Rechtbank Den Haag, 25-02-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1855, AWB - 20 _ 7609
Rechtbank Den Haag, 25-02-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1855, AWB - 20 _ 7609
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 25 februari 2022
- Datum publicatie
- 23 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:1855
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:2682, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 7609
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gegevens van eiser zoals opgenomen in het justitiële registratiesysteem feitelijk niet onjuist zijn. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7609
(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en
(gemachtigde: mr. M. Moddejonge en mr. M. de Kroon).
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek tot rectificatie van de justitiële gegevens met betrekking tot zijn persoon uit het justitieel documentatiesysteem afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022 met een beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft verweerder verzocht om enige op zijn naam geregistreerde justitiële gegevens te corrigeren. Eiser is van oordeel dat daarom sprake is van een onterechte registratie. Verweerder heeft het verzoek van eiser om rectificatie van de hem betreffende justitiële gegevens op grond van artikel 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) afgewezen, omdat geen sprake is van een feitelijke onjuistheid.
Wat zijn de regels?
2. Artikel 3 van Wjsg bepaalt dat de Minister van Justitie justitiële gegevens verbetert of verwijdert, aanvult of afschermt, indien hem blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.
Artikel 22 van de Wjsg bepaalt dat degene aan wie kennis is gegeven van hem betreffende justitiële gegevens de Minister van Justitie schriftelijk (onder meer) kan verzoeken deze gegevens te verbeteren indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
Blijkens artikel 2 in samenhang met artikel 7, eerste lid, van het Besluit justitiële gegevens (Bjg) wordt een beslissing van een rechter als een justitieel gegeven aangemerkt. Dat geldt ook voor de strafbepalingen van het strafbare feit, de kwalificatie en maatschappelijke classificatie daarvan.
In de nota van toelichting bij het Bjg (Stb. 2014, 130) staat:
"(…) Met classificatie (eerste lid, onder e) wordt bedoeld een nadere aanduiding van het feit dat inzicht geeft in het soort overtreding. Gedacht kan daarbij worden aan de classificatie «tasjesroof» bij diefstal. Een dergelijke classificatie geeft enig inzicht in de zwaarte van het gepleegde feit.(…)"
De term “maatschappelijke classificatie” als bedoeld in het bepaalde in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bjg is dus een specificatie van het strafbare feit.1
Wat vinden partijen in beroep?
3. Verweerder voert aan dat van feitelijke onjuistheid van de registratie geen sprake is nu de beslissing die is aangeleverd bij de justitiële informatiedienst overeenkomt met de beslissing die het Openbaar Ministerie (het OM) heeft genomen. Verweerder benadrukt dat de justitiële informatiedienst slechts bevoegd is om de feitelijke juistheid van een registratie te toetsen. De inhoudelijke juistheid van de beslissing van het OM of de rechter staat in de onderhavige procedure niet ter discussie. Hiertoe hebben andere procedures opengestaan. Ook de toetsing van de feitelijke juistheid van de registratie heeft conform vaste werkwijze plaatsgevonden. Na uitvoerig onderzoek is niet gebleken dat er sprake zou zijn van persoonswisseling. Het bevreemdt verweerder dat eiser op basis van de beslissing in 2009 de transactie voldoet en daar jaren later op terug wenst te komen met de stelling dat hij het feit niet heeft gepleegd. Het feit dat er geen dossier (meer) aanwezig is bij het OM, kan niet leiden tot rectificatie van de registratie.
4. Eiser voert aan dat de justitiële gegevens die over zijn persoon worden verwerkt onjuist zijn. Eisers broer heeft het strafbare feit in 2009 gepleegd en heeft zich destijds met het legitimatiebewijs van eiser gelegitimeerd. Hieraan doet niet af dat eiser pas in 2017 is teruggekomen op de transactie die hij in dit kader heeft voldaan. Eiser nam bij toeval kennis van zijn justitiële documentatie in een andere zaak toen hij zag dat deze gegevens niet juist zijn en heeft gelijk verzocht om rectificatie van deze gegevens. Nu het fysieke dossier niet meer aanwezig is, heeft een zorgvuldige inhoudelijke toets niet kunnen plaatsvinden. Uit het dossier had verweerder namelijk kunnen afleiden dat de feitelijke gegevens onjuist zijn. Uit een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant blijkt bovendien dat de minister niet hoeft vast te houden aan het advies van het OM en op hem een verantwoordelijkheid rust om op verzoek van een rechthebbende een maatschappelijke classificatie, indien deze (feitelijk) onjuist is, te rectificeren.2
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In deze zaak dient de vraag beantwoord te worden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens van eiser zoals opgenomen in het justitiële registratiesysteem feitelijk niet onjuist zijn.
6. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen3 dient verweerder bij de beslissing op een verzoek op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wjsg louter te beoordelen of de gegevens in het justitieel documentatiesysteem overeenkomen met de justitiële of strafvorderlijke gegevens afkomstig van het OM. Anders gezegd: bij de beoordeling of de gegevens ‘feitelijk onjuist zijn’ moet worden bezien of de beslissing van de rechter of het OM, zoals die destijds genomen is en inmiddels in rechte vaststaat, correct is over- dan wel opgenomen in het justitieel documentatiesysteem. Of die beslissing van de autoriteit inhoudelijk een juiste is geweest, staat in het kader van dit geschil niet ter beoordeling.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de registratie in de justitiële documentatie niet feitelijk onjuist is en nog altijd overeenkomt met gegevens afkomstig van het OM. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het gaat om een onomkeerbare, afgedane zaak die destijds door het OM aan de minister is doorgegeven en op deze manier in het documentatiesysteem is geregistreerd. De mededeling van het OM dat het fysieke dossier niet meer aanwezig is, laat het vorenstaande onverlet. Verweerder ziet daarbij onvoldoende aanleiding om op basis van een verklaring van eisers broer de registratie aan te passen. Indien er sprake is van ID fraude moet hiervan aangifte worden gedaan bij de politie nu het gaat om een strafbaar feit.
8. Voorts stelt de rechtbank vast dat de term maatschappelijke classificatie een specificatie is van het strafbare feit, hetgeen in deze procedure niet ter discussie staat. Door eiser worden feiten uit een in rechte vaststaand besluit bestreden. Zoals in overweging 7 is overwogen dient de rechtbank enkel te beoordelen of de beslissing van de autoriteit correct is over- dan wel opgenomen in het justitieel documentatiesysteem.
9. Uit eisers beroepsgronden blijkt verder niet dat de in het justitieel documentatie systeem opgenomen gegevens betreffende eiser feitelijk onjuist zijn. Dit blijkt evenmin uit het dossier of uit hetgeen tijdens de zitting is besproken. Niet is gesteld of gebleken dat een van de andere omstandigheden als gemeld in artikel 22 van de Wjsg zich heeft voorgedaan. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: