Home

Rechtbank Noord-Nederland, 14-04-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1650, LEE 18/3398, LEE 19/4391 tot en met 19/4395 en LEE 19/4397 tot en met LEE 19/4418

Rechtbank Noord-Nederland, 14-04-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1650, LEE 18/3398, LEE 19/4391 tot en met 19/4395 en LEE 19/4397 tot en met LEE 19/4418

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
14 april 2020
Datum publicatie
15 april 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:1650
Formele relaties
Zaaknummer
LEE 18/3398, LEE 19/4391 tot en met 19/4395 en LEE 19/4397 tot en met LEE 19/4418

Inhoudsindicatie

Zonnepark. Belanghebbendheid: gezien open landschap zijn de eisers die wonen op minder dan 1 km afstand belanghebbende. Geen gelijkwaardige alternatieve locatie. Geen verklaring van geen bedenkingen vereist. Geen strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verwerven van maatschappelijk draagvlak is een inspanningsverplichting. Hieraan heeft de vergunninghouder voldaan. Overige beroepsgronden slagen evenmin.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 18/3398, LEE 19/4391 tot en met 19/4395 en LEE 19/4397 tot en

met LEE 19/4418

[eiser 1] , te Pesse (LEE 18/3398),

[eiser 2] , te Fluitenberg (LEE 19/4391),

[eiser 3] , te Pesse (LEE 19/4392),

[eiser 4] , te Pesse (LEE 19/4393),

[eiser 5] , te Fluitenberg (LEE 19/4394),

[eiser 6] , te Fluitenberg (LEE 19/4395),

[eiser 7] , te Fluitenberg (LEE 19/4397),

[eiser 8] , te Fluitenberg (LEE 19/4398),

[eiser 9] , te Fluitenberg (LEE 19/4399),

[eiser 10] , te Pesse (LEE 19/4400),

[eiser 11] , te Fluitenberg (LEE 19/4401),

[eiser 12] , te Pesse (LEE 19/4402),

[eiser 13] , te Fluitenberg (LEE 19/4403),

[eiser 14] , te Fluitenberg (LEE 19/4404),

[eiser 15] , te Pesse (LEE 19/4405),

[eiser 16] , te Pesse (LEE 19/4406),

[eiser 17] , te Pesse (LEE 19/4407),

[eiser 18] , te Pesse (LEE 19/4408),

[eiser 19] , te Fluitenberg (LEE 19/4409),

[eiser 20] , te Fluitenberg (LEE 19/4410),

[eiser 21] , te Pesse (LEE 19/4411),

[eiser 22] , te Pesse (LEE 19/4412),

[eiser 23] , te Pesse (LEE 19/4413),

[eiser 24] , te Pesse (LEE 19/4414),

[eiser 24] , te Fluitenberg (LEE 19/4415),

[eiser 25] , te Pesse (LEE 19/4416),

[eiser 26] , te Pesse (LEE 19/4417),

[eiser 27] , te Pesse (LEE 19/4418),

tezamen: eisers

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Verbrugge).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Powerfield Realisatie en Exploitatie B.V., te Wormer (gemachtigde: mr. K. Roderburg).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zonnepark op de locatie Gijsselterweg 6a1 te Fluitenberg, kadastraal bekend sectie U, perceelnummers 146, 622, 959 en 972 (hierna: zonnepark) voor de activiteiten bouwen bouwwerk in strijd met beheersverordening en gebruik van gronden in strijd met bestemmingsplan.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019.

Eisers [eiser 1] en [eiser 8] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, door mr. K. Thijssen en door K. Demiroglu.

Namens derde-partij zijn verschenen mr. K. Spee, mr. G. Koop, mr. V. Versluis en J.F. Janssen.

Overwegingen

1.1.

Op 18 april 2018 heeft derde-partij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het zonnepark ingediend. Op 18 juli 2018 heeft verweerder de ontwerpvergunning ter inzage gelegd met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 7 juni 2018 en 13 augustus 2018 hebben eisers zienswijzen ingediend.

1.2.

Op 27 september 2018 heeft de gemeenteraad een positief advies afgegeven.

1.3.

In het bestreden besluit heeft verweerder aan derde-partij de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van het zonnepark met een oppervlakte van circa 24,7 hectare voor de periode van 25 jaar.

ontvankelijkheid

2.1.

Allereerst dient te worden beoordeeld of de verschillende eisers belanghebbende, in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zijn bij het bestreden besluit en daarmee of hun beroepen ontvankelijk zijn.

2.2.

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), zie onder meer de uitspraak van 13 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT9248, heeft de eigenaar van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het besluit betrekking heeft, een persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dit betekent dat de beroepen geregistreerd als LEE 19/4392, LEE 19/4398 en LEE 19/4400 ontvankelijk zijn.

2.3.

Wat betreft de overige beroepen neemt de rechtbank de uitspraak van de AbRS van

26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1981, als leidraad. Hierin overweegt de AbRS dat als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

2.4.

Gezien de specifieke omstandigheden van het voorliggende geval, merkt de rechtbank diegenen als belanghebbenden aan die op minder dan 1.000 meter van het te realiseren zonnepark woonachtig zijn dan wel daar hun bedrijf hebben. De rechtbank neemt deze grotere afstand als scheidslijn gezien het open weidelandschap, de centrale ligging van het zonnepark in dit landschap en de zichtbaarheid van veraf van een lange haag van ongeveer twee meter hoog, die beoogd wordt om het zonnepark zelf aan het zicht te onttrekken.

Om die reden zijn de beroepen geregistreerd als LEE 18/3398, LEE 19/4393, LEE 19/4394, LEE 19/4395, LEE 19/4397, LEE 19/4399, LEE 19/4402, LEE 19/4403, LEE 19/4404, LEE 19/4405, LEE 19/4406, LEE 19/4407, LEE 19/4408, LEE 19/4409, LEE 19/4410, LEE 19/4411, LEE 19/4415, LEE 19/4416 en LEE 19/4417 ontvankelijk.

2.5.

Het voorgaande betekent dat de beroepen van de eisers die woonachtig zijn op meer dan 1.000 meter afstand, niet-ontvankelijk zijn. Het betreft de beroepen geregistreerd als LEE 19/4391, LEE 19/4401, LEE 19/4412, LEE 19/4413, LEE 19/4414 en LEE 19/4418.

inhoudelijk

3. Vervolgens zal de rechtbank de inhoudelijke geschilpunten bespreken aan de hand van de beroepsgronden. Hiertoe behoort niet meer de vraag of verweerder er terecht van is uitgegaan dat er geen milieueffectrapportage is voorgeschreven, omdat eisers de desbetreffende beroepsgrond ter zitting heeft laten vallen.

4. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

5. Niet in geschil is dat het ontwikkelen van een zonnepark in onderhavig projectgebied in strijd is met de beheersverordening “Buitengebied Noord-Hoogeveen”, omdat het projectgebied een agrarische bestemming heeft.

5.1.

Verweerder heeft voor de verlening van de omgevingsvergunning toepassing gegeven aan artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in samenhang met de artikelen 2.10 en 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo.

5.2.

De wetgever heeft verweerder bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, ten derde, van de Wabo een discretionaire bevoegdheid toegekend bij de besluitvorming over het al dan niet vergunnen van een afwijking van het bestemmingsplan. De bevoegdheid en de ruimte die dat aan verweerder in de toepassing ervan geeft, behoort de bestuursrechter te respecteren. Het gebruik van deze bevoegdheid door verweerder wordt door de bestuursrechter daarom terughoudend getoetst.

6.1.

Eisers hebben aangevoerd dat zij een nabijgelegen alternatieve locatie hebben voorgesteld waarvoor wel draagvlak in de omgeving is, maar dat hieraan geen aandacht

is geschonken in de ruimtelijke onderbouwing. De nabijgelegen agrarische bedrijven hebben belang bij aaneengesloten landbouwpercelen in verband met mogelijke toekomstige uitbreidingen. De locatiekeuze is echter bepaald door de grondpositie van derde-partij.

6.2.

De AbRS heeft in de uitspraken van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:178, en van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1104, overwogen dat, indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking kan nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

6.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat een situatie als genoemd in 6.2 zich in dit geval niet voordoet. Niet is gebleken dat derde-partij over alternatieven kon beschikken waarmee een gelijkwaardig resultaat zou kunnen worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In dit kader oordeelt de rechtbank van belang dat derde partij heeft aangevoerd dat voor een andere dan de aangevraagde locatie geen gronden beschikbaar waren en dat dit (ook) technisch en financieel niet haalbaar was. Voorts is aangegeven dat de alternatieve locatie omwonenden heeft die naar verwachting ook bezwaren hebben. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

7.1.

Eisers stellen dat een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) is vereist en dat deze ontbreekt ten onrechte. Het positieve advies van de gemeenteraad (1.3) voldoet niet aan de vereisten voor een vvgb en is niet mede ter inzage gelegd.

7.2.

In de uitspraak van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1889, heeft de AbRS overwogen dat artikel 6.5, derde lid, van het Besluit Omgevingsrecht, wat betreft het aanwijzen door de gemeenteraad van categorieën gevallen waarin een verklaring niet is vereist, geen vereisten bevat voor de aanwijzing en evenmin een beperking inhoudt voor de categorieën die opgenomen kunnen worden in de aanwijzing. Dat betekent evenwel niet dat die categorieën ook op een zodanige wijze mogen worden geformuleerd dat aan de aanwijzing geen of nauwelijks nog onderscheidende betekenis meer valt toe te kennen.

7.3.

In het aanwijzingsbesluit (zie bijlage) heeft de gemeenteraad de volgende categorie opgenomen: ‘Categorieën waarvoor de gemeenteraad ruimtelijk beleid heeft vastgesteld’.

De gemeenteraad heeft beleid betreffende zonne-energie vastgesteld in het ‘Afwegingskader zonne-energie Hoogeveen’.

De rechtbank overweegt dat de aanwijzing van deze categorie voldoende concreet is en onderscheidende betekenis heeft. Dit betekent in deze procedure dat geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist is en dat verweerder bevoegd is tot verlening van deze omgevingsvergunning.

De (politieke) afspraak met de gemeenteraad dat verweerder om (onverbindend) advies vraagt in geval er zienswijzen zijn ingediend, is niet strijdig met de wet en doet niet af aan de juridische bevoegdheid van verweerder.

De beroepsgrond over de vvgb slaagt niet.

8.1.

Eisers voeren aan dat de vergunde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo. Uitsluitend is de grondpositie van de aanvrager gevolgd terwijl er ingrijpende negatieve gevolgen voor omwonenden en melkveehouderijbedrijven dichtbij zijn. Het zonnepark zal gelegen zijn middenin open landelijk en agrarisch gebied en het afwijkend gebruik wordt voor een lange periode vergund. Het landbouwareaal gaat voor 25 jaar verloren en het landbouwbedrijf wordt in bedrijfsvoering belemmerd. Binnen 25 jaar zullen minder panelen nodig zijn door toenemende capaciteit.

De landbouwontwikkeling is onvoldoende onderzocht. Er zijn negatieve effecten voor nabijgelegen bedrijven door een sterke teruggang van biodiversiteit van de bodem en versnippering van het agrarisch grondareaal. Verder is er een toenemende noodzaak van beweiding met nadelig effect op de mogelijkheid daartoe. Geen aandacht wordt geschonken aan de behoefte van jonge agrariërs aan grond. Ook zal er een verhoging zijn van decibellen middenin het veld.

Voor omwonenden gaan het weidse uitzicht en het landelijk karakter voorts verloren. De industriële uitstraling heeft negatieve effecten op het woon- en leefklimaat.

8.2.

Verweerder stelt in het bestreden besluit dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening en verwijst daartoe naar de ruimtelijke onderbouwing die onderdeel is van het besluit.

8.3.

In de ruimtelijke onderbouwing wordt in paragraaf 2.3 het streven beschreven om bepaalde randen van het plangebied ten behoeve van het zicht over het landschap van de direct omwonenden vrij te laten van bebouwing en hekken. De wens om het zonnepark in te passen met zo min mogelijk landschappelijke elementen, maar het zonnepark wel uit het zicht te houden, tracht men te bereiken door een haag rondom het zonnepark te planten.

In paragraaf 2.4.1 wordt onderbouwd betoogd waarom de realisatie van het zonnepark past bij de grootschaligheid en openheid van het landschap. Ook wordt toegelicht op welke wijze overlast voor het kleine aantal woningen dichtbij het plangebied wordt voorkomen.

In paragraaf 3.2.2 komt aan de orde dat om voldoende zonne-energie op te wekken voor de gekozen doelstelling zonneparken van een grotere schaal nodig zijn. Deze zijn echter niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Hoogeveen. Ook is van belang dat er weinig of geen schaduw is, zoals het geval is in het plangebied. Aan het einde van de looptijd van 25 jaar worden de percelen weer opgeleverd met de agrarische functie en bestemming.

