Rechtbank Middelburg, 12-07-2010, BN0963, Awb 10/481, 10/483 VV, 10/484, 10/485 VV
Rechtbank Middelburg, 12-07-2010, BN0963, Awb 10/481, 10/483 VV, 10/484, 10/485 VV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Middelburg
- Datum uitspraak
- 12 juli 2010
- Datum publicatie
- 12 juli 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBMID:2010:BN0963
- Zaaknummer
- Awb 10/481, 10/483 VV, 10/484, 10/485 VV
Inhoudsindicatie
tijdelijke ontheffing; tijdelijke behoefte is niet aangetoond
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 10/481, 10/483 VV, 10/484, 10/485 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening)
inzake
de vereniging Verenigde Ondernemersvereniging VOV,
statutair gevestigd te Schouwen-Duiveland,
eiseres 1,
en
[naam],
gevestigd te Oosterland,
eiseres 2,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland ,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiseressen hebben beroep ingesteld bij de rechtbank en verzoeken om voorlopige voorziening tegen verweerders besluit van 28 mei 2010, gepubliceerd op 3 juni 2010, waarbij verweerder aan Stolp Projecten VOF (hierna: vergunninghoudster) ontheffing als bedoeld in artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor een periode van vier jaar en bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van een tijdelijke supermarkt inclusief parkeerterrein op het perceel Stolpweg te Nieuwerkerk (het bestreden besluit).
De verzoeken zijn op 6 juli 2010 behandeld ter zitting. Eiseres 1 is daar verschenen bij [naam], [naam] en [naam], bijgestaan door gemachtigde G.J.A. Sluiskes. Eiseres 2 is verschenen bij [naam], bijgestaan door gemachtigde G.J.A. Sluiskes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Hubregtse en A.M. Verseput. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam] en [naam], bijgestaan door gemachtigde mr. C. Visser, advocaat te Utrecht.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86, van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien het verzoek wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van de zaken geen nader onderzoek vergt, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86 van de Awb zouden verzetten. Er is derhalve aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaken.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster ontheffing als bedoeld in artikel 3.22 van de Wro voor een periode van vier jaar van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Bebouwde kom Nieuwerkerk” (hierna: het bestemmingsplan) en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tijdelijke supermarkt en een parkeerterrein op het perceel Stolpweg te Nieuwerkerk.
4. Bij een op 24 juni 2010 bij de rechtbank ontvangen telefax heeft mr. Visser, gemachtigde van vergunninghoudster, zich tevens gesteld namens de besloten vennootschappen Aldi Vastgoed B.V. en Aldi Roosendaal B.V.. Ter zitting heeft mr. Visser toegelicht dat beide besloten vennootschappen als toekomstig huurder en toekomstig eigenaar zijns inziens een voldoende eigen belang hebben bij de verleende ontheffing en bouwvergunning om als derde belanghebbende te worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beide vennootschappen in hun genoemde hoedanigheid slechts een afgeleid, aan vergunninghoudster parallel, belang hebben en, in aanmerking nemende de ter zake bestaande jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak gepubliceerd onder LJN BL8675, niet tot het geding kunnen worden toegelaten.
5. Verweerder en vergunninghoudster hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de beroepen van eiseressen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens gebrek aan belang en dat de verzoeken om deze reden moeten worden afgewezen. Ten aanzien van eiseres 1 is naar voren gebracht dat het statutaire doel zo veelomvattend is dat het onvoldoende onderscheidend is om aan te nemen dat zij een belang heeft. Voorts is aangevoerd dat niet duidelijk is hoe de belangen van de ondernemersverenigingen worden gediend, omdat die belangen niet bekend zijn en dat evenmin duidelijk is hoe de belangen van de leden van deze verenigingen worden gediend met onderhavige procedure. Voor wat betreft eiseres 2 is geen sprake van een concurrentiebelang, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat buurtsupermarkten en de Aldi-supermarkten (de toekomstig huurder/eigenaar van het pand) geen concurrenten van elkaar zijn, aldus vergunninghoudster. Volgens verweerder heeft eiseres 2 als kleine buurtsupermarkt in de kern Oosterland haar verzorgingsgebied. Mensen uit Oosterland die hun boodschappen in Nieuwerkerk willen doen, doen dat nu ook al, aldus verweerder.
6. Anders dan verweerder en vergunninghoudster is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat voor wat betreft eiseres 2 geen sprake is van een concurrentiebelang. Het bestreden besluit betreft de vestiging van een supermarkt, de branche waarin eiseres 2 werkzaam is. Het is aannemelijk dat het gebied waar de supermarkt zich op richt, het verzorgingsgebied van eiseres 2 overlapt. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het belang van eiseres 2 als directe concurrent rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. Dat eiseres 2 ter zitting heeft betoogd dat het haar niet gaat om concurrentiebelangen, maar om behoud van voorzieningen, maakt dat niet anders. In dat kader acht de voorzieningenrechter van belang dat eiseres 2 ter zitting eveneens heeft betoogd dat zij niet op haar omzet kan inleveren zonder dat haar voortbestaan in gevaar komt.
7. Voor wat betreft eiseres 1 komt de voorzieningenrechter eveneens tot de conclusie dat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dient te worden aangemerkt. De voorzieningrechter neemt hierbij in aanmerking dat eiseres 1 blijkens artikel 2, aanhef en onder 1, van haar statuten ten doel heeft het behartigen van de materiële en immateriële belangen van de ondernemersverenigingen en de daarbij aangesloten leden in het midden- en kleinbedrijf in de kernen van de gemeente Schouwen-Duiveland. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een bundeling van individuele belangen. Voorts acht de voorzieningenrechter het, gelet op het assortiment van een supermarkt, aannemelijk dat ondernemersverenigingen in de kernen van de gemeente Schouwen-Duiveland en de daarbij aangesloten leden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben. In dat kader acht de voorzieningenrechter van belang dat de plaatselijke ondernemersverenigingen blijkens het beroepschrift ondernemers in de detailhandel vertegenwoordigen en zij de belangen van leden behartigen.
Met betrekking tot de verleende ontheffing en bouwvergunning overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
8. Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Op grond van artikel 45, eerste lid, onderdeel d, van de Woningwet wordt in een bouwvergunning voor een bouwwerk ten aanzien waarvan artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening wordt toegepast een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.
9. In het bestreden besluit heeft verweerder onder meer overwogen:
- dat het ingediende bouwplan voor het oprichten van een tijdelijke supermarkt inclusief parkeerterrein op het perceel Stolpweg te Nieuwerkerk niet voldoet aan de bepalingen van het bestemmingsplan;
- dat het bestemmingsplan wel de mogelijkheid biedt om een supermarkt te realiseren op de zogenaamde Meubelramalocatie, gelegen aan de Rijksweg te Nieuwerkerk;
- dat deze locatie verkeerskundig gezien niet geschikt is voor een dergelijke verkeersaantrekkende activiteit;
- dat de gekozen locatie aan de Stolpweg vanuit verkeerskundig oogpunt aanzienlijk beter is;
- dat medewerking aan het plan gewenst is, aangezien hiermee een knelpunt op de Meubelramalocatie wordt voorkomen;
- dat de tijdelijkheid is onderbouwd nu een plan in ontwikkeling is voor de realisatie van een permanente supermarktvoorziening op het perceel Stolpweg ongenummerd te Nieuwerkerk;
- dat het onwenselijk is een te groot oppervlak aan vestigingsmogelijkheden voor detailhandel mogelijk te maken in de kern Nieuwerkerk;
- dat er om die reden een koppeling is gelegd met de Meubelramalocatie;
- dat deze koppeling ervoor zorgt dat de Meubelramalocatie gedurende de ontheffingsperiode niet voor detailhandel in gebruik mag worden genomen;
10. Eiseressen kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Als belangrijkste argument heeft verweerder genoemd dat uit verkeerskundige overwegingen een supermarkt aan de locatie Stolpweg beter is dan aan de Meubelramalocatie. Verweerder heeft met de reactie op de zienswijzen geen recht gedaan aan de geformuleerde bezwaren en de bezwaren nauwelijks weerlegd. Voorts is niet ingegaan op de volgende bezwaren:
- de Meubelramalocatie mag niet worden opgevoerd als legitimatie voor realisatie van een supermarkt aan de Stolpweg;
- dat van een tijdelijke supermarktvoorziening aan de Stolpweg geen sprake is, omdat wordt gestreefd om aldaar op korte termijn een permanente supermarkt te vestigen;
- dat voor een eventuele uitbreiding van de supermarktvoorzieningen in Nieuwerkerk allereerst een onafhankelijk distributieplanologische verkenning dient te worden uitgevoerd;
- dat de in de detailhandels structuurvisie (hierna: DSV) vastgelegde beleidsuitgangspunten van een gezonde detailhandelstructuur met voeten worden getreden.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
11. Ten behoeve van de tijdelijke vestiging op het perceel Stolpweg van een supermarkt heeft verweerder met toepassing van artikel 3.22, eerste lid, van de Wro ontheffing van het bestemmingsplan verleend voor een periode van 4 jaar. Op grond van het bestemmingsplan zijn de in geding zijnde gronden bestemd voor horecabedrijven, met uitzondering van een discotheek/bar/dancing. De vestiging van een supermarkt ter plaatse is derhalve niet toegestaan.
12. Nu, zoals uit de hierboven weergegeven beroepsgronden blijkt, eiseressen de tijdelijkheid van de verleende ontheffing ter discussie hebben gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding deze te beoordelen.
Zoals uit de overwegingen van het bestreden besluit blijkt en ter zitting nader is toegelicht, streeft verweerder er naar om op korte termijn aan de Stolpweg via een bestemmingsplan-procedure de permanente vestiging van een supermarkt mogelijk te maken. Vooruitlopend hierop heeft verweerder thans een tijdelijke ontheffing en bouwvergunning verleend. Deze tijdelijke supermarkt is gesitueerd op een andere locatie aan de Stolpweg dan waar de permanente supermarkt is geprojecteerd. Bezien in dit licht kan worden aangenomen dat de supermarkt tijdelijk van aard is en dat deze wordt verwezenlijkt in afwachting van definitieve huisvesting. Zoals echter uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 maart 2010 ( LJN BL7719) volgt, is voor de toepassing van artikel 3.22, eerste lid, van de Wro tevens vereist, dat aannemelijk is dat na het verstrijken van de gestelde termijn geen behoefte meer bestaat aan de tijdelijke voorziening.
De omstandigheid dat de ontheffing voor een periode van maximaal vier jaar is verleend, biedt op zichzelf onvoldoende waarborg dat sprake is van een tijdelijke situatie. Ter zitting is komen vast te staan dat de procedure die de permanente vestiging van een supermarkt op het betreffende perceel mogelijk moet maken nog niet is gestart. De enkele verwijzing naar een dergelijk plan, zonder dat andere objectieve gegevens voorhanden zijn die het tijdelijke karakter ondersteunen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet toereikend om in voldoende mate waarschijnlijk te achten dat de supermarkt bij ommekomst van de termijn van vier jaar kan verhuizen naar haar definitieve locatie. Verweerder heeft derhalve onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat tot uiterlijk 3 juni 2014 behoefte zal bestaan aan het tijdelijke gebouw ten behoeve van een supermarkt. Het bestreden besluit is dan ook niet voorzien van een deugdelijke motivering voor wat betreft de tijdelijke behoefte en dient hierom te worden vernietigd.
13. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de realisatie van een tijdelijke supermarkt niet past in het beleid van de in de oktober 2008 vastgestelde DSV overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
14. Verweerder acht een supermarkt op de Meubelramalocatie niet wenselijk, omdat de verkeerssituatie ter plaatse niet is berekend op de van een supermarkt te verwachten verkeersaantrekkende werking. Het belang van de verkeersveiligheid is volgens verweerder zo zwaarwegend dat afgeweken moet worden van het huidige detailhandelsbeleid.
15. Uit de DSV blijkt dat het aanwezige winkelaanbod in de voedings- en genotmiddelenbranche in de gemeente Schouwen-Duiveland ± 15.400 m² bedraagt. Voorts blijkt uit de DSV dat het potentieel winkelaanbod 12.700 – 14.300 m² bedraagt en dat de indicatie uitbreidingsruimte op 0 m² is gesteld.
Anders dan vergunninghoudster is de voorzieningenrechter van oordeel dat het onderwerpelijke bouwplan een uitbreiding van het winkelaanbod in de betrokken branche inhoudt ten opzichte van het in de DSV genoemde aantal m² winkelaanbod. Er is geen sprake van een verplaatsing van het aantal m², nu blijkens de verklaring van verweerder ter zitting in de DSV bij de berekening van het winkelaanbod in de branche geen rekening is gehouden met de 1.700 m² die op grond van het bestemmingsplan voor detailhandel mogelijk zou zijn op de Meubelramalocatie. De enkele stelling van vergunninghoudster dat zij de juistheid van deze verklaring betwijfelt, is niet onderbouwd.
16. Door verweerder is geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van een uitbreiding van het aanwezige winkelaanbod in de voedings- en genotmiddelenbranche. Gelet op de gegevens in de in oktober 2008 vastgestelde DSV met betrekking tot winkelaanbod en uitbreidingsruimte
– hieruit blijkt dat geen uitbreidingsmogelijkheden bestaan – is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de belangen van de ondernemers in de voedings- en genotmiddelenbranche worden geraakt door het verlenen van ontheffing en bouwvergunning. Door geen onderzoek te doen naar de gevolgen van deze uitbreiding voor het aanwezige winkelaanbod in de voedings- en genotmiddelenbranche is het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen.
17. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het besluit tot verlening van ontheffing geen stand kan houden.
18. Met betrekking tot de verleende bouwvergunning overweegt de voorzieningenrechter dat deze blijkens de tekst van het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 44 van de Woningwet. Nu, zoals ter zitting is komen vast te staan, verweerder heeft bedoeld een met de tijdelijke ontheffing corresponderende bouwvergunning op grond van artikel 45 van de Woningwet te verlenen, kan ook dit onderdeel van het bestreden besluit geen stand houden en dient dit te worden vernietigd wegens strijd met de wet.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Omdat thans op de hoofdzaken is beslist, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De verzoeken om voorlopige voorziening worden derhalve afgewezen. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
bepaalt dat verweerder aan ieder van eiseressen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 596,- (vijfhonderdzesennegentig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Dijkman als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier en op 12 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kan, voorzover er op het beroep is beslist, een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op:12 juli 2010