Rechtbank Haarlem, 15-01-2008, BC2454, 07/639
Rechtbank Haarlem, 15-01-2008, BC2454, 07/639
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 15 januari 2008
- Datum publicatie
- 12 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BC2454
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1845, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BX9638, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 07/639
Inhoudsindicatie
Douane. Uit het CDW volgt geen verwijzing naar de AWR voor de wijze van motivering van de UTB. De douanewaarde is vastgesteld met toepassing van artikel 29 CDW. Uit het arrest HvJ van 25 juli 1991, C-299/90 (Gebrüder Hepp GmbH & Co) volgt dat de wijze waarop partijen de formaliteiten aankleden, inhoudelijk geen wijziging in de rechtssituatie kan brengen. L heeft nimmer de beschikkingsmacht over de goederen gehad en nimmer enig risico met betrekking tot de goederen gelopen. Ook heeft L geen deel uitgemaakt van de koopovereenkomst. Bij het vaststellen van de UTB is verweerder terecht uitgegaan van de koopovereenkomst tussen M en de in de EU gevestigde afnemers. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel zou alleen succesvol kunnen zijn binnen de werking van het CDW, hetgeen eiseres niet heeft gesteld noch aangetoond.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige Douanekamer
Procedurenummer: AWB 07/639
Uitspraakdatum: 15 januari 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V, gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigden: A en B
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 15 februari 2006 een uitnodiging tot betaling uitgereikt ten bedrage van in totaal € 1.133.842,32 aan douanerechten (hierna: de UTB).
1.2. Verweerder heeft het door eiseres tegen de UTB bij brief van 21 februari 2006 ingestelde bezwaar, bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2006 afgewezen.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 januari 2007, ontvangen door de rechtbank op 10 januari 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Op 16 oktober 2007 heeft verweerder een aanvulling op zijn verweerschrift ingediend waarop eiseres bij brief, ontvangen door de rechtbank op 24 oktober 2007, heeft gereageerd.
Tevens heeft eiseres bij brief van 18 oktober 2007 verzocht om de resultaten van het door verweerder bij verweerschrift aangehaalde onderzoek.
1.5. Op 19 november 2007 heeft eiseres in verband met de mondelinge behandeling een nader stuk ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2007 te Haarlem.
Namens eiseres zijn daar verschenen haar gemachtigden A en B. Tevens waren aanwezig C en D van E Holland B.V. Namens verweerder is verschenen F, tot bijstand vergezeld van G, H en I.
1.7. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres heeft als douane-expediteur gedurende de afgelopen jaren bevroren vlees van pluimvee ten invoer aangegeven voor haar opdrachtgever E L S.A. (hierna: L) gevestigd op de Kaaimaneilanden. L kocht het vlees van E M S.A.(hierna: M), gevestigd in Brazilië, en verkocht het vlees aan diverse in de EU gevestigde afnemers. L en M zijn verbonden partijen in de zin van artikel 29, lid 2 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 (hierna : CDW) juncto artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (hierna: TCDW).
2.2. Op 2 januari 2003 zijn M en L de zogeheten Supply Agreement overeengekomen, waarin L als koper (“BUYER”) optreedt. In deze overeenkomst is, voor zover relevant, als volgt bepaald:
“DEFINITIONS
(…)
Purchase Orders: Purchase Order means the order placed by the BUYER to E of the supply of the Products by means of e-mail, fax, or any other kind of correspondence, on which prices, credit terms, and any other terms and conditions of sale for the Products are described to be submitted to the acceptance by E. Purchase Order shall be considered duly accepted upon issuance by E of the respective Invoice.
Invoice: invoice issued by E containing price, credit terms, and any other terms and conditions of sale for the Products to the BUYER. The issuance of such invoice by E shall be considered a written consent of E and the BUYER of those terms and conditions set forth therein.”
2.3. Tot de E groep behoort voorts E Holland BV. Tevens behoort tot de E groep een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming. Tussen partijen is niet in geschil dat (werknemers van) deze Europese aan de E groep gelieerde vennootschappen als verkopers optreden.
2.4. Tot de stukken van het geding behoren dertien verkoopfacturen van L aan diverse in de EU gevestigde afnemers. Het briefhoofd van de factuur luidt als volgt:
“E L SA
Legal address: (…). PO Box (…) Cayman Islands.
Contact address: (…), UK.
Tel: 0044 (…) Fax: 0044 (…)”
2.5. In 2003 heeft K Brazil (hierna: K) namens eiseres verzocht om de transactieprijs tussen M en L te mogen hanteren als douanewaarde onder verwijzing naar artikel 147 TCDW. Bij brief van 31 oktober 2003 heeft verweerder medegedeeld het standpunt in te nemen dat de transactie tussen M en L niet beschouwd kan worden als koop/verkooptransactie als bedoel in artikel 29 CDW juncto artikel 147 TCDW en derhalve niet kan dienen voor de vaststelling van de douanewaarde. Door eiseres en verweerder is hierop bij brieven van respectievelijk 4 en 13 november 2003 nog gecorrespondeerd, doch verweerder heeft zijn standpunt gehandhaafd.
2.6. Op 8, 9 en 13 december 2005 en 25 januari 2006 heeft bij eiseres en bij E Holland B.V. een controle na invoer plaatsgevonden. De bevindingen van de controle hebben geleid tot de onderhavige UTB.
2.7. De UTB vermeldt als volgt:
“(…) In overleg met het landelijk team Expertise, Waarde en Tarief is vastgesteld dat voor deze zendingen geen gebruik kan worden gemaakt van de transactiewaardemethode ter bepaling van de douanewaarde. Uitgegaan moet worden van de factuur op de eerste onafhankelijke afnemer. Van deze factuurwaarde mogen de kosten na de invoer (€ 0,10 per kg) en de m.b.t. deze zendingen van toepassing zijnde ad valorem rechten (15,4%) afgetrokken worden. (…)”
3. Geschil
In geschil is de vraag of de douanewaarde bij invoer van de goederen juist is aangegeven. Eiseres heeft de douanewaarde gebaseerd op de transactie tussen M en L, terwijl verweerder van mening is dat uitgegaan moet worden van de transactie tussen L en de afnemers in de EU. Voorts is in geschil of verweerder de UTB op de geëigende wijze heeft gemotiveerd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het aangehechte proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
a. De motivering van de UTB
5.1. Ingevolge artikel 217 CDW dient elk bedrag aan rechten bij invoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, door de douaneautoriteiten te worden berekend zodra deze over de nodige gegevens beschikken en dient door deze autoriteiten in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienst doet, te worden geregistreerd (boeking). Ingevolge artikel 221 CDW dient het bedrag van de rechten onmiddellijk na de boeking op een daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar te worden medegedeeld.
5.2. Uit het derde lid van artikel 6 CDW volgt dat schriftelijk genomen beschikkingen waarbij verzoeken niet worden ingewilligd of die ongunstige gevolgen hebben voor de personen tot wie zij zijn gericht, door de douaneautoriteiten met redenen worden omkleed. Ingevolge het vierde lid van artikel 6, CDW kan worden bepaald dat de eerste volzin van lid 3 eveneens op andere beschikkingen van toepassing is.
5.3.Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CDW anders dan dat de mededeling “op een daartoe geëigende wijze” dient te geschieden, geen bijzondere aanwijzing gegeven voor de wijze waarop de mededeling van de boeking dient te worden gemotiveerd, noch heeft het CDW nadere eisen aan de mededeling van de boeking gesteld. Uit het CDW volgt geen verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht voor de wijze waarop de douaneautoriteiten de mededeling dienen te motiveren. De Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt in artikel 22a dat de mededeling, bedoeld in artikel 221, eerste lid, van het CDW, geschiedt door het vaststellen van een UTB.
5.4. Hoewel de rechtbank met eiseres van oordeel is dat de onder 2.7. aangehaalde formulering op de UTB te wensen overlaat, heeft verweerder hiermee niet in strijd met enige bepaling van de AWR of het CDW gehandeld. Met de formulering op de UTB alsmede de uitleg die verweerder in de stukken van het geding en ter zitting heeft gegeven, is het duidelijk dat verweerder slechts beoogde af te wijken van de koopovereenkomst tussen M en L als maatstaf voor de transactiewaardemethode als bedoeld in artikel 29 CDW. Uit de UTB blijkt niet dat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat er voor invoer geen (andere) koopovereenkomst was die als maatstaf voor de transactiewaardemethode moest dienen. De wijze waarop verweerder de UTB heeft gemotiveerd, vormt geen aanleiding om de UTB te vernietigen.
b. Methode van waardebepaling
5.5. In het onderhavige geval is de douanewaarde vastgesteld met toepassing van artikel 29 CDW, dat wil zeggen volgens de methode van waardebepaling op basis van de transactiewaarde van de goederen. De transactiewaarde wordt in genoemd artikel gedefinieerd als de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht.
5.6. Volgens vaste jurisprudentie ligt het in de bedoeling van het CDW om op neutrale wijze de douanewaarde te bepalen, waarbij het gebruik van fictieve douanewaarden wordt uitgesloten. Hierin ligt besloten, en dat volgt ook uit het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 25 juli 1991, C-299/90, inzake Gebrüder Hepp GmbH & Co, dat de wijze waarop partijen de formaliteiten aankleden, inhoudelijk geen wijziging kan brengen in de rechtssituatie. Voorts oordeelt de rechtbank dat voor de vraag of sprake is geweest van een koopovereenkomst, van belang is of de beschikkingsmacht en het risico in gevallen dat goederen tenietgaan, zijn overgegaan op de koper.
5.7. Uit hetgeen onder 2.2. tot en met 2.4. is vermeld over de wijze waarop tussen M, L en de in de EU gevestigde afnemers is gecontracteerd, maakt de rechtbank op dat L nimmer de beschikkingsmacht over de goederen heeft gehad noch enig risico met betrekking tot de goederen heeft gelopen, zodat er steeds sprake is geweest van een enkele koopovereenkomst tussen M en de in de EU gevestigde afnemers. L heeft voorts, gezien het feit dat zij:
- geen werknemers heeft die zich met de koop bemoeien,
- niet haar eigen correspondentieadres doch dat van gelieerde groepsvennootschappen vermeldt,
- geen telefoon- c.q. faxnummers vermeldt,
- geen (verkoop)agent heeft die voor haar rekening optreedt,
naar het oordeel van de rechtbank geen deel uitgemaakt van de koopovereenkomst.
Het feit dat L in de door haar aangegane Supply Agreement wel als koper en verkoper is aangemerkt en het feit dat L facturen op haar naam heeft doen uitgaan naar de in de EU gevestigde afnemers, maakt dit oordeel, met name gelet op de onder 5.6. vermelde jurisprudentie, niet anders.
5.8. Eiseres heeft vervolgens betoogd dat de koop aan de in de EU gevestigde afnemers na het tijdstip van invoer heeft plaatsgevonden, zodat de daarbij gehanteerde koopprijs hoe dan ook niet kan gelden als basis voor de transactiewaarde als bedoeld in artikel 29 CDW. Eiseres heeft in dit kader gesteld dat er zogeheten vrije voorraad werd aangehouden in de EU, van waaruit aan de uiteindelijke afnemers werd geleverd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, die van deze stelling de bewijslast draagt, deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, geenszins aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dan ook dat de verkoop aan de in de EU afnemers voor uitvoer naar de EU heeft plaatsgehad, zodat de daarbij gehanteerde verkoopprijzen steeds kunnen dienen als basis voor de transactiewaardemethode als bedoeld in artikel 29 CDW.
5.9. Eiseres heeft zich vervolgens beroepen op het bestaan van rulings waarin werd toegestaan dat in vergelijkbare situaties wel de door eiseres gevraagde vergelijkbare koopovereenkomst kon dienen als basis voor de berekening van de douanewaarde op basis van de transactiewaarde. Eiseres heeft het bestaan van dergelijke rulings echter niet aangetoond. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat hierbij geldt, dat zo er al van een dergelijke ruling zou blijken, dit zou neerkomen op een beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep zou alleen succesvol kunnen zijn binnen de werking van het CDW, hetgeen eiseres niet heeft gesteld noch aangetoond.
5.10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. mr. E. Polak, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. L.G. Jobse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (Douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.