Rechtbank Midden-Nederland, 13-12-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:7439, AWB - 15 _ 5329
Rechtbank Midden-Nederland, 13-12-2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:7439, AWB - 15 _ 5329
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 13 december 2016
- Datum publicatie
- 8 februari 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2016:7439
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:3502, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 5329
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft woning van eisers gesloten vanwege drugsdelicten die de meerderjarige thuiswonende zoons hebben gepleegd. De zoons zijn veroordeeld. Verweerder heeft de indicatoren van de beleidsregel die van toepassing zijn genoemd. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat met de genomen maatregel geen van de in de Beleidsregel genoemde doelen wordt gediend. Verweerder had aan de hand van de indicatoren een vertaalslag naar zijn eigen beleid moeten maken. De indicatoren zijn alleen de handvatten die verweerder ten dienste staan, zo stellen eisers. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de uitoefening van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen. Uit de tekst van de Beleidsregel wordt afgeleid dat verweerder de maatregel tot woningsluiting inzet in ernstige situaties met als doel onder meer te verhinderen dat de woning wordt of weer wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel. Die maatregel hoeft niet ook op de overige twee in de Beleidsregel vermelde doelen te zijn gericht. Een ernstige situatie doet zich volgens de Beleidsregel voor als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een woning plaatsvindt of als aanwezigheid van drugs hierop duidt. Verweerder beoordeelt dit aan de hand van de in de Beleidsregel vermelde indicatoren. De vraag die dus nu voorligt is of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een ernstige situatie zich voordoet, omdat de indicatoren a, b, c, e, f, g, i, en j in dit geval van toepassing zijn. Daarvan is hier sprake. Belangenafweging pakt niet in voordeel eisers uit. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/5329
(gemachtigde: mr. A. Boumanjal),
en
(gemachtigde: S. Ramdoelare Tewari).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd die inhoudt de sluiting van de woning van eisers aan de [adres] te [woonplaats] voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 26 juni 2015.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzocht. Het verzoek is afgewezen op 3 juli 2015 (zaaknummer UTR 15/2962).
Bij besluit van 16 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. Eiser [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn zoon [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Ter zitting is aan orde gekomen de vraag of eisers nog procesbelang hebben bij deze procedure. De sluiting van de woning heeft een jaar geduurd en is inmiddels voorbij, zo heeft eiser ook ter zitting bevestigd. De huurovereenkomst is na de sluiting van de woning ontbonden. Eiser heeft betoogd dat hij en zijn gezin hun woning moesten verlaten en dat zij een particuliere woning moesten huren. Dit heeft hem veel geld gekost. Eiser stelt dat hij en zijn gezin onder de beslagvrije voet hebben geleefd. Bovendien is hun woongenot door de maatregel van verweerder aangetast. Eiser wil een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit met het oog op schadevergoeding. De rechtbank neemt gelet hierop aan dat eisers procesbelang hebben bij deze procedure en zal het beroep behandelen.
3. Verweerder heeft de gedingstukken aan de rechtbank toegestuurd. Daaronder bevindt zich een bestuurlijke rapportage van 24 april 2015, afkomstig van de Politie Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, die verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft verzocht om beperkte kennisneming van deze rapportage op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Bij beslissing van 8 maart 2016 heeft de rechtbank dit verzoek ingewilligd. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de bestuurlijke rapportage politiegegevens bevat die herleidbaar zijn tot personen. Er zijn zwaarwegende belangen die zich verzetten tegen de verstrekking van de rapportage aan eisers en daarom is beperkte kennisneming daarvan gerechtvaardigd.
Deze zogenaamde beperkte kennisneming betekent dat - als eisers daarvoor toestemming geven - alleen de rechtbank kennis zal nemen van de inhoud van de bestuurlijke rapportage. Eisers hebben echter geen toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
5. Tijdens de eerste zitting bij de rechtbank hebben eisers betoogd dat de rechtbank bij het nemen van haar beslissing van 8 maart 2016 niet op de hoogte was van alle feiten en omstandigheden. Van belang is dat de zoons van eisers op dat moment al strafrechtelijk waren veroordeeld, waarmee volgens eisers het belang van strafrechtelijke opsporing en vervolging van strafbare feiten - genoemd in de beslissing van 8 maart 2016 -, niet meer aan de orde was. De meeste politiegegevens waren ook al bekend vanuit het strafrechtelijk onderzoek.
6. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om de behandeling ter zitting aan te houden om verweerder in de gelegenheid te stellen nader overleg te voeren met de politie over de vraag of er aanleiding zou bestaan om eisers alsnog de bestuurlijke rapportage te verstrekken. Verweerder heeft de rechtbank na overleg met de politie bericht dat de bestuurlijke rapportage niet aan eisers verstrekt mocht worden.
7. Eisers hebben de rechtbank daarna verzocht om herziening van de beslissing van 8 maart 2016. Bij brief van 15 juni 2016 heeft de rechtbank eisers meegedeeld dat herziening van de beslissing van 8 maart 2016 niet mogelijk is gelet op de wet. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens op 1 september 2016 hervat. Eisers hebben geen toestemming gegeven voor beperkte kennisneming. De rechtbank heeft gelet hierop dus niet kennisgenomen van de bestuurlijke rapportage en deze bestuurlijke rapportage dus ook niet gebruikt bij haar beoordeling.
8. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 2 februari 2015 heeft in de woning van eisers aan de [adres] te [woonplaats] , waar zij met hun vier oudste zoons [C] , [D] , [B] en [E] (de zoons), hun minderjarige dochter [F] en minderjarige zoon [G] woonden, een doorzoeking plaatsgevonden door de politie. Daarbij is een handelshoeveelheid harddrugs (82,38 gram cocaïne en 4,15 gram heroïne) aangetroffen, samen met verpakkingsmateriaal, te weten plastic doorzichtige zakjes en gevouwen en niet gevouwen ponypacks. Ook zijn zes autosleutels, sleutels van een scooter, twee scooters in de berging, aankoopbonnen van dure merkkleding, dure herenhorloges, grote hoeveelheden mobiele telefoons, simkaarten en prepaidkaarten, een inspectiecamera en een grote hoeveelheid geld (waaronder ook vals geld) aangetroffen. De zoons van eisers zijn aangetroffen in twee andere auto’s. Ook werd in de woning een GSM jammer gevonden, een verboden apparaat dat de frequentie van een telefoon verstoort, waardoor geen signaal wordt uitgezonden. De zoons van eisers zijn door de politie aangehouden wegens overtreding van de Opiumwet en zijn vervolgens ook veroordeeld door de strafrechter.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelet op de aanwezigheid van de indicatoren a, b, c, e, f, g, i, en j die genoemd zijn in de Beleidsregel sluiting woningen op grond van artikel 13b Opiumwet (de Beleidsregel) aannemelijk is dat de zoons van eisers zich, tot hun aanhouding, gedurende een lange periode hebben beziggehouden met de handel in drugs. Daardoor is een loop ontstaan naar de woning van eisers en heeft de woning naamsbekendheid gekregen. Verweerder heeft op grond van artikel 13b van de Opiumwet in samenhang bezien met de Beleidsregel gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de woning van eisers te sluiten, waarmee voorkomen wordt dat de woning nog langer wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde criminaliteit.
10. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat met de genomen maatregel geen van de in de Beleidsregel genoemde doelen wordt gediend. Verweerder had aan de hand van de indicatoren een vertaalslag naar zijn eigen beleid moeten maken. De indicatoren zijn alleen de handvatten die verweerder ten dienste staan. De vraag moet worden beantwoord of verweerder zich – aan de hand van die indicatoren - in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit de woning, op grond waarvan tot sluiting van de woning kon worden overgegaan teneinde het doel uit de Beleidsregel te bereiken, namelijk de bekendheid van de woning als drugspand te doorbreken, de bekendheid van de woning in het drugscircuit te doorbreken en te verhinderen dat de woning (weer) wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de uitspraak van deze rechtbank van 14 april 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:2500). Daarin heeft de rechtbank namelijk aangenomen dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit de woning, op grond waarvan tot sluiting van de woning kon worden overgegaan om het doel uit de Beleidsregel te bereiken.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de uitoefening van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen. De rechtbank wijst er verder op dat de hiervoor genoemde uitspraak van 14 april 2015 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 4 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1174) is vernietigd, zoals ter zitting ook is besproken. De ABRvS heeft overwogen dat uit de tekst van de Beleidsregel wordt afgeleid dat verweerder de maatregel tot woningsluiting inzet in ernstige situaties met als doel onder meer te verhinderen dat de woning wordt of weer wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel. Die maatregel hoeft niet ook op de overige twee in de Beleidsregel vermelde doelen te zijn gericht. Een ernstige situatie doet zich volgens de Beleidsregel voor als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een woning plaatsvindt of als aanwezigheid van drugs hierop duidt. Verweerder beoordeelt dit aan de hand van de in de Beleidsregel vermelde indicatoren. De vraag die dus nu voorligt is of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een ernstige situatie zich voordoet, omdat de indicatoren a, b, c, e, f, g, i, en j in dit geval van toepassing zijn.
12. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Niet is in geschil dat de in de woning van eisers aangetroffen hoeveelheid drugs een handelshoeveelheid is. De hoeveelheid aangetroffen drugs overschrijdt ruimschoots de hoeveelheid van 0,5 gram die door het Openbaar Ministerie als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Verder zijn in de woning andere spullen aangetroffen, waaronder de genoemde ponypacks, contant (vals) geld, telefoons en een GSM jammer, waaruit verweerder heeft kunnen afleiden dat sprake was van bedrijfsmatige drughandel. Aan de indicator onder a is dan ook voldaan.
13. Verweerder heeft ook gemotiveerd dat aan indicator b is voldaan. Verweerder verwijst hiervoor in het bestreden besluit naar de motivering in het primaire besluit. Verweerder heeft overwogen dat in de bestuurlijke rapportage klachten zijn opgenomen over de gedragingen van de gezinsleden van eisers. De zoons van eisers zijn in hun directe woonomgeving crimineel actief en veroorzaken overlast. Uit de mutaties blijkt dat de zoons bekend zijn in de wijk en dat men weet op welk adres zij wonen. Bij de wijkagent wordt regelmatig geklaagd over het feit dat de zoons dealen in drugs. Uit aanvullend onderzoek is gebleken dat er veel drugs werd geleverd in de buurt van de woning. Eisers hebben onder verwijzing naar de processen-verbaal uit het strafrechtdossier betoogd dat er niet vanuit de woning werd gedeald, maar dat de afnemers in andere wijken van Utrecht drugs van de zoons kochten vanuit de auto en de scooter. Dat de zoons (ook) drugs buiten de woning verkochten, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat er niet vanuit de woning werd geopereerd. Wat verweerder heeft aangehaald uit de bestuurlijke rapportage wijst erop dat er vanuit de woning van eisers in drugs werd gehandeld. Dat eisers geen toestemming hebben gegeven voor beperkte kennisneming, komt voor hun eigen risico en betekent niet dat verweerder zich niet op de bestuurlijke rapportage heeft mogen baseren en verweerder de informatie uit de bestuurlijke rapportage niet zou mogen gebruiken. Uit wat verweerder heeft overwogen, is meer dan aannemelijk dat de zoons van eisers de woning hebben gebruikt voor georganiseerde drugshandel.
14. De rechtbank volgt eisers evenmin in hun betoog dat niet zou zijn voldaan aan de indicator onder c. In het primaire besluit heeft verweerder hierover opgenomen dat er sprake is van gewelds- en andere openbare orde-delicten bij de zoons. Verweerder heeft erop gewezen dat er ten tijde van dat besluit 75 antecedenten op naam van de zoons stonden. Dat de geweldsdelicten geen link zouden hebben met de nu voorliggende handel in verdovende middelen, zoals eisers betogen, maakt dit - wat hier ook van zij - niet anders. De aanwezigheid van gewelds- of andere openbare orde delicten is volgens de Beleidsregels voldoende om aan deze indicator te voldoen.
15. Volgens eisers is niet aan het criterium onder e voldaan, omdat zij niets wisten van de activiteiten van hun zoons en dat er dus ook geen sprake is van een vermoeden van verwijtbaarheid aan de zijde van eisers. Ook dit standpunt van eisers volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft bij de beoordeling mogen betrekken dat de woning van eisers relatief klein is, dat de drugs open en bloot op de grond lagen en er veel luxe goederen in de woning werden aangetroffen zonder dat daarvoor een afdoende reden is gegeven. Ter zitting hebben eisers benadrukt dat de deur van de slaapkamer van de zoons waar de drugs zijn aangetroffen op slot kon en ook altijd op slot zat. Dit neemt echter niet weg dat deze deur tijdens de doorzoeking van de woning niet op slot zat en de drugs in de slaapkamer zijn aangetroffen. Verweerder heeft bij zijn standpunt dat er een vermoeden is van verwijtbaarheid ook mogen betrekken dat eiser bij de politie heeft aangegeven dat hij zijn zoons financieel onderhoudt, omdat zij geen inkomen zouden hebben. Dit is gelet op de aangetroffen luxe artikelen onaannemelijk en eiser moet van de activiteiten van zijn zoons hebben geweten. Dat hij er, gelet op zijn leeftijd, geen weet van had dat het om luxe goederen ging, acht de rechtbank niet aannemelijk. Bovendien heeft verweerder mogen meewegen dat de politie meerdere malen heeft getracht om met eisers in contact te komen over de problematiek rond de zoons, wat zij hebben afgehouden. Verweerder heeft in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat er bij eisers sprake is van een vermoeden van verwijtbaarheid, waarmee aan de indicator is voldaan.
16. Verweerder heeft ook kunnen concluderen dat wat betreft de zoons aan de indicatoren onder f en g is voldaan. In de bestuurlijke rapportage is weergegeven dat de zoons van eisers behoren tot een criminele jeugdgroep en dat de wijkagent de zoons zelfs aanmerkte als de kopstukken van deze groep. Zij hielden zich bezig met allerlei misdrijven, waarbij geweld niet werd geschuwd, aldus het primaire besluit waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen. De rechtbank gaat uit van wat verweerder hierover heeft overgenomen in zijn besluitvorming. Ook hier geldt namelijk dat het ontbreken van toestemming om de bestuurlijke rapportage in te zien er niet toe leidt dat wat verweerder hieruit heeft overgenomen, niet bij de besluitvorming zou mogen worden betrokken. Eisers hebben verder ter zitting betoogd dat er geen sprake kan zijn van recidive, omdat geen van de zoons eerder is veroordeeld voor een drugsdelict. Volgens hen moet daarvan sprake zijn, wil aan deze indicator zijn voldaan. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Uit het primaire besluit blijkt dat de vier oudste zoons antecedenten hebben die betrekking hebben op onder meer handel in verdovende middelen dan wel overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen. Verweerder heeft dan ook mogen concluderen dat sprake is van recidive. Dat de zoons niet eerder strafrechtelijk veroordeeld zouden zijn vanwege drugsgerelateerde feiten, wat daar verder ook van zij, kan niet tot een ander oordeel leiden. De strafrechter en de bestuursrechter hebben immers ieder hun eigen beoordelingskader en om in bestuursrechtelijke zin te spreken van een recidive hoeft geen sprake te zijn van een strafrechtelijke veroordeling, zoals verweerder ter zitting ook heeft betoogd. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de ABRvS van 7 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2394).
17. Eisers hebben betoogd dat aan de indicatoren i en j niet zijn voldaan. Er is geen gevaar voor de omgeving, want de woning was niet dienstbaar voor de georganiseerde drugshandel. Als daar al sprake van zou zijn, dan is die overlast gestopt op het moment dat de zoons van eisers werden opgepakt. In de woning woonden ten tijde van het bestreden besluit alleen eisers (80 en 50 jaar oud) en hun twee minderjarige kinderen (12 en 5 jaar oud). Uit het dossier blijkt niet van overlast. Niet is gebleken dat omwonenden geklaagd zou hebben over eiser en zijn gezin.
18. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van eisers niet. Uit hetgeen verweerder heeft overgenomen uit de bestuurlijke rapportage blijkt wel dat vanuit de woning in drugs werd gehandeld en dat sprake was van overlast in de buurt. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover eerder heeft overwogen bij indicator b. De woning is dus wel bekend als pand vanuit waar in drugs werd gehandeld en verweerder heeft, om dit te doorbreken, het pand mogen sluiten, ondanks dat de zoons vanwege hun strafrechtelijke vervolging daar (tijdelijk) niet meer verbleven.
19. Samenvattend concludeert de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de indicatoren van de Beleidsregel aanwezig zijn en dat op basis daarvan de sluiting van de woning gerechtvaardigd is.
20. Eisers hebben gesteld dat verweerder bij de besluitvorming hun belangen niet voldoende heeft betrokken. Het gaat daarbij om hun eigen belangen en die van hun twee minderjarige kinderen. Eiser is al oud en heeft een slechte gezondheid. Hij wist niet wat er gaande was. Hij vindt de reactie van verweerder overtrokken en wil zijn woning terug. Eiser heeft verder gewezen op de belangen van de twee minderjarige kinderen.
21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat als sprake is van een ernstige situatie – zoals hier het geval is – de Beleidsregel voorschrijft dat de woning wordt gesloten. Alleen als er bijzondere omstandigheden zijn, zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, kan verweerder afwijken van zijn beleid. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om van het beleid af te wijken en heeft dit in het bestreden besluit gemotiveerd.
22. De rechtbank concludeert dat verweerder in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien om van zijn beleid af te wijken. Dat eisers zelf niet hebben gehandeld in drugs en ook geen weet hebben gehad van de aanwezigheid van drugs in de woning, naar zij stellen, zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de minderjarige kinderen van eisers. Ten tijde van het bestreden besluit was nog niet duidelijk of de kinderen bij eisers konden blijven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zouden worden ondergebracht bij een pleeggezin als eisers zelf niet vóór de sluiting van de woning een andere onderkomen konden vinden. Bij zijn besluitvorming heeft verweerder betrokken dat de situatie zoals die zich voordeed onveilig was voor de kinderen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen gelet op alles wat zich heeft voorgedaan. De situatie, zoals die is aangetroffen bij de aanhouding van de zoons van eisers, is zorgelijk te noemen. Dat dit met zich heeft gebracht dat de kinderen moesten verhuizen, levert geen bijzondere omstandigheid op om van sluiting af te zien. Het betoog van eisers dat sluiting van de woning overeenkomstig het beleid in dit geval onevenredig is vanwege de medische problematiek van eiser, acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat verweerder in redelijkheid niet tot deze belangenafweging heeft kunnen komen. Eiser heeft de medische problematiek overigens ook niet onderbouwd. In de leeftijd van eisers en hun minderjarige kinderen heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om van zijn beleid af te wijken. Verweerder heeft het algemeen belang dat is gediend met beëindiging van de bekendheid van de woning in het drugscircuit door sluiting van de woning dan ook in redelijkheid van groter gewicht kunnen laten zijn, dan het belang van eisers en hun minderjarige kinderen om te kunnen blijven wonen in de woning.
23. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Benek, voorzitter, en mr. M.C. Stoové en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: