Home

Rechtbank Den Haag, 12-03-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2881, AWB - 17 _ 6703

Rechtbank Den Haag, 12-03-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2881, AWB - 17 _ 6703

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
12 maart 2018
Datum publicatie
29 juni 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:2881
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6703
Relevante informatie
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2026] art. 26, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2026] art. 15

Inhoudsindicatie

Niet in geschil is dat de echtgenoot van eiseres niet in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woonachtig was. Gelet hierop heeft verweerder

terecht beslist dat de partner van eiseres niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden, zodat geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Het beroep

op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/6703

en

Procesverloop

Bij beschikking van 26 mei 2017 is de kinderopvangtoeslag 2015 definitief vastgesteld op

nihil. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij beslissing op bezwaar van 18 augustus 2017 zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is op [trouwdatum] 2007 in Marokko in het huwelijk getreden met

[echtgenoot] (de echtgenoot). De echtgenoot was in 2015 woonachtig in Marokko. Eiseres en haar echtgenoot hebben drie kinderen.

2. Eiseres heeft voor het berekeningsjaar 2013 een tegemoetkoming in de kosten voor de kinderopvang aangevraagd. Op grond van artikel 15, vierde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren

3. Aan eiseres is bij beschikking van 27 december 2014 een voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2015 toegekend van € 6.580. Dit voorschot is bij beschikking van 21 november 2015 opnieuw vastgesteld op een bedrag van € 6.580.

4. De kinderopvangtoeslag 2015 is vervolgens definitief vastgesteld op nihil en bij beslissing op bezwaar zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Geschil

5. In geschil is of verweerder op goede gronden de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2015 definitief heeft vastgesteld op nihil.

6. Eiseres voert -samengevat- aan dat de kinderopvang noodzakelijk was, omdat haar echtgenoot ongewenst was verklaard en daarom in Marokko verbleef. Eiseres was van de kinderopvang en de kinderopvangtoeslag afhankelijk om te kunnen werken en om haar echtgenoot vanuit Marokko naar Nederland over te laten komen. Zij was niet op de hoogte van het feit dat een huwelijk met haar in Marokko verblijvende echtgenoot tot gevolg zou hebben dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag. De regelgeving is bovendien in strijd met het doel van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) en leidt in haar geval tot een onredelijk en onevenredig resultaat ten opzichte van het met de wetgeving beoogde doel. Daarnaast is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel.

7. Verweerder stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag, omdat de echtgenoot wordt aangemerkt als toeslagpartner en hij in 2015 niet woonachtig was in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland.

Beoordeling van het geschil

8. Niet in geschil is dat eiseres haar aanvraag voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag heeft ingediend als zijnde alleenstaande, terwijl zij sinds

[trouwdatum] 2007 gehuwd is met haar echtgenoot. Tevens is niet in geschil dat de echtgenoot als haar toeslagpartner dient te worden aangemerkt. Aangezien de echtgenoot in het jaar 2015 in Marokko woonde, wordt niet aan de voorwaarden van artikel 1.6, derde lid, van de Wko voldaan. Er bestaat daarom geen recht op kinderopvangtoeslag. Artikel 1.6, derde lid, van de Wko is door de wetgever dwingendrechtelijk geformuleerd en laat aan verweerder geen ruimte om in de situatie van eiseres toch kinderopvangtoeslag toe te kennen, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2540. Dat de echtgenoot ongewenst was verklaard, in Marokko een inburgeringscursus zou hebben gevolgd en geen inkomen had, kan dan ook niet tot een andere conclusie leiden. Ook de omstandigheid dat eiseres van de kinderopvang en de kinderopvangtoeslag afhankelijk was, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover eiseres de strikte toepassing van de regelgeving als onredelijk of onbillijk ervaart, overweegt de rechtbank dat de rechter recht moet spreken volgens de wet en ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen mag beoordelen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepaling. Dat dit laatste het geval is, is gesteld noch gebleken.

9. De rechtbank overweegt voorts dat uit het systeem van de Awir volgt dat tijdens het kalenderjaar waarin de kosten worden gemaakt, de toeslag die daarvoor is bestemd bij wijze van voorschot wordt verstrekt. Pas na afloop van het berekeningsjaar staan de gegevens vast die bepalen of recht op een toeslag bestaat en de hoogte daarvan. In eerste instantie wordt het voorschot berekend aan de hand van de gegevens die door de aanvrager zelf aan verweerder zijn verstrekt. Gelet op de uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2010, LJN BL5341, is verweerder niet gehouden om voorafgaand aan het verlenen van het voorschot de gegevens op juistheid te controleren. Het is bovendien vaste jurisprudentie dat een aanvrager van een toeslag zelf verantwoordelijk is voor zijn of haar aanvraag en dat onbekendheid met wet- en regelgeving voor eigen rekening en risico komt. Voor zover eiseres stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat het voorschot juist was berekend, slaagt deze beroepsgrond niet. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS vloeit uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vijfde lid, van de Awir voort, dat aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Dat eiseres in het jaar 2007 haar huwelijk bij de gemeente zou hebben gemeld en dat de Sociale Verzekeringsbank reeds in het jaar 2010 van het huwelijk op de hoogte was, betekent niet dat ook verweerder op de hoogte had moeten zijn van het huwelijk. Dit zijn immers andere diensten dan verweerder. Het voorschot is bovendien verleend naar aanleiding van de door eiseres ingediende aanvraag en niet in geschil is dat eiseres bij het aanvragen van de kinderopvangtoeslag heeft ingevuld geen echtgenoot te hebben. Verweerder heeft aldus ten tijde van de voorschotbeschikkingen van deze gegevens mogen uitgaan en heeft eiseres op basis hiervan geïnformeerd over haar aanspraak op kinderopvangtoeslag. Ook hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder in strijd met de Wko en de Awir het voorschot kinderopvangtoeslag heeft herzien.

10. De rechtbank vat het betoog van eiseres dat zij meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met de Belastingdienst en in die contacten is voorzien van onjuiste informatie, op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend, zie onder meer de uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1939. Eiseres heeft niet aangetoond dat dergelijke concrete en ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan zij er vanuit mocht gaan dat er in haar specifieke situatie recht bestond op kinderopvangtoeslag. De rechtbank overweegt voorts dat door de Belastingtelefoon verstrekte inlichtingen op zichzelf onvoldoende zijn om van een geslaagd beroep op een in rechte te beschermen vertrouwen te kunnen spreken. Daar komt in het onderhavige geval bij dat niet duidelijk is welke vragen er precies door eiseres zijn gesteld en of die vragen zijn gesteld in de context van de toeslagen of van de inkomstenbelasting. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.

11. Uit artikel 26 van de Awir volgt voorts dat verweerder geen discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de herziening en terugvordering van te veel ontvangen toeslagen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan daarom niet slagen. Zoals de ABRvS heeft overwogen in de uitspraak van onder meer 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4179, is in de Awir geen bepaling opgenomen op grond waarvan verweerder van terugvordering kan afzien. Het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht gaat evenmin op, nu de herziening en terugvordering niet gebaseerd zijn op een beleidsregel als bedoeld in dat artikel.

12. In de beslissing op bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht waarom eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Van schending van het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

12 maart 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel