Home

Rechtbank Den Haag, 05-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:865, C-09-550982-HA ZA 18-388

Rechtbank Den Haag, 05-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:865, C-09-550982-HA ZA 18-388

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
5 februari 2020
Datum publicatie
5 februari 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:865
Zaaknummer
C-09-550982-HA ZA 18-388

Inhoudsindicatie

In English: ECLI:NL:RBDHA:2020:1878.

SyRI-wetgeving in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten voor de Mens

De rechtbank heeft vandaag uitspraak gedaan in een zaak over het Systeem Risico Indicatie (SyRI). SyRI is een wettelijk instrument dat de overheid gebruikt voor de bestrijding van fraude op bijvoorbeeld het terrein van uitkeringen, toeslagen en belastingen. De rechtbank is van oordeel dat de wetgeving die de inzet van SyRI regelt in strijd is met hoger recht. De wetgeving voldoet volgens de rechtbank niet aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten voor de Mens (EVRM). Dit artikel beschermt het recht op respect voor het privéleven.

Toets

De rechtbank moest toetsen of de SyRI-wetgeving in strijd is met eenieder verbindende bepalingen van internationaal of Europees recht. De rechtbank heeft beoordeeld of de SyRI-wetgeving voldoet aan artikel 8 lid 2 EVRM. Die bepaling vereist een ‘fair balance’ (een redelijke verhouding) tussen het maatschappelijk belang dat de wetgeving dient en de inbreuk op het privéleven die de wetgeving maakt.

Bijzondere verantwoordelijkheid bij nieuwe technologieën

Op grond van artikel 8 EVRM rust op Nederland als lidstaat bij de toepassing van nieuwe technologieën een bijzondere verantwoordelijkheid. Daarbij gaat het om de juiste balans in de weging van enerzijds de voordelen die aan het gebruik van die technologieën verbonden zijn tegenover anderzijds de inmenging die dat gebruik op het recht op respect voor het privéleven kan maken. Dit geldt ook in het geval van de inzet van SyRI.

Inzet SyRI onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar

De rechtbank komt tot het oordeel dat de SyRI-wetgeving in haar huidige vorm de toets van artikel 8 lid 2 EVRM niet doorstaat. De rechtbank heeft de doelen van de SyRI-wetgeving, namelijk het voorkomen en bestrijden van fraude in het belang van het economisch welzijn, afgezet tegen de inbreuk op het privéleven die de wetgeving maakt. Volgens de rechtbank voldoet de wetgeving niet aan de ‘fair balance’ die het EVRM vereist om te kunnen spreken over een voldoende gerechtvaardigde inbreuk op het privéleven. De wetgeving is wat betreft de inzet van SyRI onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar. De wetgeving is onrechtmatig want in strijd met hoger recht en dus onverbindend.

Achtergrond

Een aantal maatschappelijke organisaties, waaronder het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, en twee burgers hebben deze procedure tegen de Staat aangespannen. De FNV heeft zich aan de zijde van eisers gevoegd. Eisers willen een ‘halt’ toeroepen aan het gebruik van SyRI. Zij vinden dat de overheid met de inzet van SyRI een ontoelaatbare inbreuk maakt op mensenrechten. De Staat is het niet eens met dit standpunt. De Staat heeft naar voren gebracht dat de SyRI-wetgeving voldoende waarborgen bevat om de privacy van eenieder te beschermen.

zie ook ECLI:NL:RBDHA:2020:1878.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/550982 / HA ZA 18-388

Vonnis van 5 februari 2020

in de zaak van

1 NEDERLANDS JURISTEN COMITÉ VOOR DE MENSENRECHTEN

te Leiden,

2. STICHTING PLATFORM BESCHERMING BURGERRECHTENte Amsterdam,

3. STICHTING PRIVACY FIRST te Amsterdam,

4. STICHTING KOEPEL VAN DBC-VRIJE PRAKTIJKEN te Amsterdam,

5. LANDELIJKE CLIËNTENRAAD te Den Haag,

6. [eisende partij sub 6] te [plaats 1] ,

7. [eisende partij sub 7] te [plaats 2] ,

eisers,

advocaat mr. A.H. Ekker te Amsterdam,

en

FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING te Utrecht,

interveniënte aan de zijde van eisers,

advocaat mr. A.H. Ekker te Amsterdam,

tegen

STAAT DER NEDERLANDEN zetelende te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.

Eisers worden hierna gezamenlijk ook NJCM c.s. genoemd en afzonderlijk respectievelijk het NJCM, het Platform Bescherming Burgerrechten, Privacy First, de Koepel van DBC-Vrije Praktijken, de Landelijke Cliëntenraad, [eisende partij sub 6] , [eisende partij sub 7] . Interveniënte wordt FNV genoemd. Gedaagde wordt de Staat genoemd.

De indeling van dit vonnis is als volgt:

1 Het procesverloop

2 NJCM c.s. en FNV

3 De feiten

4 De SyRI-wetgeving

5 Het geschil

6 De beoordeling

7 De beslissing

1 Het procesverloop

2 NJCM c.s. en FNV

3 De feiten

4 De SyRI-wetgeving

5 Het geschil

6 De beoordeling

7 De beslissing