Raad van State, 19-12-2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131, 201808522/1/V3
Raad van State, 19-12-2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131, 201808522/1/V3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 19 december 2018
- Datum publicatie
- 19 december 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2018:4131
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:12421, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 201808522/1/V3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 september 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Uitspraak
Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht. 201808522/1/V3.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2018 in zaak nr. NL18.17753 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2018, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven en mr. F.H.E. Houben en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Weber en mr. R.M. Seth Paul, advocaten te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De staatssecretaris heeft het asielverzoek van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat volgens hem Italië krachtens de Dublinverordening (PB 2013, L 180) verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling daarvan. De vreemdeling betwist dit en doet in dat verband onder andere een beroep op het wetsdecreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018 (hierna: het decreet). Volgens de vreemdeling kan gelet op het decreet ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.
1.1. De Italiaanse autoriteiten hebben op 24 september 2018 een decreet uitgevaardigd, waarin onder meer staat dat de toegang tot SPRAR-locaties wordt beperkt tot personen met internationale bescherming en niet-begeleide minderjarigen. Het decreet is op 7 november 2018 door de Italiaanse Senaat en op 27 november 2018 door de Kamer van Afgevaardigden goedgekeurd. Op dezelfde dag heeft de Italiaanse president het decreet ondertekend.
1.2. In Italië kunnen vreemdelingen aanspraak maken op eerstelijns opvang in de collectieve opvangcentra, CARA en CDA en de 'First Aid and Reception'-centra, CPSA. In de eerstelijns opvang worden de noodzakelijke maatregelen getroffen om de juridische positie en de identiteit van de desbetreffende vreemdeling vast te stellen. De SPRAR-opvanglocaties voorzien in tweedelijns opvang. Daar worden asielzoekers en personen die internationale bescherming genieten opgevangen. Daarnaast zijn er de tijdelijke opvangcentra, CAS. Die zijn in het leven geroepen in het geval er onvoldoende plaatsen zijn in de (andere) eerstelijns of de tweedelijns opvangcentra.
1.3. De vraag is of de staatssecretaris gelet op het decreet ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Daarvoor is van belang welke gevolgen het decreet heeft voor de opvang van Dublinclaimanten in Italië, niet alleen voor gezinnen met minderjarige kinderen maar ook voor andere vreemdelingen zoals de vreemdeling in deze zaak.
1.4. De bijlage bevat een overzicht van de in deze procedure betrokken stukken. De bijlage is aangehecht en maakt deel uit van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat het decreet, waarin de Italiaanse autoriteiten de toegang tot de SPRAR-locaties beperken, gevolgen kan hebben voor de andere opvangvoorzieningen (CAS-locaties) in Italië die al onder druk staan. Volgens de rechtbank is de staatssecretaris daarom ten onrechte niet ingegaan op de gevolgen die het beperken van opvang in de SPRAR-locaties kan hebben voor de opvang in het algemeen, nu uit rapporten blijkt dat de SPRAR-locaties ook voor andere kwetsbare asielzoekers bedoeld waren. De rechtbank heeft overwogen dat dit in deze zaak relevant is omdat de vreemdeling psychische klachten heeft en kwetsbaar is. Gelet hierop heeft de staatssecretaris volgens de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd dat in Italië geen ernstige structurele tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en opvangvoorzieningen.
Het hoger beroep
3. De staatssecretaris klaagt in zijn grieven dat de rechtbank ten onrechte aldus heeft overwogen. Daarover voert hij onder meer aan dat uit de omstandigheid dat uit het decreet volgt dat de Italiaanse autoriteiten de opvang in SPRAR-locaties beperken tot personen die internationale bescherming genieten, en tot niet-begeleide minderjarigen niet betekent dat hij niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De vreemdeling heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat overdracht aan Italië strijdig is met artikel 3 van het EVRM omdat sprake is van structurele tekortkomingen aan het opvangsysteem, aldus de staatssecretaris. Voorts voert hij aan dat met zijn vaste handelwijze wordt gewaarborgd dat een kwetsbare vreemdeling na overdracht de benodigde zorg krijgt en die zorg is volgens de staatssecretaris niet slechts op SPRAR-locaties aanwezig.
Toelichting ter zitting
4. Ter zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd nader toegelicht welke gevolgen het decreet voor de opvang van Dublinclaimanten in Italië volgens hem heeft. Volgens de staatssecretaris is geen sluiting van SPRAR-locaties beoogd, maar is sprake van een verandering van de doelgroep. Voor gezinnen met minderjarige kinderen ontbreekt op dit moment nog de nodige informatie, zodat hij zijn besluiten in een zaak betreffende een gezin met een minderjarig kind uit voorzorg heeft ingetrokken. Over de andere categorieën kwetsbare Dublinclaimanten merkt de staatssecretaris op dat deze soms ook in een SPRAR-locatie werden opgevangen, maar dat de Italiaanse autoriteiten niet werd verzocht om een toezegging van opvang in een SPRAR-locatie. Dat is dus een verschil met de gezinnen met minderjarige kinderen. Als gevolg van het decreet zal de vreemdeling na overdracht niet langer in een SPRAR- óf CAS-locatie terecht kunnen komen, maar slechts in een CAS-locatie, aldus de staatssecretaris. De opvang in een CAS-locatie heeft evenwel niet tot gevolg dat de opvang structureel tekort schiet, ook niet voor kwetsbare vreemdelingen. Hij stelt voorts dat hij bij de overdracht van de andere kwetsbare Dublinclaimanten zijn vaste handelwijze als bedoeld in artikel 32 van de Dublinverordening hanteert. Dat houdt in dat, zoals in dit geval is gebeurd, relevante informatie over de bijzondere behoeften van de vreemdeling wordt uitgewisseld met de Italiaanse autoriteiten om te waarborgen dat deze na de overdracht de benodigde zorg zal krijgen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ook thans ervan worden uitgegaan dat de Italiaanse autoriteiten de staatssecretaris zullen melden wanneer zij niet kunnen voorzien in de door de vreemdeling benodigde zorg. Als dat het geval is, zal de staatssecretaris de overdracht opschorten.
4.1. De staatssecretaris stelt voorts dat uit de zogenoemde "Italy weekly snapshot" van de UNHCR van 2 december 2018 blijkt dat er in 2018 tot op heden 22.935 asielzoekers in Italië zijn gearriveerd, terwijl uit "Italy weekly snapshot" van de UNHCR van 31 december 2017 blijkt dat in 2016 en 2017 181.436 respectievelijk 117.119 asielzoekers zijn gearriveerd. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de CAS-opvang onder grote druk staat. Dat er de komende tijd vreemdelingen uit de SPRAR-locaties naar andere opvangvoorzieningen worden overgebracht, maakt daarom volgens de staatssecretaris niet dat het Italiaanse opvangsysteem zal instorten.
Betoog van de vreemdeling
5. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris gelet op het decreet ten aanzien van Italië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Daarover voert zij onder meer aan dat uit verschillende nieuwsberichten volgt dat het decreet tot gevolg heeft dat vreemdelingen, onder wie ook kwetsbare vreemdelingen, uit SPRAR-locaties worden gezet. Daarnaast voert zij aan dat de opvangomstandigheden in Italië al ondermaats zijn en dat de andere opvanglocaties nu nog meer onder druk komen te staan, omdat meer vreemdelingen op die locaties moeten worden opgevangen. Daarnaast zijn de CAS-locaties volgens de vreemdeling ongeschikt voor kwetsbare vreemdelingen. Voorts wijst ze erop dat van belang is dat met de komst van de nieuwe Italiaanse regering het racistisch geweld is toegenomen en dat de situatie voor vreemdelingen in Italië in korte tijd ernstig is verslechterd. Volgens de vreemdeling dient de staatssecretaris alle overdrachten aan Italië op te schorten totdat voldoende duidelijk is dat overdracht niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Beoordeling
6. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3246 en van 11 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3323 recent nog geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat.
6.1. Het is duidelijk dat het decreet een aantal veranderingen in de opvang van vreemdelingen in Italië tot gevolg heeft. Dit heeft, zoals de vreemdeling ter zitting heeft aangevoerd, tot een aantal incidenten geleid waarbij vreemdelingen uit de SPRAR-opvang zijn gezet. Zoals de staatssecretaris heeft toegelicht, en wat de vreemdeling niet betwist, heeft het decreet echter niet tot gevolg dat kwetsbare Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Van belang is dat de staatssecretaris conform artikel 32 van de Dublinverordening melding blijft maken van de bijzondere behoeften en omstandigheden van een vreemdeling en de staatssecretaris de overdracht opschort zodra duidelijk is dat Italië daar niet aan kan voldoen. Evenmin leidt het decreet ertoe dat Dublinclaimanten zonder bijzondere omstandigheden geen opvang meer krijgen. De vreemdeling heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het decreet leidt tot aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van Dublinclaimanten. Evenmin heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat op dit moment sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM, omdat meer vreemdelingen een beroep moeten doen op de algemene opvanglocaties. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het aantal in 2018 in Italië gearriveerde vreemdelingen een stuk lager ligt dan in de voorgaande jaren.
6.2. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zich gelet op het decreet ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij ten aanzien van Italië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat.
6.3. De grieven slagen.
Conclusie hoger beroep
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 27 september 2018 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Beroep
8. De vreemdeling betoogt in beroep dat het gehoor onzorgvuldig is verlopen omdat zij zich tijdens het gehoor niet goed voelde, dat ten onrechte met het gehoor is doorgegaan en dat zij hierdoor in haar belangen is geschaad. Zij heeft niet goed kunnen verwoorden wat zij naar voren wilde brengen en dat staat los van de vraag of zij de tolk heeft begrepen, aldus de vreemdeling.
8.1. Uit het verslag van het gehoor van 25 september 2018 blijkt dat de vreemdeling onder meer heeft verklaard dat zij zich niet goed voelde, dat ze gestrest was en dat ze zou melden als ze niet meer in staat was om vragen te beantwoorden. Voorts blijkt uit het verslag dat tussendoor gepauzeerd is. Aan het einde van het gehoor heeft de vreemdeling desgevraagd verklaard dat het gehoor goed is verlopen, dat ze heeft verteld wat ze kon vertellen, dat ze het gesprek zo gauw mogelijk wil afsluiten en dat ze de tolk goed heeft begrepen en verstaan.
8.2. Gelet op het voorgaande kan de vreemdeling niet worden gevolgd in haar betoog dat het gehoor onzorgvuldig is verlopen. Daarnaast heeft ze, zoals de staatssecretaris terecht stelt, niet op enige wijze gestaafd dat zij vanwege medische redenen niet in staat was om te worden gehoord. Uit het verslag van het gehoor blijkt bovendien dat tussendoor is gepauzeerd. Voorts is van belang dat, zoals de staatssecretaris terecht stelt, uit de zienswijze niet blijkt dat de vreemdeling tijdens het gehoor niet alles wat ze wilde naar voren heeft kunnen brengen. Daarin heeft zij immers slechts gesteld dat zij zich niet goed voelde en dat ze niet begrijpt dat het gehoor niet op een ander moment is afgenomen. Evenmin heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat zij in haar belangen is geschaad. Hetgeen ze blijkens haar verklaring ter zitting nog naar voren had willen brengen, heeft ze in haar zienswijze en haar beroepsgronden naar voren gebracht en de staatssecretaris is daarop deugdelijk gemotiveerd ingegaan.
De beroepsgrond faalt.
8.3. De vreemdeling betoogt in beroep verder, onder verwijzing naar de berichten en rapporten genoemd in de bijlage, dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië in zijn algemeenheid - nog afgezien van het decreet - ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Daarbij wijst zij nog op een uitspraak van het Tribunal administratif du Grand-Duché de Luxembourg (hierna: Tribunal administratif) van 10 juli 2018, waarin is overwogen dat in Italië de opvangvoorzieningen en asielprocedure ontoereikend zijn en dat mogelijk risico bestaat op een onmenselijke en vernederende behandeling.
8.4. Hoewel in Italië de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers bepaalde tekortkomingen kennen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling met wat zij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. De door de vreemdeling ingeroepen rapporten van DRC/SFH en AIDA zijn door de Afdeling in haar uitspraak van 11 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3323 reeds beoordeeld. Daarnaast volgt uit de nieuwsberichten weliswaar dat in Italië op dit moment anti-migratie sentimenten bestaan en dat er geweldsincidenten met een racistisch karakter hebben plaatsgevonden, maar hieruit volgt niet dat in Italië aan het systeem gerelateerde tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en opvangvoorzieningen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3246). De overige berichten en rapporten geven een vergelijkbaar beeld van de situatie in Italië als is beoordeeld door de Afdeling in de uitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2278 en zijn daarom geen aanleiding om anders te oordelen dan in die uitspraak. De enkele omstandigheid dat het Tribunal administratif in haar uitspraak van 10 juli 2018 anders heeft overwogen, is voor de Afdeling geen reden om tot een ander oordeel te komen. Ten slotte wijst de Afdeling nog op de beslissing van het EHRM van 7 juni 2018 in de zaak H. tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2018:0515DEC006798116, waarin het EHRM heeft overwogen dat de situatie in Italië niet vergeleken kan worden met de situatie in Griekenland ten tijde van het arrest in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
De beroepsgrond faalt.
8.5. De vreemdeling betoogt ten slotte in beroep dat de staatssecretaris het asielverzoek aan zich had moeten trekken krachtens artikel 17 van de Dublinverordening, nu overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. In dat verband voert zij aan dat haar zus in Nederland woont en dat zij veel steun aan elkaar hebben, dat zij medische problemen heeft en kwetsbaar is en dat de medische voorzieningen in Italië niet vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Voorts voert zij aan dat zij heeft verklaard dat zij eerder in Italië heeft ervaren dat daar een gebrek was aan begeleiding, informatie, tolken en juridische bijstand en dat zij hierover heeft geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten maar dat dit op niets is uitgelopen. Ook is volgens de vreemdeling sprake van een onzorgvuldig overdrachtsbesluit omdat in het terugnameverzoek geen melding is gemaakt van haar medische en psychische omstandigheden.
8.6. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat voormelde omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van de vreemdeling aan Italië van onevenredige hardheid getuigt, zodat hij daarin geen aanleiding hoefde te zien om krachtens artikel 17 van de Dublinverordening het asielverzoek aan zich te trekken. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat in de vorige procedure de rechtbank reeds heeft overwogen dat hij de medische omstandigheden in redelijkheid onvoldoende heeft geacht om te spreken van een bijzondere omstandigheid. Voorts heeft hij hierbij terecht betrokken dat in beginsel mag worden verondersteld dat sprake is van vergelijkbare medische voorzieningen in de lidstaten en dat uit het patiëntdossier van de vreemdeling niet volgt dat Nederland de meest aangewezen lidstaat is om de vreemdeling te behandelen. Daarnaast is van belang dat de staatssecretaris de Italiaanse autoriteiten conform artikel 32 van de Dublinverordening zal informeren over de medische omstandigheden van de vreemdeling, zodat ervan wordt uitgegaan dat in haar behoefte aan medische zorg wordt voorzien. Voorts heeft de staatssecretaris terecht bij zijn standpunt betrokken dat reeds in de vorige procedure is overwogen dat de vreemdeling de gestelde afhankelijkheid tussen haar en haar zus niet met documenten heeft gestaafd, dat haar zus al drie jaar in Nederland verblijft en dat op geen enkele wijze is gebleken dat de zus zorg nodig heeft en daarin afhankelijk is van de vreemdeling. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling in Italië moet klagen over de door haar gestelde verdragsschendingen. Hoewel uit de door de vreemdeling ingeroepen stukken blijkt dat dit moeizaam is, volgt hieruit niet dat dit onmogelijk is en zodoende niet langer van vreemdelingen gevraagd kan worden.
8.7. Over de onvolledigheid van het terugnameverzoek van 24 augustus 2017 wordt opgemerkt dat op dat moment de medische problematiek van de vreemdeling nog niet duidelijk was en dat op 17 mei 2018 aan de Italiaanse autoriteiten alsnog melding is gemaakt van haar medische omstandigheden, zodat het betoog van de vreemdeling reeds daarom niet leidt tot het door haar beoogde doel.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie beroep
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2018 in zaak nr. NL18.17753;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Leeman, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Leeman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
759. BIJLAGE
1. berichten van Al Jazeera van 7 augustus 2018, van The Guardian van 3 augustus en 10 september 2018 en van France 24 van 1 augustus 2018;
2. rapport "Unidentified and unattended by Grusa Matevzic" van het Hungarian Helsinki Committee van mei 2017;
3. rapport "Out of Sight - second edition" van Médecins Sans Frontieres van 8 februari 2018;
4. rapport "Trafficking in Persons Report 2017 - Country narratives - Italy" van het United States Department of State van 27 juni 2017;
5. rapport "Strengthening NGO involvement and capacities around EU 'hotspots' devolopment - Update on the implementation of the hotspots in Greece and Italy" van European Council on Refugees and Exiles van mei 2017;
6. rapport "Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy" van de Danish Refugee Council en de Swiss Refugee Council van 9 februari 2017;
7. rapport "Country Report: Italy (2016 update)" van AIDA van 28 februari 2017;
8. rapport "Veelgestelde vragen Dublin Italië" van Vluchtelingenwerk Nederland van augustus 2017;
9. bericht "Italy's migrant reception system is breaking" van 15 juni 2017 en een bericht van 7 december 2018, beide van Integrated Regional Information Network;
10. wetsdecreet van 24 september 2018, nr. 113/2018.