In paragrafen 3.2, 3.3 en 3.4 komen aan de orde hoe de ontwikkeling van het zonnepark zich verhoudt tot het landelijke, provinciale en gemeentelijke beleid. De conclusies luiden dat de voorgenomen ontwikkelingen passen binnen genoemd beleid. Aan de orde in deze paragrafen komt onder meer dat gekozen is voor maatregelen die omwonenden passend vinden en geen nadelige gevolgen zoals schaduwvorming of zaad opleveren voor de omliggende agrarische percelen.

In de Reactienota zienswijzen (bijlage 4 bij de ruimtelijke onderbouwing) merkt verweerder onder 3A het volgende op:

‘Het zonnepark is een nieuw element in het landschap in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen. Het is dan ook van belang dat het goed landschappelijk ingepast wordt. Ten behoeve hiervan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de maximale hoogte van de zonnepanelen. De ruimtelijke onderbouwing en de voorschriften bij de omgevingsvergunning voorzien hierin. Op deze wijze wordt het zonnepark passend gemaakt in het landschap. Na afloop wordt het zonnepark afgebroken en wordt het projectgebied in zijn oorspronkelijke staat (agrarisch) teruggebracht. Vanuit deze werkwijze is de gemeente van mening dat gehoor wordt gegeven aan gemeentelijke doelstellingen en daarmee voldaan wordt aan de beleidsuitgangspunten’.

In 3B merkt verweerder op:

‘Het is de eigen keuze van de grondeigenaar om een niet agrarische ontwikkeling na te streven. Vanwege gebrek aan interesse bij andere partijen heeft grondeigenaar besloten om tot een akkoord te komen met initiatiefnemer’.

In 3C merkt verweerder op:

‘De aanvraag van initiatiefnemer is zorgvuldig bekeken. De aanvraag is daarnaast op zichzelf staand beoordeeld. In het Afwegingskader zonne-energie Hoogeveen is door de gemeente aangegeven welke gebieden uitgesloten zijn voor de realisatie van zonneparken. Dit om diverse redenen. Voor het overige heeft het beleid een uitnodigend karakter waarbij aan de hand van randvoorwaarden een betreffende locatiekeuze gemotiveerd moet worden, zodat dat het zonnepark geen afbreuk doet aan aanwezige landschappelijke- en cultuurhistorische waarden (zoals vastgelegd in de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart) en aan aanwezige natuurwaarden. Naar mening van de gemeente voldoet het initiatief aan de bovengenoemde aspecten van het afwegingskader’.

In 3P merkt verweerder op:

‘Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen installaties opgenomen die een wezenlijke geluidsemissie veroorzaken. De onderdelen die enig geluid produceren (zoals de omvormers en transformator) worden op ruime afstand, van minimaal 100 meter, van de dichtstbijzijnde woningen gesitueerd’.

In 3Q merkt verweerder op:

‘Het realiseren van een zonnepark gaat gepaard met een adequate landschappelijke inpassing. In overleg met omwonenden heeft initiatiefnemer ervoor gekozen om het zonnepark in te passen middels een strook beplanting van 4 meter breed en 2 meter hoog. Dit zal rondom het zonnepark aangebracht worden waardoor het park zo veel mogelijk uit het zicht wordt ontnomen. Daarop aanvullend liggen de omliggende erven en wegen hoger in het landschap. Zo ligt de Echtensedijk circa 0,5m tot 2,5 meter hoger dan het plangebied. Daardoor is het aannemelijk dat vanaf de wegen en diverse erven over het zonneveld heen

gekeken kan worden. Gelet op het bovenstaande, -het belang van het realiseren van duurzame energie en - uiteraard het feit dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat, is de gemeente van mening dat aan de aantasting van het uitzicht van reclamant

geen doorslaggevende betekenis toekomt’.

8.4.

Naar het oordeel van de rechtbank is, gezien hetgeen in 8.3 is opgenomen, niet gebleken dat de door eisers genoemde effecten zodanig zijn dat verweerder de vergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Bij toepassing van de terughoudende toets (zie 5.2) komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing, waardoor niet gesproken kan worden van strijd met de ruimtelijke ordening. De beroepsgrond over de ruimtelijke ordening faalt daarom.

9.1.

Eisers voeren aan dat er strijd is met de Omgevingsverordening Drenthe, die verwijst naar de Zonneladder, omdat het draagvlak vanuit de directe omgeving volledig ontbreekt. Dit is ook strijdig met het gemeentelijke beleid dat dezelfde uitgangspunten heeft.

9.2.

In de Zonneladder Drenthe (zie voor de beleidsstukken de bijlage) staat dat een initiatief als hier aan de orde alleen op een positieve houding kan rekenen als het is voorzien van een breed maatschappelijk draagvlak met betrokkenheid vanuit de directe omgeving.

In het Afwegingskader zonne-energie Hoogeveen werd als voorwaarde genoemd dat het initiatief op draagvlak vanuit de directe omgeving kan rekenen en dat omwonenden de mogelijkheid moeten krijgen om te participeren. Dit gemeentelijk beleid kent daarnaast een ‘vangnetregeling’ die inhoudt dat van het beleid afgeweken kan worden als dit leidt tot een maatschappelijk onverantwoorde beslissing.

Op 14 maart 2019 heeft verweerder het Aangepast Afwegingskader zonne-energie Hoogeveen vastgesteld. Hierin wordt als voorwaarde genoemd dat de initiatiefnemer maximale betrokkenheid van de inwoners en andere betrokkenen in de omgeving creëert. Bij de afweging over vergunningverlening is het algemeen belang, het halen van de gemeentelijke klimaatdoelstelling en het realiseren van een duurzame energievoorziening, zwaarwegend.

9.3.

De rechtbank overweegt dat de AbRS in haar rechtspraak heeft benadrukt dat het beleidsdoel van het verwerven van maatschappelijk draagvlak een inspanningsverplichting betreft. Zie hiertoe bijvoorbeeld overweging 8.5 van de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:359: ‘Uit trede 3 van de zonneladder volgt dat grondgebonden zonneparken buiten bestaand stedelijk gebied alleen op een positieve houding kunnen rekenen wanneer de initiatieven voorzien zijn van een breed maatschappelijk draagvlak en kunnen rekenen op betrokkenheid vanuit de directe omgeving. Naar het oordeel van de Afdeling is in trede 3 tot uitdrukking gebracht dat van de initiatiefnemer wordt verwacht dat hij zich inspanningen getroost om voldoende draagvlak te verwerven en participatie mogelijk te maken.’

Over de praktische invulling van deze inspanningsverplichting heeft de AbRS in de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:178, in overweging 6.1 het volgende overwogen:

‘De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd dat er voldoende draagvlak bestaat om het zonnepark aan te leggen. Omwonenden zijn betrokken bij het plan van aanpak en bij het verdere ontwerpproces. Bovendien is, zo blijkt uit de bij het besluit van 26 september 2017 behorende zienswijzennotitie, het plan op een aantal punten aangepast na overleg met de omwonenden, zoals de opstelling van het landschapsplan, een verlaging van de hoogte van de zonnepanelen van 4 m naar 2,6 m en een extra bufferzone van 2 hectare voor de huizen van de omwonenden’.

9.4.

In de Reactienota zienswijzen (bijlage 4 bij de ruimtelijke onderbouwing) merkt verweerder onder 3N op dat derde-partij in totaal drie informatieavonden heeft georganiseerd om met omwonenden van gedachten te wisselen over invulling en inpassing van het project, waarbij suggesties en opmerkingen van omwonenden zijn verwerkt. Daarnaast heeft derde-partij voorstellen gedaan voor participatie door de lokale omgeving, zoals het aanbod aan omwonenden binnen 350 meter afstand van een set van twaalf zonnepanelen, schenkingen in geld of zonnepanelen aan dorpsverenigingen, korting voor andere omwonenden bij de aanschaf van zonnepanelen en mogelijke financiële participatie in het zonnepark.

Derde-partij heeft onder meer aangevoerd dat andere omwonenden, onder wie de mensen die het dichtstbij wonen, het project wel steunen, dat de omvang van het zonnepark een hectare minder is geworden ten behoeve van het uitzicht van een omwonenden, dat er overleg is geweest over de haag en dat er naast de informatieavonden ook nog aparte gesprekken met omwonenden hebben plaatsgevonden.

9.5.

Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat derde-partij heeft voldaan aan de inspanningsverplichting om voldoende draagvlak te verwerven. De beroepsgrond over het draagvlak slaagt daarom niet.

10.1.

Eisers betogen dat de gevaren in verband met veiligheid van het nabijgelegen munitiedepot onvoldoende zijn beschreven.

10.2.

Verweerder heeft aangegeven dat in dit kader het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling van toepassing is. Het projectgebied is gelegen in de buitenste veiligheidszone van MCC Ruinen, het munitiedepot in kwestie. In deze zone geldt dat gevaar kan ontstaan voor gebouwen met vlies- en gordijngevelconstructie en gebouwen met zeer grote glasoppervlakten waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is hier geen sprake van. Om die reden heeft in de ruimtelijke onderbouwing voor het onderhavige project op dit punt geen nader onderzoek plaatsgevonden.

10.3.

De rechtbank kan zich vinden in deze toelichting van verweerder. Deze beroepsgrond faalt derhalve.

11.1.

Eisers stellen dat de effecten voor de flora en fauna in het nabijgelegen natuurgebied Dwingelderveld (een Natura 2000-gebied) onvoldoende in kaart zijn gebracht en onvoldoende zijn meegewogen.

11.2.

Derde-partij betoogt dat de individuele belangen van eisers niet door de betrokken normen worden beschermd omdat het Dwingelderveld op een afstand van drie kilometer of meer is gelegen van de woningen van eisers. Derde-partij verwijst naar meerdere uitspraken van de AbRS, waaronder die van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3056.

11.3.

De rechtbank is met derde-partij van oordeel dat, gelet op de afstand, niet gezegd kan worden dat het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de directe leefomgeving van eisers. Dit betekent dat er geen duidelijke verwevenheid bestaat tussen de individuele belangen van eisers en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat eisers zich niet op deze norm kunnen beroepen. Nu het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op deze grond, ziet de rechtbank af van bespreking daarvan.

12. Eisers hebben aangevoerd dat in het bestreden besluit ten onrechte de bestemming wordt aangeduid als Agrarisch II terwijl het Agrarisch I is.

De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet kan slagen omdat het gaat om een kennelijke verschrijving die geen inhoudelijk gevolg heeft.

13.1.

Eisers voeren aan dat derde-partij bekend is van speculatieve grondtransacties en dat onvoldoende integriteitsonderzoek is gedaan.

13.2.

Derde-partij heeft ter zitting opgemerkt dat de integriteitsvraag zag op een aandeelhouder wiens banden met het bedrijf inmiddels zijn verbroken.

13.3.

Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat er integriteitsonderzoek is gedaan, maar dat dit niet meer actueel en relevant is nu de aandeelhouder in kwestie niet meer bij derde-partij is betrokken.

13.4.

De rechtbank overweegt dat de door eisers bijgevoegde krantenartikelen onvoldoende basis zijn om voor het project in kwestie een integriteitsprobleem aan te nemen die van invloed kunnen zijn op de afgifte van de omgevingsvergunning. Een verdere onderbouwing ontbreekt. De beroepsgrond faalt.

14.1.

Eisers stellen dat onvoldoende inzichtelijk is dat de exploitatie rendabel kan zijn en op lange termijn ook zal blijven. Het is onwaarschijnlijk dat de stroom door de netbeheerder zal worden afgenomen.

14.2.

De rechtbank stelt vast dat genoemde aspecten worden besproken in de ruimtelijke onderbouwing. Derde-partij heeft aangevuld dat de daarin genoemde subsidie inmiddels is verleend en dat met de netbeheerder afspraken zijn gemaakt over aansluiting op het net en over levering van stroom. Gezien vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS: 2017:354, is de toets op dit punt beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid had moeten inzien dat het plan binnen de beoogde periode niet uitgevoerd zou kunnen worden. Hiervan is niet dan wel onvoldoende gebleken.

15. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen geregistreerd als LEE 18/3398, LEE 19/4392, LEE 19/4393, LEE 19/4394, LEE 19/4395, LEE 19/4397, LEE 19/4398, LEE 19/4399, LEE 19/4400, LEE 19/4402, LEE 19/4403, LEE 19/4404, LEE 19/4405, LEE 19/4406, LEE 19/4407, LEE 19/4408, LEE 19/4409, LEE 19/4410, LEE 19/4411, LEE 19/4415, LEE 19/4416 en LEE 19/4417 ongegrond te worden verklaard.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroep geregistreerd als LEE 19/4391, LEE 19/4401, LEE 19/4412, LEE 19/4413, LEE 19/4414 en LEE 19/4418 niet-ontvankelijk;

-

verklaart de beroepen geregistreerd als LEE 18/3398, LEE 19/4392, LEE 19/4393, LEE 19/4394, LEE 19/4395, LEE 19/4397, LEE 19/4398, LEE 19/4399, LEE 19/4400, LEE 19/4402, LEE 19/4403, LEE 19/4404, LEE 19/4405, LEE 19/4406, LEE 19/4407, LEE 19/4408, LEE 19/4409, LEE 19/4410, LEE 19/4411, LEE 19/4415, LEE 19/4416 en LEE 19/4417 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzitter, en mr. J.W. Keuning en

mr. D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2020.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel