Home

Rechtbank Assen, 29-03-2011, BP9486, 10/877

Rechtbank Assen, 29-03-2011, BP9486, 10/877

Gegevens

Instantie
Rechtbank Assen
Datum uitspraak
29 maart 2011
Datum publicatie
29 maart 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBASS:2011:BP9486
Formele relaties
Zaaknummer
10/877
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 1:2

Inhoudsindicatie

Voldoende is dat de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden blijk geven van de behartiging van de belangen waarop de Ffw in zijn algemeenheid ziet, dus op de bescherming van dier- en plantsoorten. De statuten en de feitelijke werkzaamheden zijn complementair: waar de statuten algemener zijn geformuleerd, zal uit de feitelijke werkzaamheden van concretere activiteiten moeten blijken. Uit het overzicht dat de Stichting heeft gemaakt van haar feitelijke werkzaamheden, blijkt dat ze - ook - opkomt voor de bescherming van dier- en plantensoorten als bedoeld in de Ffw. Weliswaar is een belangrijk deel van de (publicitaire) activiteiten gericht op bomen, maar hiertoe beperkt de Stichting zich niet. Het is geen vereiste dat de activiteiten moeten zijn gericht op de specifieke plant- en diersoorten waar de bestreden besluitvorming op ziet. Het opkomen voor het behoud van flora en fauna komt voldoende uit het activiteitenoverzicht van de Stichting naar voren.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN

Sector Bestuursrecht

Kenmerk: 10/877 BESLU

Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 29 maart 2011

in het geding tussen

Stichting de Woudreus, gevestigd te Dwingeloo, eiseres,

en

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ((thans: de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)), verweerder.

I. Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 8 juli 2010 niet-ontvankelijk verklaard.

Namens eiseres is bij brief van 29 december 2010 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 23 februari 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hiervan een afschrift ontvangen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 15 maart 2011, alwaar voor eiseres zijn verschenen [gemachtigden].

Voor verweerder is verschenen J.E.W. Tieleman.

Namens Dienst Landelijk Gebied (verder: DLG) zijn verschenen A.W. Alders, R. Bijlsma, H. Post, P.W. Pasman en J. van Roon, bijgestaan door mr. M. Bauman.

II. Motivering

In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Ten aanzien van de belanghebbendheid van eiseres bij de aan de DLG verleende ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet (verder: Ffw) overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de statuten stelt eiseres zich de bescherming van en het behoud van bomen ten doel en voorts het bevorderen van herplant, omdat op grote schaal bomenkap plaats vindt. Speciale aandacht zal uitgaan naar de wijze waarop het beheer van de bossen in zuid-west Drenthe en zuid-oost Friesland plaatsvindt.

Eiseres heeft tevens als doel het bevorderen van het behoud, het herstel en het optimaal beheer van natuur, milieu en landschap, met name in zuid-west Drenthe en zuid-oost Friesland en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.

Op grond van artikel 2, tweede lid, van de statuten tracht eiseres haar doel onder meer te verwezenlijken met alle daartoe geoorloofde middelen, zoals door het voeren van acties en het organiseren van activiteiten in de breedste vorm, ze dienen echter geweldloos, positief en democratisch van aard te zijn. Eiseres kan in en buiten rechte opkomen tegen al die activiteiten die, al dan niet in potentie, afbreuk (kunnen) doen aan de waarde van natuur, milieu en landschap, met name in zuid-west Drenthe en zuid-oost Friesland, waarin gelegen de Nationale Parken Dwingelderveld en het Drents-Friese Wold.

Aan het bestreden besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift van eiseres heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres voornamelijk de volgende activiteiten ontplooit: het bijwonen van vergaderingen en het hebben van contact met politici en verenigingen met betrekking tot het beheerplan Dwingelderveld. Dergelijke werkzaamheden kunnen evenwel niet worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden.

Uit voornoemde werkzaamheden blijkt in de visie van verweerder bovendien niet dat deze in het bijzonder zien op de Ffw of op de flora en fauna in het algemeen. Hieruit volgt naar de mening van verweerder dat uit de gestelde feitelijke werkzaamheden niet blijkt dat eiseres in het bijzonder opkomt voor de belangen getroffen door de verleende ontheffing. Het besluit heeft betrekking op de vraag of er een ontheffing aangevraagd dient te worden voor bepaalde vogels en vleermuizen, de kamsalamander en de jeneverbes. Het besluit heeft echter geen betrekking op bomen.

Evenmin is er sprake van een bundeling van belangen, aangezien niet aannemelijk is dat het gebruikmaken van de ontheffing enige ruimtelijke uitstraling op de woon- en leefsituatie van de individuele bestuursleden zal hebben: de afstand van hun woning tot het gebied waarvoor de ontheffing in het kader van de Ffw is verleend, is hiervoor te groot.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar statutaire doelstelling voldoende concreet en onderscheidend is. Er volgt duidelijk uit wiens belangen worden behartigd, met betrekking tot wat deze belangen worden behartigd en wat het uiteindelijke doel hiervan is. Ook uit haar feitelijke werkzaamheden blijkt voldoende dat ze als belanghebbende dient te worden aangemerkt.

De rechtbank overweegt als volgt.

Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt dat organisaties in het licht van algemene en collectieve belangen aan drie eisen dienen te voldoen om belanghebbende te zijn: zij moeten die belangen krachtens hun doelstellingen (1) en blijkens hun feitelijke werkzaamheden (2) in het bijzonder (3) behartigen. Het gaat hierbij om cumulatieve eisen.

Bij de eerste eis gaat het er om dat de behartiging van het belang in kwestie, dat wordt geraakt door het bestreden besluit, tot de doelstelling van de organisatie behoort. Valt het in de concrete zaak aan de orde zijnde belang buiten de doelstelling, dan is de organisatie geen belanghebbende. Hierbij lijkt de AbRS met name te kijken of de doelstelling niet zo veelomvattend is, dat die onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van de rechtspersoon rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken (vgl. AbRS LJN BD2647, LJN BF3911 en LJN BF3912).

Bij de tweede eis gaat het om de vraag of uit de feitelijke werkzaamheden voldoende blijkt of een rechtspersoon bepaalde algemene en collectieve belangen in het bijzonder behartigt (vgl. AbRS, 28 mei 2008, LJN BD2647). Uit een uitspraak van 28 oktober 2008 van de AbRS (LJN BG3360) valt af te leiden dat het moet gaan om feitelijke werkzaamheden die losstaan van juridische procedures of de voorbereiding daarvan.

Bij de derde eis gaat het erom dat het door de rechtspersoon gestelde belang en het belang waarvoor zij krachtens haar doelstellingen wenst op te komen in voldoende mate op elkaar aansluiten. Voorkomen dient te worden dat met een doelstelling die nagenoeg gelijk is aan het behartigen van het algemeen belang in ruime betekenis, voor elk belang kan worden opgekomen. De statutaire doelstelling moet wel geografisch en functioneel enigszins zijn toegesneden op datgene wat met het besluit wordt mogelijk gemaakt (vgl. AbRS, 14 maart 2007, LJN BA0625).

Gelet op de stellingen die partijen over en weer hebben ingenomen, is niet in geschil dat uit de statutaire doelstelling van eiseres voldoende blijkt van een territoriale begrenzing. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of deze doelstelling (en in het licht van die doelstelling ook de feitelijke werkzaamheden) voldoende functioneel begrensd is. Volgens verweerder richt eiseres zich op het behoud van bomen en niet op de bescherming van flora en fauna. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt nader verduidelijkt en aangegeven dat van belanghebbendheid volgens hem pas sprake kan zijn indien de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden betrekking hebben op de plant- en diersoorten waarop de besluitvorming die in geschil is, ziet, in casu dus bepaalde vogels en vleermuizen, de kamsalamander en de jeneverbes.

Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit aldus ter zitting aangevulde standpunt van verweerder een te beperkte invulling van de vereiste functionele begrenzing. Naar haar oordeel is voldoende dat de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden blijk geven van de behartiging van de belangen waarop de Ffw in zijn algemeenheid ziet, dus op de bescherming van dier- en plantsoorten.

Hierbij zijn naar het oordeel van de rechtbank de statuten en de feitelijke werkzaamheden complementair: waar de statuten algemener zijn geformuleerd, zal uit de feitelijke werkzaamheden van concretere activiteiten moeten blijken.

De rechtbank overweegt dat, anders dan verweerder stelt, de statutaire doelstelling van eiseres niet beperkt is tot het behoud van bomen. Ook het bevorderen van het behoud, het herstel en het optimaal beheer van natuur, milieu en landschap (met name in zuid-west Drenthe en zuid-oost Friesland) is immers als statutaire doelstelling opgenomen.

Voorts overweegt de rechtbank dat deze doelstelling weliswaar veelomvattend en algemeen geformuleerd is, maar niet kan worden gezegd dat het opkomen voor de bescherming van dier- en plantensoorten als bedoeld in de Ffw, hier niet onder valt. Voor de vraag of eiseres belanghebbende bij de onderhavige besluitvorming is, is, gelet op de algemeen geformuleerde doelstelling, naar het oordeel van de rechtbank vervolgens van belang of uit de feitelijke werkzaamheden van eiseres blijkt dat ze voor dit belang ook in concreto opkomt.

Gelet op het overzicht dat eiseres heeft gemaakt van haar feitelijke werkzaamheden, komt de rechtbank tot het oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat ze - ook - opkomt voor de bescherming van dier- en plantensoorten als bedoeld in de Ffw. Weliswaar is een belangrijk deel van de (publicitaire) activiteiten gericht op bomen, maar hiertoe beperkt eiseres zich niet. Zoals hiervoor al is overwogen, acht de rechtbank het geen vereiste dat de activiteiten moeten zijn gericht op de specifieke plant- en diersoorten waar de bestreden besluitvorming op ziet. Het opkomen voor het behoud van flora en fauna komt, zo overweegt de rechtbank, voldoende uit het activiteitenoverzicht van eiseres naar voren. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden zich niet beperken tot het louter voeren dan wel voorbereiden van bestuursrechtelijke procedures. Eiseres geeft immers ook voorlichting aan ‘het publiek’ over landschapsbeheer en voorkomende dier- en plantsoorten in de betreffende regio. Ook doet men onderzoek waarbij de flora en fauna is betrokken. Dat, zoals verweerder stelt, dit onderzoek (voornamelijk) wordt uitbesteed, acht de rechtbank geen reden om te komen tot het oordeel dat eiseres niet zelf actief is op het terrein dat de Ffw beoogt te beschermen.

De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder dient alsnog op de inhoudelijke bezwaren van eiseres te beslissen.

Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, welke worden bepaald op € 437,- voor verleende rechtsbijstand en € 8,10 voor reiskosten die eiseres heeft moeten maken om de zitting bij te wonen.

Tevens dient verweerder de griffiekosten aan eiseres te vergoeden.

Beslist wordt als volgt.

III. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken ad € 445,10 en bepaalt dat de Staat der Nederlandsen deze kosten, alsmede het griffierecht van € 298,-, aan eiseres moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzitter, mr. K. Wentholt en mr. W.P. Claus, leden, bijgestaan door mr. C.T. Hofman, griffier.

mr. C.T. Hofman mr. L. Mulder

In het openbaar uitgesproken op 29 maart 2011

Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.

Afschrift verzonden op: