Rechtbank Noord-Holland, 12-02-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:927, AWB - 13 _ 2005
Rechtbank Noord-Holland, 12-02-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:927, AWB - 13 _ 2005
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 12 februari 2015
- Datum publicatie
- 18 februari 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2015:927
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:445, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 2005
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027]
Inhoudsindicatie
WOB. Bij besluit van 31 juli 2012 heeft verweerder een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur gedeeltelijk afgewezen.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/2005
(gemachtigde: mr.drs. M.C. van Meppelen Scheppink),
en
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. J.W.L. van Limbeek en B.N. van Hoek.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. Nadien is de termijn voor het doen van uitspraak nog tweemaal verlengd.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 1 van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
Op grond van artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Op grond van artikel 10, tweede lid, voor zover hier van belang, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van :
1. een kopie van zijn personeelsdossier;
2. een kopie van de verslagen van de bijeenkomsten van de onderdeelscommissie Nationale Recherche (OC) in de periode 2004 tot en met 2005.
Bij brief van 19 maart 2012 heeft eiser desgevraagd nader aangegeven dat hij kopieën wenst van de verslagen van de OC, waar de keuze en de huur van het pand [adres 1] en het vertrek van de locatie [adres 2] te [plaats] aan de orde zijn geweest, evenals verslagen van die bijeenkomsten van de OC waarbij de situatie van eiser, al dan niet geanonimiseerd, is besproken.
3. kopieën van de stukken waaruit blijkt welke conclusie op basis van het oriënterend onderzoek is getrokken ter zake van de vraag of sprake is van plichtsverzuim en welk besluit er naar aanleiding van het rapport “Oriënterend Onderzoek” van
11 december 2006 door de korpsleiding is genomen;
4. informatie waaruit blijkt of naar aanleiding van het oriënterend onderzoek een aanvullende opdracht tot onderzoek is verstrekt, en zo ja, welk onderzoek dit heeft opgeleverd;
5. kopieën van de stukken waaruit van de besluitvorming door de leiding van het KLPD met betrekking tot de opheffing van de buitenfunctiestelling blijkt;
6. kopieën van de stukken die betrekking hebben op het overleg over de wijze waarop verder zal worden gehandeld. Eiser vraagt hem voorts te informeren wanneer de heer [naam] zijn werkzaamheden weer heeft hervat en met ingang van wanneer de aanstelling van de heer [naam] is beëindigd. Verder is gevraagd om de stukken die betrekking hebben op de vertrekregeling die met de heer [naam] is overeengekomen en een antwoord op de vraag of, en zo ja, met ingang van wanneer de heer [naam] met vervroegd pensioen is gegaan;
7. informatie dan wel stukken waaruit blijkt welke incidenten waarbij de heer [naam] betrokken was zijn onderzocht door Bureau Veiligheid & Integriteit en welke feiten door het Openbaar Ministerie zijn onderzocht;
8a. stukken dan wel informatie waaruit blijkt wanneer het pand [adres 1] in [plaats] bij het KLPD in beeld is gekomen en waaruit blijkt wie het idee om dit pand te huren heeft aangedragen;
8b. stukken dan wel informatie waaruit blijkt waarom voor dit pand is gekozen en waaruit blijkt welke rol daarbij heeft gespeeld dat het pand niet over de faciliteiten beschikte om er een politieorganisatie te huisvesten;
8c. stukken dan wel informatie waaruit blijkt wat de staat van onderhoud van het pand was en hoe de geschiktheid van het pand als kantoor is beoordeeld;
8d. een huurovereenkomst met betrekking tot het betreffende pand en stukken dan wel informatie waaruit blijkt welke huurprijs is overeengekomen;
8e. stukken dan wel informatie waaruit blijkt waarom voor dit pand is gekozen, gelet op de beschikbaarheid van andere panden en gelet op het feit dat het KLPD nog vastzat aan een huurovereenkomst ter zake van een pand op Schiphol;
8f. stukken of informatie waaruit blijkt hoeveel ruimte het KLPD nodig had voor vestiging van de samengevoegde teams en waaruit blijkt dat het pand aan de [adres 1] over voldoende ruimte beschikte;
8g. stukken of informatie waaruit blijkt welke werkzaamheden aan het pand [adres 1] moesten worden verricht alvorens het KLPD het pand in gebruik kon nemen;
8h. stukken of informatie waaruit blijkt welk besluit door de leiding van het KLPD is genomen met betrekking tot de huur van het pand aan de [adres 1] en de onderliggende stukken van dit besluit;
8i. stukken met betrekking tot de levering door [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 2] B.V., de daarop volgende doorlevering van het pand door [bedrijf 2] B.V. aan [bedrijf 3] GmbH en de koopprijzen die daarbij door de verschillende kopers zijn betaald;
8j. kopieën van de stukken die betrekking hebben op onderzoek naar de banden dan wel relaties tussen de heer [naam] en de eigenaren van het gehuurde pand aan de [adres 1] te [plaats];
13. kopieën van stukken waaruit blijkt van de incidenten die zich in het pand aan de [adres 1] hebben voorgedaan. Er schijnt een incident te zijn geweest met een beveiliger.
3. Bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder de informatie gevraagd onder 2, 3, 4, 5, 7, 8c, 8i en 8j niet verstrekt omdat geen sprake is van in documenten opgenomen informatie, dan wel omdat de gevraagde informatie reeds openbaar is gemaakt.
Aan de weigering de onder 6 gevraagde stukken openbaar te maken heeft verweerder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob ten grondslag gelegd, evenals artikel 11 van de Wob.
Verweerder heeft naar aanleiding van eisers verzoek onder 8a, 8b, 8d, 8f, 8g en 8h een aantal stukken gedeeltelijk verstrekt. Voor zover het in de documenten (genummerd 1 tot en met 28) passages heeft geweigerd, heeft verweerder zich beroepen op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e en g, van de Wob en artikel 11 van de Wob.
Naar aanleiding van eisers verzoek onder 13 heeft verweerder een e-mail beperkt verstrekt. Voor zover verweerder passages heeft geweigerd heeft hij zich beroepen op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en artikel 11 van de Wob.
Het onder 1 opgenomen verzoek is nadien gewijzigd in een inzageverzoek van dat dossier. Eiser is inmiddels bericht dat het dossier kan worden ingezien, aldus verweerder.
Op grond van het beroepschrift, het daarin herhaald en ingelaste bezwaarschrift en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank vast dat het geschil tussen partijen nog betrekking heeft op de weigering van de onder 2 en 6 gevraagde stukken en de beperkte verstrekking van de stukken gevraagd onder 8a, 8b, 8d, 8f, 8g en 8h van het verzoek; eiser kan zich niet verenigen met de beperkte openbaarmaking van de documenten genummerd onder 1 tot en met 19 en 21 tot en met 28.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door verweerder aan de rechtbank overgelegde stukken waarvan de openbaarmaking is geweigerd.
5. Eiser stelt dat de door hem onder 2 gevraagde stukken ten onrechte niet openbaar zijn gemaakt en betwist, onder verwijzing naar een mededeling van de secretaris van de centrale ondernemingsraad dat in Amsterdam alles goed in orde is en dat stukken tien jaar worden bewaard, verweerders stelling dat van de bijeenkomsten van de onderdeelscommissie van de Nationale Recherche (hierna: OC) geen verslagen zijn opgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van verweerder dat van de bijeenkomsten van de OC geen verslagen zijn opgemaakt. Eisers verwijzing naar de mededeling van een medewerker van een niet bij bedoelde bijeenkomsten betrokken orgaan doet daaraan niet af. Te minder nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij over het bestaan van de gevraagde verslagen navraag heeft gedaan bij de secretaris die in de bedoelde jaren voor de OC werkzaam was.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de onder 6 gevraagde informatie ten onrechte niet openbaar is gemaakt. Het beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob kan niet slagen, omdat niet concreet is aangegeven op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene in het geding is. Verweerder is voorbijgegaan aan het belang van een goede en democratische bestuursvoering die ermee gediend is dat duidelijkheid bestaat over vertrekregelingen die door de overheid worden getroffen.
Ook het beroep van verweerder op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob gaat volgens eiser niet op. Het belang van het KLPD kan niet als een belang als bedoeld in dit artikel worden aangemerkt, terwijl voorts niet valt in te zien op welke wijze het KLPD door openbaarmaking door openbaarmaking van deze geruime tijd geleden tot stand gekomen vertrekregeling onevenredig benadeeld zou kunnen worden. Bovendien geldt daar waar het gaat om het beroepshalve functioneren van ambtenaren, dat slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
De gevraagde informatie kon evenmin met een beroep op artikel 11 van de Wob worden geweigerd. Het betreft immers een vertrekregeling, een document waarin juridisch bindende afspraken zijn vastgelegd waarvan niet kan worden gezegd dat dit persoonlijke beleidsopvattingen zijn. De informatie had voorts kunnen worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm, aldus eiser.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob aan de weigering ten grondslag mogen leggen. Verweerder heeft de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene zwaarder mogen laten wegen dan het algemeen belang bij openbaarmaking. Eiser betoogt weliswaar terecht dat met betrekking tot ambtenaren, waar het hun beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De gevraagde informatie ziet in dit geval echter voornamelijk op het persoonlijk functioneren van de betrokkene en is herleidbaar tot de betrokkene. Openbaarmaking van die informatie raakt de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene en om die reden heeft verweerder een beroep mogen doen op deze weigeringsgrond. Voor haar oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8748 en 28 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM2629. Omdat de informatie, ook indien deze wordt bewerkt, herleidbaar blijft tot de betrokkene, heeft verweerder het openbaar maken daarvan geheel kunnen weigeren.
Verweerder heeft aan de weigering van de onder 6 gevraagde gegevens ook artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ten grondslag mogen leggen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit artikel ook de belangen van – in dit geval – het KLPD beoogt te beschermen. Het KLPD was immers ook bij de bestuurlijke aangelegenheid betrokken. De weigeringsgrond kon in dit geval worden ingeroepen omdat het KLPD door openbaarmaking onevenredig zou worden benadeeld. Het is immers niet onwaarschijnlijk dat het KLPD in de toekomst vaker onderhandelingen dient te voeren over de afronding van een dienstverband met een medewerker. De daarbij betrokkenen moeten daarbij vrij zijn om – vertrouwelijk – met elkaar van gedachten te wisselen.
Reeds nu de openbaarmaking van de onder punt 6 verzochte informatie op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob geheel kon worden geweigerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een bespreking van de weigeringsgrond bedoeld in artikel 11 van de Wob.
Eiser stelt dat verweerder in de beperkt overgelegde stukken ten onrechte passages heeft verwijderd waarin de in aanmerking komende panden worden genoemd. Op grond van een ander verzoek op grond van de Wob is deze informatie immers openbaar gemaakt.
In het verweerschrift en nogmaals ter zitting heeft verweerder erkend dat in de stukken die naar aanleiding van de verzoeken onder 8a tot en met 8j beperkt zijn overgelegd, de namen van de in aanmerking genomen locaties ten onrechte zijn weggelaten omdat die informatie al eerder openbaar was gemaakt. Er is sprake van een kennelijke vergissing, aldus verweerder. Ter zitting is toegezegd dat verweerder de omissie zal herstellen door toezending van de betreffende stukken waarin de betrokken locaties zichtbaar zullen zijn.
Omdat verweerder heeft aangegeven dat hij op dit punt zijn besluit niet langer handhaaft, is het beroep gegrond. Van een kennelijke vergissing is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu de door eiser gevraagde informatie niet door verweerder maar door een ander bestuursorgaan naar aanleiding van een verzoek van eiser openbaar is gemaakt. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij de beperkte openbaarmaking is gehandhaafd.
Eiser stelt verder dat verweerder uit de beperkt overgelegde stukken ten onrechte de namen en telefoonnummers van de betrokken ambtenaren heeft verwijderd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob de namen van de betrokken ambtenaren kunnen weglaten. Eiser betoogt terecht dat met betrekking tot ambtenaren, waar het hun beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt evenwel dat namen en doorkiesnummers van ambtenaren persoonlijke en dus te beschermen gegevens zijn. Verweerder heeft deze dus terecht uit de overgelegde documenten kunnen verwijderen.
Het betoog van eiser slaagt evenwel deels, nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank de naam van het Hoofd Bureau Veiligheid & Integriteit, de ondertekenaar van het advies van 5 juli 2005, de zogenoemde quickscan, aan eiser beperkt overgelegd onder nummer 008, ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor het weglaten van de naam van de Korpschef in het document met stuk nummer 16, welk stuk deel uitmaakt van de offerte van 6 september 2005. Deze beide ambtenaren presenteren zich immers reeds uit hoofde van hun functie in de openbaarheid.
Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd passages uit de quickscan (pagina 007 en 008 van de bij het primair besluit beperkt openbaar gemaakte stukken) heeft verwijderd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Het gaat immers om nadeel van het KLPD en niet om nadeel van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Verder valt niet in te zien in hoeverre openbaarmaking van deze informatie met zich brengt dat beveiliging van locaties bemoeilijkt wordt en gemakkelijker kan worden omzeild.
Eiser stelt voorts dat zonder deugdelijke motivering de onderzochte locaties en bevindingen niet openbaar zijn gemaakt en stelt dat van persoonlijke beleidsopvattingen geen sprake is, zodat een beroep op artikel 11 van de Wob niet kan slagen.
Verweerder heeft aan de beperkte openbaarmaking van de stukken, aan eiser toegezonden onder nummer 7 en 8, de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob ten grondslag gelegd, alsmede artikel 11 van de Wob.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, dat verweerder niet ten onrechte de namen en doorkiesnummers van de betrokken functionarissen uit de stukken heeft verwijderd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Daarbij was al overwogen dat dit niet opgaat voor de naam van het Hoofd Bureau Veiligheid & Integriteit welke uit het stuk met nummer 008 is verwijderd, zodat het beroep van eiser in zoverre slaagt.
Met verweerder en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ook de belangen van – in dit geval – het KLPD beoogt te beschermen. Het KLPD was immers ook bij de bestuurlijke aangelegenheid betrokken. De weigeringsgrond kon in dit geval worden ingeroepen omdat het KLPD door openbaarmaking onevenredig zou worden benadeeld. Het is immers niet onwaarschijnlijk dat de beveiliging van locaties minder effectief kan worden en zal worden bemoeilijkt als de criteria waaraan wordt getoetst openbaar zouden zijn.
De beperkte openbaarmaking van de hier bedoelde stukken kon verweerder voorts baseren op artikel 11 van de Wob. Het advies, waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen, is naar het oordeel van de rechtbank opgesteld ten behoeve van intern beraad. De stukken bevatten een quickscan ten aanzien van de beveiligingssituatie van twee genoemde locaties. Op basis van door de betrokken ambtenaar van belang geachte criteria is onder het kopje advies aangegeven welk van de twee panden beveiligingstechnisch het meest voldoet. Voor zover in het document ook feitelijke informatie is opgenomen, is deze dermate met de persoonlijke beleidsopvattingen verweven dat het niet mogelijk is ze te scheiden. Gelet hierop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van deze stukken achterwege diende te blijven krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Eiser heeft in beroep betoogd dat verweerder uit de stukken 9 tot en met 15 ten onrechte de namen en telefoonnummers, huurprijs, courtage, BTW en servicekosten heeft verwijderd.
Verweerder heeft aan de beperkte openbaarmaking van de stukken, aan eiser toegezonden onder nummer 9 tot en met 15, de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en e, van de Wob ten grondslag gelegd, alsmede artikel 11 van de Wob.
Met verweerder en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat openbaarmaking van de namen en telefoonnummers van de betrokken ambtenaren achterwege diende te blijven op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob.
Het onder de nummers 9 tot en met 15 aan eiser verzonden document betreft een offerte opgesteld ten behoeve van intern beraad over de herhuisvesting van de KLPD. In het stuk zijn persoonlijke beleidsopvattingen opgenomen in de vorm van schattingen van medewerkers van de Rijksgebouwendienst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve met een beroep op artikel 11 van de Wob de betreffende passages uit het stuk kunnen verwijderen.
Deze passages heeft verweerder ook niet ten onrechte met een beroep artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob kunnen verwijderen omdat de informatie zicht geeft in de overwegingen ten aanzien van de onderhandelingen over de voorwaarden en marges waaronder de Staat zaken wil doen. Openbaarmaking van die gegevens zou ertoe kunnen leiden dat de Staat in de toekomst in een onevenredig nadelige (onderhandelings-) situatie zou kunnen komen te verkeren.
Eiser stelt dat in de offerte van de Rijksgebouwendienst van
6 september 2005 (in de stukken opgenomen onder nummer 16 tot en met 19) ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd de naam van de korpschef, opstartkosten, gegevens betrokken functionarissen, investeringskosten, gebruiksvergoeding en bedragen onleesbaar zijn gemaakt.
Verweerder heeft aan de beperkte openbaarmaking van de stukken, aan eiser toegezonden onder nummer 16 tot en met 19, de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en e, van de Wob ten grondslag gelegd
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, dat verweerder niet ten onrechte de namen en doorkiesnummers van de betrokken functionarissen uit de stukken heeft kunnen verwijderen met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Daarbij was al overwogen dat dit niet opgaat voor de naam van de Korpschef welke uit het stuk met nummer 016 is verwijderd, zodat het beroep van eiser in zoverre slaagt.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte passages waarin bedragen zijn opgenomen verwijderd met een beroep artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. Daartoe is redengevend dat de informatie zicht geeft in de overwegingen ten aanzien van de onderhandelingen over de voorwaarden en marges waaronder de Staat zaken wil doen. Openbaarmaking van die gegevens zou ertoe kunnen leiden dan de Staat in de toekomst in een onevenredig nadelige (onderhandelings-) situatie zou kunnen komen te verkeren.
Eiser betoogt dat in de stukken die deel uitmaken van de oplegnotitie (nummers 21 tot en met 28) ten onrechte de passages die betrekking hebben op de verschillende scenario’s zijn verwijderd.
Verweerder heeft aan de beperkte openbaarmaking van deze stukken de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en artikel 11 van de Wob ten grondslag gelegd.
Met verweerder en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat openbaarmaking van de namen en telefoonnummers van de betrokken ambtenaren achterwege diende te blijven op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de oplegnotitie is opgesteld ten behoeve van intern beraad. Het stuk bevat persoonlijke beleidsopvattingen en feitelijke informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de passages die louter persoonlijke beleidsopvattingen betreffen terecht niet openbaar gemaakt met een beroep op artikel 11 van de Wob. Dit geldt ook voor de feitelijke informatie die zo is verweven met persoonlijke beleidsopvattingen dat die daarvan niet los kan worden gezien. Verweerder heeft evenwel miskend dat in het document ook feitelijke informatie is opgenomen, die wel voor openbaarmaking in aanmerking komt. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 7 is overwogen betreft dit allereerst de locaties/namen van de in aanmerking genomen panden. Verder valt niet in te zien waarom de eerste alinea op pagina 22 niet in zijn geheel openbaar is gemaakt, nu deze louter feitelijke informatie bevat. Het beroep van eiser slaagt derhalve in zoverre.
De rechtbank ziet geen aanleiding te komen tot een finale beslechting van het geschil. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Indien eiser zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan, zal hij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen. Dat is ook het geval indien verweerder hoger beroep instelt.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Eiser heeft in het bezwaar- en beroepschrift gevraagd om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Over dit verzoek zal verweerder zich in het nieuw te nemen besluit moeten uitlaten.
Beslissing
De rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter, en mr. S.A. Steinhauser en
mr. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: