zij dan, hoogstwaarschijnlijk, verzekerd was geweest voor een ouderdomspensioen in het Verenigd Koninkrijk, terwijl zij nu in geen enkele staat hiervoor verzekerd is. Daar staat tegenover dat [betrokkene] wel (eenmalig) had kunnen bevorderen dat haar geprivilegieerdenstatus door de Minister van Buitenlandse Zaken werd gewijzigd in een ‘normale’ status, maar dat zij dit, om haar moverende redenen, heeft nagelaten.
9.15. In dit verband is eveneens van belang artikel 7 van Vo 1612/68 en dan met name het tweede lid hiervan. In dit artikel is bepaald dat een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en werkzaam is op het grondgebied van een andere lidstaat dezelfde sociale en fiscale voordelen geniet als nationale werknemers. Zoals hiervoor al genoemd zou [betrokkene] verzekerd zijn geweest voor de AOW als zij Nederlandse was geweest. Maar ook hier geldt dat [betrokkene] wel fiscale voordelen heeft genoten die nationale werknemers niet konden genieten, namelijk de vrijstelling van belastingen en premies.
9.16. Gezien de aanwijsregels in Vo 1408/71 is het de vraag of Nederland aan [betrokkene] een keuzerecht mocht geven wat betreft de van toepassing zijnde wetgeving, nu uit artikel 16, in samenhang met artikel 13, van Vo 1408/71 volgt dat het Nederlandse recht op haar van toepassing is. Dit kan mede een argument zijn om aan de door [betrokkene] gemaakte keuze geen doorslaggevende betekenis toe te kennen.
10. De hiervoor weergegeven overwegingen geven de Raad dan ook aanleiding vragen voor te leggen aan het Hof met betrekking tot de uitleg van de artikelen 2, 3, 13 en 16 van
Vo 1408/71 en artikel 7 van Vo 1612/68.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het
VWEU uitspraak te doen over de volgende vragen:
1. Moeten de artikelen 2 en/of 16 van Vo 1408/71 aldus worden uitgelegd dat een persoon als [betrokkene], die onderdaan is van een lidstaat, gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer van werknemers, op wie de sociale zekerheidswetgeving van Nederland van toepassing is geweest en die vervolgens is gaan werken als lid van het bedienend personeel op het Consulaat-Generaal van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland, vanaf de aanvang van die werkzaamheden niet langer onder de personele werkingssfeer van Vo 1408/71 valt?
Zo neen:
2a. Moet artikel 3 van Vo 1408/71 en/of artikel 7, tweede lid, van Vo 1612/68, aldus worden uitgelegd dat de toepassing van de geprivilegieerdenstatus op [betrokkene], die in dit geval onder andere bestaat uit het niet verplicht verzekerd zijn voor de volksverzekeringen en het niet betalen van premies daarvoor, aangemerkt moet worden als een voldoende rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid naar nationaliteit?
2b. Welke betekenis moet in dit verband toegekend worden aan het feit dat [betrokkene] in december 1999 desgevraagd heeft gekozen voor de voortzetting van de geprivilegieerdenstatus?
- houdt de verdere behandeling van het geding aan totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan.
Dit verzoek is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, met J.R. Baas als griffier.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.R. Baas