Rechtbank Leeuwarden, 04-12-2009, BK5762, 09/39
Rechtbank Leeuwarden, 04-12-2009, BK5762, 09/39
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 december 2009
- Datum publicatie
- 8 december 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2009:BK5762
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2011:BR1216, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/39
Inhoudsindicatie
schadevergoeding; proceskosten; reputatieschade; immateriële schade
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/39
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres]
wonende te [adres]
eiseres,
gemachtigde: mr. G.M. Boerma, werkzaam bij ABVAKABO FNV te Groningen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.M. Burger, werkzaam bij CAPRA te 's-Gravenhage.
Procesverloop
Bij brief van 2 december 2008 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende het verzoek van eiseres om schadevergoeding. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 15 oktober 2009. Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Feiten
1.1 Eiseres was werkzaam in dienst van verweerder in de functie van Hoofd van de afdeling Sociale Zaken. In het kader van een reorganisatie is in 2006 besloten om de ambtelijke organisatie van de gemeente om te vormen van een sectormodel naar een directiemodel. In dat kader zijn de functies van Sectordirecteur en Afdelingshoofd opgeheven en is een nieuwe functie van Afdelingsmanager ingesteld. Eiseres heeft op de functie van Afdelingsmanager gesolliciteerd, maar is hiervoor afgewezen.
1.2 Op 5 juni 2006 heeft een incident plaatsgevonden, waarbij onder meer de echtgenoot van eiseres, het Hoofd Personeel & Organisatie van de gemeente en een wethouder van de gemeente betrokken waren. Het incident hield verband met de gang van zaken gedurende de reorganisatie en de positie van eiseres hierin. Eiseres zelf was bij het incident niet betrokken.
1.3 Bij besluit van 28 juni 2006 heeft verweerder eiseres uit haar functie ontheven en bepaald dat zo mogelijk in overleg met haar een andere betrekking dan wel werkzaamheden zullen worden opgedragen. Volgens verweerder was de ontheffing uit de functie nodig om de gerezen spanningen naar aanleiding van het incident op 5 juni 2006 weg te nemen en om eventuele verdere escalatie te voorkomen.
1.4 Eiseres heeft tegen de ontheffing uit de functie bezwaar gemaakt bij verweerder en heeft daarnaast aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Op 27 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het besluit waarbij eiseres is ontheven uit haar functie geschorst. Bij besluit van 20 november 2007 heeft verweerder voor zover hier van belang het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 28 juli 2006 herroepen, onder toekenning aan eiseres van een vergoeding voor de gemaakte kosten voor professionele rechtsbijstand in bezwaar tot een bedrag van € 644,00.
1.5 Bij brief van 23 april 2008 heeft eiseres aan verweerder verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van het herroepen besluit. Bij besluit van 1 juli 2008 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit, overeenkomstig het advies van de Commissie Bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 Eiseres betoogt in beroep dat gelet op de omstandigheden in dit geval de werkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand volledig vergoed moeten worden. Het gaat om een bedrag van ruim € 16.000,00. Volgens eiseres heeft verweerder het besluit tot ontheffing uit de functie genomen terwijl het dienstbelang hiervoor gering was. Eiseres was hierdoor gedwongen een voorlopige voorziening te vragen en advocaatkosten te maken, terwijl haar geen enkel verwijt gemaakt kan worden.
Eiseres stelt hiernaast dat ten onrechte geen vergoeding voor immateriële schade is toegekend. De ontheffing uit de functie heeft geleid tot een aantasting van haar goede naam en tot ernstige reputatieschade, zowel intern naar collega's als extern naar mensen en instellingen waarmee eiseres destijds in haar werk te maken had. Eiseres stelt dat de ontheffing een sterk diffamerend karakter had en dat dit is versterkt doordat verweerder niet direct na het herroepen van het ontheffingsbesluit heeft gezorgd voor rehabilitatie. Voorts stelt eiseres dat de ontheffing uit de functie heeft geleid tot depressieve gevoelens, slapeloosheid en hyperventilatie en dat moet worden gesproken van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Eiseres acht een vergoeding voor immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,00 billijk.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de Awb een limitatief stelsel is opgenomen voor de vergoeding van proceskosten en dat voor een aanvullende vergoeding van advocaatkosten langs de weg van het zelfstandig schadebesluit geen plaats is. Voor vergoeding van immateriële schade bestaat evenmin aanleiding. Van reputatieschade is volgens verweerder geen sprake, nu eiseres kort na de uitspraak van de voorzieningenrechter weer bij het arbeidsproces is betrokken. Volgens verweerder kan voorts niet worden vastgesteld dat als gevolg van het onrechtmatige ontheffingsbesluit sprake is van een zodanige ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiseres dat recht bestaat op schadevergoeding. Mocht er al sprake zijn van schade, dan komt deze niet voor vergoeding in aanmerking, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade het gevolg is van het ontheffingsbesluit. In de periode rond juni 2006 speelden meerdere kwesties.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor gemaakte kosten voor rechtsbijstand overweegt de rechtbank het volgende. Voor de kosten van eiseres, die zijn gemaakt in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening, heeft de voorzieningenrechter een proceskostenveroordeling uitgesproken met toepassing van de artikelen 8:75 en 8:84, vierde lid, van de Awb. Voor de gemaakte kosten van bezwaar heeft verweerder een vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb toegekend. De in de Awb neergelegde regeling voor vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van bezwaar- en beroepschriften en verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening, draagt een exclusief, limitatief en forfaitair karakter. Dit betekent dat er geen plaats is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van een zelfstandig schadebesluit. Het verzoek om vergoeding van proceskosten heeft verweerder dan ook terecht afgewezen.
3.2 De rechtbank overweegt ten aanzien van het besluit van 28 juni 2006 het volgende. Bij dit besluit is eiseres ontheven uit haar functie van Hoofd van de Afdeling Sociale Zaken. Als gevolg van het herroepen van dit besluit staat de onrechtmatigheid daarvan vast. Verweerder is gehouden om de door eiseres als gevolg van het onrechtmatige besluit geleden schade te vergoeden.
3.3 Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is er niet van overtuigd dat als gevolg van het besluit van 28 juni 2006 sprake is geweest van een zodanige aantasting van de persoon of van de eer en goede naam, dat eiseres daarom aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de ontheffing uit de functie kort heeft geduurd en dat eiseres na de uitspraak van de voorzieningenrechter weer is toegelaten tot het werk. Daarnaast heeft verweerder, na de uitspraak van de voorzieningenrechter, een brief geschreven aan de raadsleden van de gemeente, waarin is aangegeven dat het ontheffingsbesluit is geschorst en waarin is aangegeven dat verweerder zich zal houden aan de uitspraak van de rechtbank. Hiermee is eiseres in zoverre gerehabiliteerd. De rechtbank acht het voorts begrijpelijk dat verweerder in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure geen officiële mededelingen heeft gedaan aan het personeel binnen de gemeente. In dit geval heeft de bezwaarprocedure bijna 16 maanden geduurd, omdat hangende de procedure een mediationtraject is gevolgd. Verweerder heeft toegelicht dat daarna geen mededelingen over de uitkomst van de bezwaarprocedure in de organisatie zijn gedaan, omdat daarmee de hele kwestie opnieuw zou worden opgerakeld. Overigens heeft verweerder, toen eiseres hierom vroeg, alsnog de bereidheid getoond om in overleg met haar een brief op te stellen voor de medewerkers van de gemeente betreffende rehabilitatie. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van verweerder met betrekking tot rehabilitatie in dit geval plausibel is en dat verweerder op dit punt niet onzorgvuldig heeft gehandeld of nalatig is geweest.
3.4 Met betrekking tot de door eiseres gestelde psychische schade stelt de rechtbank voorop dat alleen die immateriële schade aan de orde kan komen, waarvan genoegzaam aannemelijk is dat die schade in causaal verband staat met het onrechtmatig bevonden besluit tot ontheffing uit de functie. De door eiseres ingezonden medische stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis voor het aannemen van een rechtens relevant causaal verband tussen de gestelde psychische schade en de onrechtmatige ontheffing uit de functie. Eiseres heeft weliswaar in het najaar van 2006 onder behandeling gestaan van een psycholoog, maar het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat deze behandeling enkel, dan wel hoofdzakelijk, werd veroorzaakt door de beslissing om haar te ontheffen uit haar functie. De rechtbank merkt in dit verband op dat in het voorjaar van 2006 meerdere kwesties speelden. Eiseres is niet alleen korte tijd ontheven uit haar functie, zij heeft ook te maken gehad met een reorganisatie als gevolg waarvan haar oude functie is opgeheven en zij vervolgens niet is benoemd in de door haar geambieerde functie van Afdelingsmanager. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het incident met haar echtgenoot op 5 juni 2006 haar psychische gesteldheid heeft beïnvloed. Gelet hierop ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres om het verband tussen haar psychische problemen en het ontheffingsbesluit te bewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. De in dit verband overgelegde verklaring van de behandelend psycholoog van eiseres, inhoudende dat eiseres zich in 2006 bij hem heeft aangemeld met psychische problematiek in verband met de ontheffing uit de functie, acht de rechtbank niet voldoende, omdat hierin geen medisch onderbouwd standpunt is neergelegd.
3.5 De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek om schadevergoeding terecht is afgewezen en dat het beroep van eiseres hiertegen ongegrond is.
3.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzitter, en door mrs. E. de Witt en K.J. de Graaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2009.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E. de Witt
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.