Home

Rechtbank Den Haag, 18-10-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12421, NL18.17753

Rechtbank Den Haag, 18-10-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12421, NL18.17753

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
18 oktober 2018
Datum publicatie
18 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:12421
Formele relaties
Zaaknummer
NL18.17753

Inhoudsindicatie

Dublin Italië - beroep gegrond

Het oordeel van de rechtbank wordt vooral ingegeven door een decreet van de (nieuwe) Italiaanse overheid van 24 september 2018 waarin de toegang tot opvanglocaties voor kwetsbare asielzoekers wordt beperkt. Dit decreet roept volgens de rechtbank vragen op over structurele tekortkomingen in het opvangsysteem van Italië. Verweerder heeft niet aan kunnen geven waarom geen sprake is van zulke tekortkomingen en waarom de asielzoekers in kwestie wel degelijk terecht kunnen op een opvanglocatie. Daarom heeft de rechtbank besloten dat verweerder opnieuw moet kijken naar de asielaanvraag en dat de asielzoeker niet mag worden uitgezet zolang niet op de aanvraag is beslist.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL18.17753

geboren op [geboortedatum], van Eritrese nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

(gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL18.17754).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening, plaatsgevonden op 15 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door

mr. L. Weber, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?

1.1

Eiseres heeft eerder, op 3 augustus 2017, een asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 22 november 2017 is die aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek op

1 september 2017 aanvaard. Het door eiseres ingestelde beroep tegen het besluit van

22 november 2017 is door deze rechtbank en zittingsplaats op 25 april 2018 ongegrond verklaard2. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 mei 2018 bevestigd3. Op of omstreeks 31 mei 2018 is eiseres met onbekende bestemming vertrokken.

1.2

Op 13 augustus 2018 heeft verweerder een schriftelijke kennisgeving M35-O van eiseres ontvangen en op 25 september 2018 heeft eiseres onderhavige asielaanvraag ingediend.

Het bestreden besluit

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres, onder verwijzing naar het besluit van 22 november 2017, met toepassing van artikel 4:6 van de Awb4 niet in behandeling genomen. Volgens verweerder heeft eiseres geen rechtens relevante nieuwe feiten of omstandigheden (nova) naar voren gebracht die kunnen afdoen aan het besluit van 22 november 2017. De verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres staat om die reden nog altijd vast.

Standpunt eiseres

3. Eiseres voert aan dat zij wel nova ten grondslag heeft gelegd aan haar tweede asielaanvraag. Eiseres heeft onder andere een beroep gedaan op een decreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018, in werking getreden op 5 oktober 2018. In dit decreet is onder andere de toegang tot het SPRAR-opvangsysteem beperkt tot personen die internationale bescherming genieten en niet-begeleide kinderen. Asielzoekers en personen met een humanitaire beschermingsstatus zouden daardoor van opvang in een SPRAR-locatie worden uitgesloten en alleen toegang hebben tot grootschalige eerstelijns en tijdelijke opvangcentra (CAS) waar de levensomstandigheden vaak kritiek zijn.

Beoordeling rechtbank

4.1

De rechtbank is van oordeel dat dit decreet een relevant nieuw feit is. Het beperken van de toegang tot de SPRAR-opvanglocaties kan gevolgen hebben voor de andere opvangvoorzieningen (CAS), terwijl uit diverse (recente) rapporten blijkt dat die opvangvoorzieningen toch al behoorlijk onder druk stonden. Zie onder meer het rapport van Médecins Sans Frontières van 8 februari 2018, het jaarlijks rapport van USDOS over mensenhandel van 27 juni 2017, het bericht van IRIN van 15 juni 2017, het rapport van ECRE van mei 2017, het AIDA-rapport van februari 2017 en de publicatie “Veel gestelde vragen Dublin Italië” van augustus 2017 op Vluchtweb (op welke publicaties eiseres ook een beroep heeft gedaan). Verweerder mocht de aanvraag dus niet met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afwijzen, maar had inhoudelijk op dit punt in moeten gaan.

4.2

Op zitting is verweerder wel inhoudelijk ingegaan op het decreet. Verweerder heeft in een andere zaak op dezelfde zitting toegelicht dat hij nader gaat onderzoeken wat de gevolgen van dit decreet zijn voor gezinnen met minderjarige kinderen, die nu niet meer in de SPRAR-locaties terecht kunnen. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat dergelijk onderzoek in het geval van eiseres niet nodig is, omdat zij geen minderjarige kinderen heeft en de SPRAR-locaties alleen voor gezinnen met minderjarige kinderen waren. Uit rapporten blijkt echter dat de SPRAR-locaties niet alleen bedoeld waren voor gezinnen met minderjarige kinderen, maar ook voor andere kwetsbare asielzoekers. Dat is in dit geval relevant omdat eiseres psychische klachten heeft en verweerder in de vorige procedure heeft erkend dat eiseres een kwetsbaar persoon is5. Verweerder is verder niet ingegaan op de bredere gevolgen die het beperken van de opvang in de SPRAR-locaties kan hebben voor de opvangvoorzieningen in Italië in het algemeen.

4.3

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat in Italië geen sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen.

Conclusie

5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.

6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.