Rechtbank Gelderland, 07-08-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5032, AWB-14_1752
Rechtbank Gelderland, 07-08-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5032, AWB-14_1752
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 7 augustus 2014
- Datum publicatie
- 11 augustus 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2014:5032
- Zaaknummer
- AWB-14_1752
Inhoudsindicatie
WW-uitkering verminderen met prepensioen. Artikel 34 WW en artikel 3:5, eerste en derde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Er moet sprake zijn van een situatie waarin het prepensioen wordt genoten vanuit hetzelfde dienstverband, als waaruit het arbeidsurenverlies optreedt, om niet als inkomen te worden aangemerkt.
Uitspraak
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/1752
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. L. Dreschler),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Zwolle, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2013 (het primaire besluit) – voor zover van belang – heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet wordt uitbetaald, omdat eiser een ouderdomspensioen ontvangt, die hoger is dan zijn WW-uitkering.
Bij besluit van 3 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.
Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser werkte van [periode] bij [werkgever 1]. Daarna werkte hij van [periode] als koster voor de gereformeerde kerk van [plaatsnaam]. Gedurende deze twee dienstverbanden heeft eiser pensioen opgebouwd bij PGGM. Eiser werkte vervolgens van [periode] bij de [werkgever 2]. Tijdens deze dienstbetrekking werd het pensioen van eiser elders opgebouwd. Per 1 juli 2011 heeft eiser 50% van zijn prepensioen, opgebouwd bij PGGM, opgenomen. Eiser werkte daarnaast van [periode] bij [werkgever 3] (voor 12 uur per week) en vervolgens van [periode] als uitvaartverzorger bij [werkgever 4] (voor 15 uur per week). Vanaf 15 november 2011 is eiser gaan werken bij [werkgever 5] voor 20 uur per week. Dit dienstverband liep op 15 november 2013 van rechtswege af. Voor dit verlies aan arbeidsuren heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd per 15 november 2013.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het prepensioen van eiser ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de WW in samenhang met artikel 3:5 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten op de WW-uitkering in mindering moet worden gebracht, nu het verlies aan arbeidsuren niet uit hetzelfde dienstverband voortkomt als waarvoor hij gedeeltelijk prepensioen ontvangt. Hierdoor komt het recht op WW-uitkering van eiser met ingang van 15 november 2013 niet tot uitbetaling.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de WW wordt inkomen geheel op de uitkering in mindering gebracht. In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is nader uitgewerkt wat onder inkomen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de WW wordt verstaan. Ingevolge artikel 3:5, eerste lid, aanhef en onder a van het AIB wordt, voor zover van belang, tot het inkomen gerekend: een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, danwel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Artikel 3:5, derde lid, van het AIB bepaalt dat in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, niet tot het inkomen wordt gerekend de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor zover die uitkering door de uitkeringsgerechtigde voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die betrekking heeft op een eerder verlies van arbeidsuren.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat het moet gaan om een verlies van arbeidsuren uit hetzelfde dienstverband als het dienstverband waarin eiser zijn werktijd deels heeft ingeruild voor zijn prepensioen. Deze voorwaarde volgt volgens eiser niet uit het AIB of de Nota van Toelichting.
In de Nota van Toelichting bij het AIB (Stb 2012, 79, p.40) is het volgende opgenomen:
“ In het derde lid is geregeld dat een uitkering als bedoeld in artikel 3:6 eerste lid, onderdeel a, in een bepaalde situatie niet tot het inkomen wordt gerekend. Het gaat om de situatie waarin een werknemer tijdens zijn dienstbetrekking besluit een gedeelte van de werktijd in te ruilen voor een prepensioen. Als deze werknemer vervolgens werkloos wordt en voor de resterende uren WW-uitkering aanvraagt, zou zonder deze bepaling het prepensioen in mindering moeten worden gebracht op de WW-uitkering.”
De rechtbank begrijpt uit de context van de Nota van Toelichting dat er sprake is van een kennelijke verschrijving door in voornoemd citaat artikel 3:6 te noemen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit artikel 3:5 dient te zijn en past dit dan ook als zodanig toe.
De rechtbank overweegt dat het prepensioen – kort gezegd – alleen dan niet tot het inkomen wordt gerekend wanneer het prepensioen betrekking heeft op een eerder verlies aan arbeidsuren uit hetzelfde dienstverband. Dat dit de keuze is geweest van de wetgever blijkt ook uit de opbouw van de betreffende regelgeving. Immers, in artikel 3:5, eerste lid, onder a, van het AIB is het uitgangspunt opgenomen, dat een pensioenuitkering tot het inkomen wordt gerekend. Uit artikel 3:5, derde lid, van het AIB volgt dan de uitzondering, namelijk dat een pensioenuitkering niet tot het inkomen wordt gerekend als de pensioenuitkering al werd genoten voordat het recht op WW ontstond en betrekking heeft op een eerder verlies van arbeidsuren in die dienstbetrekking. Het standpunt van eiser, dat het eerder verlies van arbeidsuren ook mag voortvloeien uit een ander dienstverband dan waaruit het recht op WW-uitkering ontstaat, maakt dat de uitzondering van toepassing is op alle gevallen waarbij er sprake is van arbeidsurenverlies en een reeds voor het intreden van de werkloosheid genoten pensioenuitkering. Dit betekent dan dat het uitgangspunt dat een pensioenuitkering tot het inkomen wordt gerekend niet meer van toepassing is, omdat op alle voornoemde gevallen de uitzondering geldt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest.
Bovendien leest de rechtbank in de Nota van Toelichting dat wel sprake moet zijn van een situatie waarin het prepensioen wordt genoten vanuit hetzelfde dienstverband, als waaruit het arbeidsurenverlies optreedt. Immers, genoteerd is dat “als deze werknemer vervolgens werkloos wordt en voor de resterende (cursief door de rechtbank) uren WW-uitkering aanvraagt, zonder deze bepaling het prepensioen in mindering zou moeten worden gebracht op de WW-uitkering”. Hoewel in de toelichting niet letterlijk wordt genoemd de term ‘hetzelfde dienstverband’ moet dat naar het oordeel van de rechtbank wel als zodanig worden begrepen.
Eiser heeft vervolgens in beroep de brief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 juni 2014 (referentie 2014-0000078458), waarin de verrekening van prepensioen met een WW-uitkering wordt uitgelegd, overgelegd. De rechtbank overweegt dat uit deze brief niet blijkt dat deze uitleg ziet op een zelfde situatie als die van eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiser op deze uitleg van de minister niet slaagt.
Eiser heeft tot slot in beroep gewezen op een uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:RBLIM:2013:7711). In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de wettelijke bepalingen onjuist heeft toegepast door ten onrechte artikel 3:5, derde lid, van het AIB niet op de situatie van betrokkene van toepassing te achten door een extra voorwaarde te stellen, die noch in de tekst van de bepaling, noch in de Nota van Toelichting als expliciete voorwaarde wordt gesteld. Gelet op hetgeen overwogen in rechtsoverweging 4.3 en 4.4 is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen extra voorwaarde heeft gesteld, maar enkel de wettelijke voorwaarden heeft toegepast. Verweerder heeft dan ook terecht het prepensioen van eiser als inkomen aangemerkt en op zijn WW-uitkering in mindering gebracht.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.