Raad van State, 12-07-2023, ECLI:NL:RVS:2023:2682, 202202108/1/A3
Raad van State, 12-07-2023, ECLI:NL:RVS:2023:2682, 202202108/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 12 juli 2023
- Datum publicatie
- 12 juli 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2023:2682
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:1855, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 202202108/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 mei 2018 heeft de minister van Justitie en Veiligheid het verzoek van [appellant] om zijn justitiële gegevens in het justitieel documentatiesysteem te rectificeren, afgewezen. [appellant] heeft verzocht om enkele op hem betrekking hebbende justitiële gegevens uit 2009 te rectificeren in het JDS. Volgens hem zijn die gegevens onjuist. Hij vermoedt dat zijn broer destijds het strafbaar feit heeft gepleegd en zich met het legitimatiebewijs van [appellant] heeft gelegitimeerd. Hij heeft bij toeval gezien dat deze justitiële gegevens niet juist zijn toen hij kennis nam van zijn justitiële documentatie in een andere zaak, waar hetzelfde zou zijn gebeurd. De minister heeft het verzoek afgewezen. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van feitelijke onjuistheid of onrechtmatigheid van de registratie omdat de registratie overeenkomt met de beslissing die is aangeleverd bij de Justitiële Informatiedienst.
Uitspraak
202202108/1/A3.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2022 in zaak nr. 20/7609 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2018 heeft de minister het verzoek van [appellant] om zijn justitiële gegevens in het justitieel documentatiesysteem (hierna: het JDS) te rectificeren, afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1855, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R,G. Groen, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Moddejonge en mr. S. van de Steeg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft verzocht om enkele op hem betrekking hebbende justitiële gegevens uit 2009 te rectificeren in het JDS. Volgens hem zijn die gegevens onjuist. Hij vermoedt dat zijn broer destijds het strafbaar feit heeft gepleegd en zich met het legitimatiebewijs van [appellant] heeft gelegitimeerd. Hij heeft bij toeval gezien dat deze justitiële gegevens niet juist zijn toen hij kennis nam van zijn justitiële documentatie in een andere zaak, waar hetzelfde zou zijn gebeurd.
De minister heeft het verzoek afgewezen. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van feitelijke onjuistheid of onrechtmatigheid van de registratie omdat de registratie overeenkomt met de beslissing die is aangeleverd bij de Justitiële Informatiedienst. Het Openbaar Ministerie heeft bevestigd dat de registratie in de justitiële documentatie overeenkomt met de registratie in hun systeem Compas. Ook bevreemdt het de minister dat [appellant] de transactie in 2009 naar aanleiding van het strafbaar feit heeft voldaan en in 2017 stelt dat hij het strafbaar feit niet heeft gepleegd. Desondanks heeft de Matching Autoriteit, een onderdeel van de Justitiële Informatiedienst, nader onderzoek gedaan naar de eventuele persoonsverwisseling. Dit onderzoek heeft niet geleid tot de conclusie dat sprake was van persoonsverwisseling.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat bij de beoordeling of de gegevens feitelijk onjuist zijn, moet worden bezien of de beslissing van de rechter of het Openbaar Ministerie, zoals die destijds genomen is en inmiddels in rechte vaststaat, correct is overgenomen dan wel opgenomen in het JDS. Of die beslissing van de autoriteit inhoudelijk een juiste is geweest, staat in het kader van dit geschil niet ter beoordeling. Volgens de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de registratie in de justitiële documentatie niet feitelijk onjuist is en nog altijd overeenkomt met gegevens afkomstig van het Openbaar Ministerie. De minister heeft ter zitting toegelicht dat het gaat om een onomkeerbare, afgedane zaak die destijds aan de minister is doorgegeven en op deze manier in het documentatiesysteem is geregistreerd. Dat het fysieke dossier niet meer aanwezig is, laat het vorenstaande onverlet. De minister ziet daarbij onvoldoende aanleiding om op basis van een verklaring van de broer van [appellant] de registratie aan te passen.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in het JDS opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn. Uit het fysieke dossier zou blijken dat de feitelijke gegevens onjuist zijn. Volgens het Openbaar Ministerie is het fysieke dossier niet meer aanwezig. Zonder het fysieke dossier kan volgens hem geen zorgvuldige beoordeling plaatsvinden. Ook heeft de minister op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens de verplichting op verzoek van een rechthebbende een maatschappelijke classificatie, indien deze (feitelijk) onjuist is, te rectificeren. De minister heeft volgens [appellant] op grond van de wet een eigen verantwoordelijkheid.
Beoordeling
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6 tot en met 9 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
280-990