Rechtbank Haarlem, 07-10-2009, BK0769, 407394 CV EXPL 08-14910
Rechtbank Haarlem, 07-10-2009, BK0769, 407394 CV EXPL 08-14910
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2009
- Datum publicatie
- 21 oktober 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2009:BK0769
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP2969, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 407394 CV EXPL 08-14910
Inhoudsindicatie
Dexia-zaak. Gedaagde heeft met Dexia diverse effectenlease-overeenkomsten gesloten. Eiseres vordert betaling door gedaagde van de restschuld die hij ingevolge de algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst verschuldigd is. Gedaagde beroept zich op de buitengerechtelijke vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten door zijn echtgenote.
Dit verweer wordt verworpen, nu gedaagde de opt-outverklaring niet bij de juiste persoon heeft ingediend. Gedaagde en zijn echtgenote zijn derhalve aan de WCAM-overeenkomst gebonden, waarbij zij (in ruil voor bepaalde voordelen althans gunstiger voorwaarden, zoals de zogeheten Duisenberg-vergoeding) afstand hebben gedaan van het recht om een beroep op vernietiging te doen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 407394 CV EXPL 08-14910
datum uitspraak: 7 oktober 2009
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de vennootschap naar Iers recht VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
te Dublin (Ierland)
eiseres
hierna te noemen Varde
gemachtigde: Swier & van der Weijden
t e g e n
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.J. van Deventer
De procedure
Varde heeft [gedaagde] op 2 december 2008 gedagvaard en gevorderd conform de dagvaarding. [gedaagde] heeft daarop schriftelijk geantwoord. Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, hebben partijen over en weer schriftelijk gereageerd.
De feiten
a. Dexia Bank Nederland N.V. is rechtsopvolgster onder algemene titel van de te Leiden gevestigde Bank Legio Lease B.V. Uit dien hoofde is Dexia met betrekking tot de hierna vermelde overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Legio-Lease B.V. getreden. Dexia en haar rechtsvoorganger worden hierna tezamen aangeduid als Dexia.
b. [gedaagde] heeft op 2 juli 1999 met Dexia drie effectenlease-overeenkomsten genaamd WinstVerDriedubbelaar gesloten onder contractnummers 74283769, 74283770 en 74283771 met een looptijd van 3 jaar.
c. Deze overeenkomsten zijn tot een einde gekomen en op 1 juli 2002 heeft Dexia eindafrekeningen opgesteld volgens welke [gedaagde] een restschuld van € 19.143,30 aan Dexia diende te voldoen. [gedaagde] heeft de restschuld niet aan Dexia voldaan.
d. Bij brief van 27 augustus 2004 heeft de echtgenote van [gedaagde], [XXX], tegenover Dexia de nietigheid ingeroepen van de door [gedaagde] met Dexia gesloten effectenlease¬overeenkomsten.
e. Bij vonnis van 22 december 2004 (zaaknummer 232274) heeft de kantonrechter te Haarlem in de gevoerde procedure tussen Dexia en [XXX], het verweer van [XXX] gehonoreerd ter zake van de door haar echtgenoot tegenover Dexia ingeroepen nietigheid van de tussen Dexia en [XXX] gesloten effectenleaseovereenkomst.
f. Mr. Van Deventer, gemachtigde van zowel [XXX] als [gedaagde], heeft bij brief van 4 januari 2005 Dexia laten weten dat het beroep werd herhaald dat [XXX] had gedaan op de nietigheid van de overeenkomsten tussen Dexia en [gedaagde].
g. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) de op 8 mei 2006 door Dexia en enige belangenorganisaties gesloten overeenkomst (hierna de WCAM-overeenkomst) algemeen verbindend ver¬klaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. De WCAM-overeenkomst bevat een regeling met betrekking tot afwikkeling van de schade ontstaan uit effectenlease-overeenkomsten. Deze regeling wordt ook wel aangeduid als de “Duisenberg-regeling”. In deze WCAM-overeenkomst staat onder artikel 15.2 de naam en de woonplaats van degene aan wie de in artikel 7:908 leden 2 en 3 BW bedoelde verklaringen, de zogenaamde “opt-outverklaringen” gericht moeten worden, zijnde mr. J.E. Kielstra, notaris te Den Haag.
Het Gerechtshof heeft in zijn beschikking aangegeven op welke manier Dexia bekendheid moest geven aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst, aan de gevolgen daarvan, aan de omstandigheid dat alle gerechtigden daaraan gebonden waren en aan de mogelijkheid om een opt-outverklaring in te dienen, waardoor een gerechtigde en zijn echtgenote/haar echtgenoot niet langer aan de WCAM-vereenkomst gebonden was. Gewezen wordt op de rechtsoverwegingen 10.2 tot en met 10.6 van die beschikking.
De opt-outverklaringen dienden vóór 1 augustus 2007 te worden ingediend.
h. Bij brief van 17 juli 2007 gericht aan Dexia heeft mr. Van Deventer laten weten dat [gedaagde] uitdrukkelijk de Duisenbergregeling verwerpt.
i. [gedaagde] heeft niet vóór 1 augustus 2007 een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW (een zogenaamde opt-outverklaring) ingediend bij notaris Kielstra.
j. Bij brief van 14 september 2007 heeft Dexia mr Van Deventer onder meer laten weten dat zij het beroep op vernietiging niet aanvaardt en dat de WCAM-overeenkomst algemeen verbindend is verklaard.
k. Dexia heeft haar vordering op [gedaagde] aan Varde geleverd door akte van cessie en mededeling aan Loos bij brieven van 10 januari 2008, waarbij is meegedeeld dat de schuld van [gedaagde] op dat moment in totaal € 8.263,47 bedroeg inclusief rente en verschuldigde incassokosten.
De vordering
Varde vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en na vermindering van eis bij repliek, [gedaagde] te veroordelen om aan Varde tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 6.869,43 aan hoofdsom, € 1.030,41 voor buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente over € 6.869,43 vanaf 22 februari 2007 tot de dag der algehele voldoening, alsmede hem te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder salaris van de gemachtigde en de nakosten.
Varde legt -kort en zakelijk weergegeven- het volgende aan haar vordering ten
grondslag. [gedaagde] is uit hoofde van de overeenkomst aan Dexia voormelde bedragen verschuldigd. Aangezien [gedaagde] geen opt-outverklaring heeft ingediend, is hij alsook zijn echtgenote gebonden aan de algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst, die geldt als een vaststellingsovereenkomst. Daarmee staat de betalingsverplichting van [gedaagde] vast. Hij is ondanks aanmaning en sommatie in gebreke gebleven met de voldoening daarvan.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert daartoe (samengevat) het volgende aan.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij niet aan de WCAM-overeenkomst is gebonden doordat hij middels de brief van zijn advocaat van 17 juli 2007 die Duisenbergregeling heeft verworpen. Hij heeft nimmer afstand gedaan van zijn verweren buiten rechte. De effectenleaseovereenkomsten zijn vernietigd door zijn echtgenote met haar brief aan Dexia van 27 augustus 2004. De zaak is spiegelbeeldig aan de zaak die met het vonnis van de kantonrechter van 22 december 2004 is geëindigd. [gedaagde] beroept zich verder op de nietigheid danwel vernietigbaarheid van de effectenleaseovereenkomst onder meer vanwege het ontbreken van een vergunning uit de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). Dat [gedaagde] de vergissing heeft gemaakt niet aan de notaris maar aan Dexia te melden dat hij de Duisenbergregeling niet accepteerde, is verklaarbaar en verschoonbaar doordat veelvuldig met Dexia zelf was gecorrespondeerd. Het is niet redelijk noch billijk dat eerst Dexia en nu Varde hem aan de vaststellings¬overeenkomst op basis van die WCAM-overeenkomst houdt. Dexia had nog vóór de sluiting van de opt-outtermijn [gedaagde] kunnen en redelijkerwijs moeten melden dat die brief gericht had moeten zijn aan notaris Kielstra. Deze zaak is in feite niet anders dan de zaak van zijn vrouw waarin de kantonrechter het beroep op nietigheid heeft gehonoreerd, zodat nu ook een gelijke beslissing moet worden genomen. Subsidiair verzoekt [gedaagde] om matiging om dezelfde redenen. Ook betwist [gedaagde] de (hoogte van de) vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten en de rente.
De beoordeling van het geschil
1. Gegeven de omstandigheid dat Varde gevestigd is in Ierland, draagt de vordering een internationaalrechtelijk karakter en zal de kantonrechter vooreerst ambtshalve zijn rechtsmacht alsmede het op de vordering toepasselijke recht beoordelen.
2. Op de voet van de EEX verordering en met name artikel 15 en 16 is de Nederlandse rechter bevoegd omdat [gedaagde] in Nederland woont. Omdat niet blijkt van enige rechtskeuze en omdat de overeenkomsten het nauwst verbonden zijn met Nederland houdt de kantonrechter het ervoor dat op grond van artikel 4 van het EEG-Overeenkomstenverdrag (EVO) Nederlands recht van toepassing is.
3. Waar de WCAM-overeenkomst betrekking heeft op de afwikkeling van de effectenleaseovereenkomsten, welke zijn aan te merken als huurkoopovereenkomst (aldus HR 28 maart 2008, LJN BC2837), acht de kantonrechter zich op grond van artikel 93 aanhef en onder c Rv absoluut bevoegd om van de vordering van Varde kennis te nemen.
4. [gedaagde] heeft onder meer aangevoerd dat deze zaak inhoudelijk gelijk is aan de hiervoor genoemde zaak van Dexia tegen zijn echtgenote [XXX] en dat in deze zaak op dezelfde manier beslist moet worden.
Daarin wordt [gedaagde] niet gevolgd. Weliswaar heeft in die andere procedure [XXX] met succes een beroep gedaan op buitengerechtelijke vernietiging door [gedaagde] van de door haar met Dexia gesloten effectenleaseovereenkomst, zoals ook [gedaagde] nu een beroep doet op buitengerechtelijke vernietiging door [XXX], maar het verschil zit daarin dat inmiddels de WCAM-overeenkomst tot stand is gekomen en algemeen verbindend is verklaard.
Die WCAM-overeenkomst geldt als vaststellingsovereenkomst voor zover de afnemer van de effectenleaseovereenkomst als gerechtigde daarin heeft te gelden en hij/zij geen opt-outverklaring heeft ingediend. Deze vaststellingsovereenkomst geldt op grond van artikel 2.4 in combinatie met artikel 2.3 óók voor degene die ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomst zijn/haar echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner was.
5. Het standpunt van [gedaagde] dat hij niet gebonden is aan die vaststellings¬overeenkomst omdat hij wel tijdig een opt-outverklaring heeft ingediend en dat het hem niet mag worden tegengeworpen dat die verklaring bij vergissing niet aan de juiste persoon was gericht, wordt verworpen op grond van de volgende vaststellingen en overwegingen.
6. Gelet op de brief van 17 juli 2007 aan Dexia was de rechtsgeleerde gemachtigde van [gedaagde] op de hoogte van de WCAM-overeenkomst. Van de gemachtigde mocht worden verwacht dat hij ook op de hoogte was van de manier waarop de opt-outverklaring met het beoogde rechtsgevolg kon worden ingediend. Dexia had hem kunnen attenderen op de gemaakte vergissing in de (korte) tijd die nog restte tot het einde van de termijn waarbinnen die verklaring kon worden ingediend. Maar zeker tegenover een rechtsgeleerd gemachtigde die zich in de zaak verdiept had was zij niet gehouden dat ook te doen. In ieder geval kan niet worden geconcludeerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Varde zich er nu op beroept dat vanwege het ontbreken van een geldige opt-outverklaring van de kant van [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen.
7. Had [gedaagde] hier met succes een beroep willen doen op de buitengerechtelijke vernietiging door zijn echtgenote, dan had hij dus tijdig en correct de opt-outverklaring moeten indienen. Nu geldt dat ingevolge artikel 7:900 e.v. BW de WCAM-overeenkomst de gevolgen heeft van een vaststellingsovereenkomst waarbij hij alsook zijn echtgenote als partij gelden en waarbij zij (in ruil voor bepaalde voordelen althans gunstiger voorwaarden, zoals de zogeheten Duisenberg-vergoeding) afstand hebben gedaan van alle rechten uit hoofde van of verband houdend met de effectenleaseovereenkomsten en van het recht om (kort gezegd) een beroep op vernietiging te doen, ook voor zover in strijd zou zijn gehandeld met de WCK. Het verweer van vernietiging van de onderliggende effectenleaseovereenkomsten wordt daarom verworpen. De door Varde gestelde vaststellingsovereenkomst is rechtsgeldig tot stand gekomen en deze zal door [gedaagde] moeten worden nagekomen.
8. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar. Dexia (later Varde) en (de gemachtigde van) [gedaagde] hebben immers uitgebreid gecorrespondeerd en van de kant van [gedaagde] (onder meer bij brief van 4 januari 2005) zijn steeds de aanspraken van Dexia en later Varde betwist. De buitengerechtelijke kosten die ondanks deze stelselmatige betwisting zijn gemaakt, zijn daarmee niet in redelijkheid gemaakt. Dexia danwel Varde had immers meteen een procedure aanhangig kunnen maken omdat duidelijk was dat vrijwillige betaling niet zou volgen.
9. Ten aanzien van de wettelijke rente oordeelt de kantonrechter als volgt.
Varde heeft de vordering van de rente bij repliek in die zin beperkt dat zij nu rente vordert over de hoofdsom vanaf 22 februari 2007, vanaf de inwerkingtreding van de Duisenbergregeling. Daarmee is haar vordering voldoende duidelijk en onderbouwd.
[gedaagde] mag dan wel steeds de aanspraken van Dexia en Varde betwist hebben, in rechte staat nu wel vast dat [gedaagde] de hoofdsom verschuldigd is, dat hij met de betaling daarvan jegens Dexia in verzuim is gekomen en dat hij dus rente verschuldigd is. De rente wordt toegewezen vanaf de datum van inwerkingtreding van de Duisenbergregeling zijnde 22 februari 2007 tot 10 januari 2008, de dag waarop Varde [gedaagde] heeft meegedeeld dat de vordering van Dexia aan haar gecedeerd was. Gelet op de in die brief van Varde en de in de vervolgbrief van 15 februari 2008 gegeven betalingsinstructies, wordt de ingangsdatum van de wettelijke rente niet bepaald op 10 januari 2008 maar op 14 maart 2008 (oftewel vier weken na 15 februari 2008). Pas op die dag is het verzuim van [gedaagde] jegens Varde ingetreden.
10. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
11. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. Voor toewijzing van btw over de kosten GBA ten behoeve van het exploit bestaat geen grond omdat daarover geen btw wordt geheven.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Varde van € 6.869,43 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 februari 2007 tot 10 januari 2008 en vanaf 14 maart 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening en, na van [gedaagde] ontvangen betalingen, over het openstaande restant van dat bedrag;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Varde tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 88,19
vastrecht € 201,00
salaris gemachtigde € 500,00,
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Dubois en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.