Home

Rechtbank Gelderland, 31-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:6337, 287286 / HA ZA 15-437

Rechtbank Gelderland, 31-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:6337, 287286 / HA ZA 15-437

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
31 juli 2019
Datum publicatie
29 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:6337
Formele relaties
Zaaknummer
287286 / HA ZA 15-437

Inhoudsindicatie

Vervolg op ECLI:NL:RBGEL:2015:7598 en ECLI:NL:RBGEL:2016:399. Na deskundigenbericht is de rechtbank van oordeel dat in het rapport van eiseres de eisen van het meetprotocol in voldoende mate in aanmerking zijn genomen en eiseres dus niet is tekortgeschoten, zodat gedaagde niet bevoegd was de betaling op te schorten.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: 287286 / HA ZA 15-437 / 17

Vonnis van 31 juli 2019

in de zaak van

de stichting

STICHTING DIENST LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK

gevestigd te Wageningen

eiseres

advocaat: mr. A.J. Kronenberg te Arnhem

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde]

gevestigd te Heeze, gemeente Heeze-Leende

gedaagde

advocaat: mr. J.J.J. de Rooij te Tilburg

Partijen zullen hierna DLO en [gedaagde] worden genoemd.

1 De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 26 oktober 2016

- het definitieve rapport van de deskundige van 25 mei 2018

- de conclusie na deskundigenbericht van DLO van 20 juni 2018

- de begrotingsbeschikking van 21 juni 2018

- de conclusie na - lees - deskundigenbericht van [gedaagde] van 18 juli 2018

1.2

Vervolgens is vonnis bepaald. Deze zaak was tot nu toe in behandeling bij een andere rechter van deze rechtbank dan de rechter die dit vonnis wijst. Met instemming van partijen is een nieuwe rechter voor de verdere behandeling aangewezen. Wegens grote drukte kon niet eerder aan dit vonnis worden toegekomen.

2 De verdere beoordeling

2.1

De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 20 januari 2016 (hierna: het tussenvonnis) en die van 26 oktober 2016 en 18 januari 2017 is overwogen en beslist. In het laatste vonnis heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige gelast ter beantwoording van de volgende vragen:

1. Geeft het rapport van DLO (maart 2014, nummer 373, productie 26 bij dagvaarding) er blijk van dat bij de uitvoering van de emissiemetingen de landbouwkundige randvoorwaarden (in voldoende mate) zijn betrokken?

2. Worden in dat rapport de eisen van het meetprotocol in voldoende mate in aanmerking genomen?

3. Wat is verder van belang voor een goede beoordeling van het geschil?

2.2

De door de rechtbank benoemde deskundige, A. van Boheemen, heeft in zijn (brief-)rapport van 25 mei 2018 op de eerste vraag, voor zoveel van belang, het volgende geantwoord:

Het meetrapport van DLO vermeldt in paragraaf 2.3 dat de meetlocaties aan deze landbouwkundige voorwaarden moesten voldoen en dat per locatie werd bepaald welke maatregelen hiervoor noodzakelijk waren. Om voldoende bezetting in de stal te krijgen werd stalruimte gebruikt voor huisvesting van droge koeien en hoog drachtig jongvee. In enkele gevallen is besloten een beperkt deel van de stal af te zetten en de bijbehorende roostervloer af te dekken. Naar mijn oordeel blijkt hieruit dat de landbouwkundige voorwaarden in voldoende mate bij de uitvoering van de metingen zijn betrokken, al is de beschrijving beknopt. Vermelding van de voorinspectie, waarbij gecontroleerd is of de metingen binnen de randvoorwaarden konden plaatsvinden en gebleken is dat bij iedere stal aanpassingen nodig waren zou (naar de huidige inzichten) toegevoegde waarde hebben gehad, temeer omdat na deze ingreep (op één meting na) aan de voorwaarden is voldaan.

2.3

In de conclusie van antwoord wordt aan de oncontroleerbaarheid van het voldaan hebben aan de landbouwkundige randvoorwaarden nog de nodige aandacht besteed maar na het deskundigenbericht treft de rechtbank hierover geen opmerkingen in de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] meer aan, ook niet in de bij die conclusie gevoegde reacties van Monteny en Envivice. Daaruit leidt de rechtbank af dat [gedaagde] de enigszins marginale beoordeling hiervan door de deskundige niet bestrijdt. DLO heeft geen commentaar op het deskundigenrapport en de rechtbank heeft geen reden om aan de deskundigheid van de deskundige en zijn observaties en conclusie op dit punt te twijfelen. Daarom staat in deze procedure uiteindelijk wel vast dat het rapport van DLO er blijk van geeft dat bij de uitvoering van de emissiemetingen de landbouwkundige randvoorwaarden in voldoende mate zijn betrokken.

2.4

Aan de tweede vraag heeft de deskundige de rest van zijn rapport (met uitzondering van de pagina’s 8 en 9) gewijd. Daaruit wordt hier, voor zoveel van belang, geciteerd:

Eisen uit het meetprotocol

(..)

De observatie van EnviVice dat de verdeling over het jaar afwijkt van het protocol dient te worden tegengesproken: uit bijlage I van productie 36 blijkt dat deze aan de eisen voldoet (..)

De observatie dat het ventilatiedebiet niet met voldoende nauwkeurigheid kan worden berekend wanneer de CO2 concentratie in de stal en in de buitenlucht minder dan 150 ppm verschillen is in 2016 - 2017 tussen deskundigen besproken, waarbij is vastgesteld dat het weliswaar leidt tot een toename van de meetonzekerheid, maar dat het niet correct is om de metingen als uitbijter te beschouwen omdat deze omstandigheden zeer representatief zijn voor de praktijk en weglating tot een systematische onderschatting van de gemiddelde emissie zal leiden.

De observatie dat niet kan worden gecontroleerd of de metingen daadwerkelijk zijn uitgevoerd met een minimale schuiffrequentie van één maal per twee uur is correct (..) Registratie van de urenteller wordt echter niet vanuit het protocol vereist, waardoor geen sprake kan zijn van een afwijking.

Geconcludeerd wordt dat de metingen voldoen aan de eisen uit het meetprotocol en dat het rapport hier grotendeels aan voldoet. Ontbrekende elementen zijn een onderbouwing van de gekozen meetpunten, een beschrijving van de ijkingsprocedure en kwaliteitsborging, een bespreking van de resultaten in relatie tot het werkingsprincipe en een discussie met betrekking tot betrouwbaarheid, plausibiliteit of representativiteit van de resultaten voor het onderzochte systeem. Verder ontbreekt een toelichting hoe om is gegaan met meting 1 op locatie 3 waarbij de onderbezetting hoger is dan in het protocol wordt voorgeschreven.

Om te beoordelen of de eisen in voldoende mate in aanmerking zijn genomen zou acceptatie door TAC-Rav als uitgangspunt kunnen worden genomen. Zoals tijdens de bespreking van 11 september 2017 door DLO bepleit, en aangetoond met nagestuurde rapporten die als bijlage VI in deze brief zijn opgenomen, hebben vergelijkbare rapporten deze toets doorstaan. Het is daarom niet te verwachten dat het onderhavige rapport op genoemde elementen zou zijn afgekeurd, als het was ingediend.

Het rapport is echter niet ingediend vanwege de relatief hoge uitkomsten. Daarom laat ik het antwoord op de vraag van uw rechtbank afhangen van de mate waarin de genoemde elementen hierop een bepalende invloed kunnen hebben gehad.

Gekozen meetpunten

(..) De gehanteerde systematiek met metingen over de lengte van de stal en op punten erbuiten is algemeen gangbaar, discussie betreft enkel de meethoogte.

(..) treedt vanaf 3 à 4 meter hoogte stabiliteit op. Het is daarom niet aannemelijk dat een meethoogte van 4,5 m tot onjuiste resultaten heeft geleid.

(..)

De bandbreedte in door DLO gemeten debieten komt redelijk overeen met debieten die volgens door [gedaagde] aangeleverde (geanonimiseerde) informatie bij soortgelijke stallen gemeten zijn, door een andere meetinstantie, die (voor zover bekend, over het algemeen) een hoogte van 6 à 7 m aanhield.

(..)

IJkingsprocedure en kwaliteitsborging

Voor de NH3 en CO2 metingen in de stal is gebruik gemaakt van lasers. Tijdens de bespreking met DLO is aangegeven dat deze een intern controle- en kalibratiesysteem hebben. Volgens de nagestuurde informatie zijn temperatuureffecten niet relevant en treedt geen interferentie met andere gassen op. Deze uitgangspunten worden bevestigd in de factsheet, die als bijlage VII in deze brief is opgenomen.

Op de internetsite van de leverancier valt te lezen dat de laserstraat onder dezelfde hoek wordt gereflecteerd als waarin deze op de reflector valt. Als er te veel of te weinig licht terugkaatst kan het apparaat geen meting uitvoeren, tot 95 % verstoring van de straal door bijvoorbeeld stof of stoom is toelaatbaar.

(..)

Dit houdt in dat incidentele verschuiving van de laser door beweging van koeien tegen staanders et cetera evenals uitzetting en krimp van stalonderdelen geen effect op de hoogte van de meetdata kan hebben, enkel op de volledigheid ervan. Permanente verschuiving zou aan het eind van de meting blijken. Meting 2 van locatie 1 is wegens onvoldoende lichtreflectie afgekeurd, wat aangeeft dat hierop is gecontroleerd.

(..)

Doordat gemiddeld zowel hogere debieten als hogere concentratieverschillen tussen de stal en de buitenlucht zijn vastgesteld resulteren de metingen van DLO in NH3 emissies die buiten de bandbreedte vallen van de NH3 emissies die een andere instantie bij vergelijkbare stallen heeft vastgesteld.

(..)

Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat dit het gevolg is van onjuiste meetmethode, apparatuur of berekening. De resultaten zijn niet onlogisch en blijken in overeenstemming met back-up waarden, voor zover beschikbaar. Een zuivere vergelijking is niet mogelijk, omdat de resultaten van de meting die EnviVice gelijktijdig met DLO aan dezelfde stal heeft uitgevoerd niet beschikbaar zijn.

2.5

De rechtbank is geneigd ook wat betreft de tweede vraag de deskundige in zijn bevindingen en conclusies te volgen, om de eenvoudige reden - en met inachtneming van zijn deskundigheid alsmede hetgeen door DLO al in haar productie 36 was gezegd - dat zijn uitleg de rechtbank op dit punt plausibel voorkomt en dat [gedaagde] daartegen tot dusver onvoldoende heeft ingebracht. Het “ijken” en “kalibreren” wordt nu in de laatste conclusie van [gedaagde] tot speerpunt verheven. Volgens [gedaagde] :

- is in het geheel niet gebleken van ijken van de apparatuur (nr. 14)

- volgt uit de toepasselijke en tussen partijen overeengekomen meetvoorwaarden dat er sprake moet zijn van het ijken van de apparatuur (nr. 15)

- is er slechts één relevant certificaat in het geding is gebracht, terwijl aannemelijk is dat meerdere meetapparaten zijn gebruikt (nr. 16)

- ontbreken de informatie van het kalibreren en de beschrijving van de kalibratieprocedure volledig (nr. 17)

- zeggen de certificaten niets over de bij de meting gebruikte apparatuur (nr. 18)

- dekken de overgelegde certificaten niet alle metingen en komt ook daarom aan die certificaten niet de betekenis toe die DLO daaraan wenst toe te kennen (nr. 19)

- is er geen sprake van een bepaalde standaardisering c.q. uniforme wijze van kalibreren c.q. ijken (nr. 20)

- is de kalibratie niet onder de juiste omstandigheden en voor het juiste doel uitgevoerd (nr. 21)

- is er geen meerpunts lineariteitstest van het meetsignaal van kooldioxide en nitraat uitgevoerd, hetgeen nu juist een essentieel onderdeel is bij het meten van deze stoffen in een rundveestal (nr. 22)

- is DLO niet geaccrediteerd voor stalmetingen volgens ISO 17025 (nr. 23)

- is geen van de overgelegde certificaten relevant (nr. 24).

Met dit alles worden echter de conclusies van de deskundige in de kern niet aangetast. [gedaagde] onderbouwt althans niet voldoende helder waarom die conclusies niet zouden mogen worden getrokken, te meer nu er geen concrete aanleiding is om aan te nemen dat de meetapparatuur niet deugdelijk heeft gewerkt. De gemeten hoge waarden blijven voor de deskundige althans onverklaard.

2.6

Met het bovenstaande staat dus ook vast dat in het rapport van DLO de eisen van het meetprotocol in voldoende mate in aanmerking zijn genomen. Anders dan [gedaagde] meent is de rechtbank niet gebleken dat de deskundige partijdig is dan wel een onvoldoende kritische houding heeft aangenomen.

2.7

Daarmee, en gelet ook op hetgeen al in het tussenvonnis was overwogen, is niet gebleken van enige tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door DLO. [gedaagde] was daarom niet bevoegd de betaling op te schorten.

2.8

De vordering zal daarom worden toegewezen als gevorderd, met de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan DLO van de hoofdsom van € 113.501,03, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,25% per dertigdagenperiode en berekend op basis van rente op rente telkens na verloop van een jaar (art. 6:119a lid 3 BW):

- over € 75.677,35 vanaf 30 oktober 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;

- over € 37.208,33 vanaf 28 maart 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;

3.2

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan DLO van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.910,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening;

3.3

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van het DLO begroot op € 3.864,- voor griffierecht en op € 5.121,- voor kosten van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief V, 3 punten), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, voor zover dan niet aan deze veroordeling zal zijn voldaan;

3.4

veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat zonder betekening van dit vonnis en € 199,- aan salaris advocaat onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;

3.5

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.