Home

Rechtbank Overijssel, 17-08-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:3186, ak_16_820

Rechtbank Overijssel, 17-08-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:3186, ak_16_820

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
17 augustus 2016
Datum publicatie
18 augustus 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2016:3186
Formele relaties
Zaaknummer
ak_16_820

Inhoudsindicatie

Beroep tegen beluit omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een vrijetijdscentrum in Zwolle ongegrond verklaard; belang van een goede ruimtelijke ordening strekt er niet toe om bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen.

Uitspraak

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/820

I. Wok Stadion B.V., gevestigd te Zwolle, eiseres I,

II. Stadion Ontwikkeling Zwolle B.V., gevestigd te Utrecht, eiseres II,

samen te duiden als eisers,

gemachtigde: mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder

gemachtigde: mr. H.C.S. van Dop.

gemachtigde: mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Businesspark Zwolle B.V. (hierna te noemen: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een vrijetijdscentrum op het perceel Boerendanserdijk 43 in Zwolle.

Bij uitspraak van 10 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter het hiertegen door eisers ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (zaaknummer AWB 16/472).

Bij besluit van 15 maart 2016 heeft verweerder het door eisers tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweer gevoerd.

Het beroep is behandeld ter zitting van 28 juni 2016. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is verschenen G. Jansen, bijgestaan door mr. F.M.C. Boesberg, kantoorgenoot van de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

1. De bestreden omgevingsvergunning maakt de realisatie van vrijetijdscentrum Bowlen en Zo, inclusief parkeergelegenheid, op de eerste en tweede verdieping van het pand aan de Boerendanserdijk 43 in Zwolle mogelijk. Dit perceel is gelegen op bedrijventerrein

De Vrolijkheid. Het vrijetijdscentrum omvat onder meer 11 bowlingbanen, poolbiljarttafels, een glowgolfbaan met 18 holes, een restaurant en een vergaderruimte.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘De Vrolijkheid’ heeft het perceel Boerendanserdijk 43 de bestemming ‘Gemengd-1’. Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt ten behoeve van nader omschreven bedrijfsactiviteiten, sport en groothandels. Daarnaast zijn binnen nader aangegeven functieaanduidingen (kleinschalige) zelfstandige kantoorunits toegestaan.

3. Het vergunde project is in strijd met de gebruiksvoorschriften van de bestemming ‘Gemengd-1’.

4. Ten behoeve van de realisatie van het vrijetijdscentrum heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in

artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is verleend met toepassing van

artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Voor de motivering van dit besluit heeft verweerder verwezen naar zijn schriftelijke reactie van 23 februari 2016 op het bezwaar van eisers en de pleitnota die de gemachtigde van verweerder heeft opgesteld ten behoeve van de mondelinge behandeling van het bezwaar tijdens de hoorzitting van 10 maart 2016.

5. Eisers hebben in beroep allereerst aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat daarin onvoldoende is ingegaan op hetgeen zij tijdens de hoorzitting van 10 maart 2016 naar voren hebben gebracht. Daarnaast blijkt volgens eisers uit de enkele verwijzing naar de schriftelijke reactie van 23 februari 2016 en de tijdens de hoorzitting door verweerder overgelegde pleitnota niet op welke onderdelen de motivering van het primaire besluit in het bestreden besluit is aangevuld. Zij zijn, kort samengevat, verder van mening dat verweerder in dit geval de aanvraag om omgevingsvergunning tevens had moeten toetsen aan de Horecavisie Zwolle 2012-2017 en de actualisatie van dat beleid, waarmee de gemeenteraad van Zwolle op 11 mei 2015 heeft ingestemd. Volgens eisers is het vergunde project in strijd met dit horecabeleid, omdat volgens dit horecabeleid op bedrijventerreinen geen zelfstandige horeca is toegestaan, maar uitsluitend horeca die ondergeschikt is aan andere planologische functies. Dit blijkt ook uit artikel 5.5, aanhef en onder d, van de regels van het bestemmingsplan ‘De Vrolijkheid’. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte geen aandacht besteed aan de strijdigheid van de vergunde activiteit met deze bepaling. Daarnaast past de vergunde activiteit volgens eisers ook niet binnen het beleid dat is neergelegd in het Beleidskader Commerciële Vrijetijdsvoorzieningen. Ook op grond van dit beleidsdocument zou horeca op het bedrijventerrein De Vrolijkheid namelijk slechts zijn toegestaan als ondergeschikt onderdeel van - in dit geval - ‘leisure-activiteiten’. Eisers zijn van mening dat uit laatstgenoemd beleidsdocument kan worden afgeleid dat het niet de bedoeling is dat binnen het plangebied van bestemmingsplan ‘De Vrolijkheid’ horecafuncties mogelijk worden gemaakt die kunnen concurreren met de zelfstandige horecafuncties die reeds in dit plangebied zijn gevestigd. Ten slotte blijkt volgens eisers ook uit het rapport van ZKA Consultants & Planners van juli 2010 dat het niet de bedoeling is om binnen dit plangebied horeca als zelfstandige planologische functie toe te staan.

6. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres I een wokrestaurant exploiteert op slechts 300 meter afstand van het vrijetijdscentrum. Nu ‘Bowlen en Zo’ tevens een restaurant omvat, is de rechtbank van oordeel dat eiseres I en het vrijetijdscentrum in hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn. Eiseres I kan derhalve als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt.

Eiseres II is eigenaar van de bedrijfsruimte aan het Stadionplein 2 te Zwolle, waarin eiseres I is gevestigd. Nu niet is uitgesloten dat de bestreden omgevingsvergunning de verhuur-baarheid van deze bedrijfsruimte nadelig kan beïnvloeden, is de rechtbank van oordeel dat eiseres II in dit geval ook als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerst lid, van de Awb kan worden aangemerkt.

7. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in

artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Eisers hebben dit in beroep ook niet meer betwist. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo aan vergunninghouder een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Dit neemt niet weg dat de verlening van de bestreden omgevingsvergunning niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening, waarbij alle ruimtelijk relevante belangen door verweerder dienen te worden afgewogen.

8. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

9. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit hetgeen eisers in beroep en ter zitting naar voren hebben gebracht dat zij met hun beroep willen voorkomen dat in de directe nabijheid van het wokrestaurant van eiseres I een restaurant dan wel een horecagelegenheid wordt gevestigd. Niet is gebleken dat eisers door het bestreden besluit in een ander belang worden getroffen dan hun concurrentiebelang.

10. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo betreft een regel die is gesteld in het kader van de goede ruimtelijke ordening, waarvan het behouden en herstellen van een uit ruimtelijk oogpunt goed woon-, werk- en ondernemersklimaat een onderdeel vormt. Dit zijn ruimtelijke belangen. Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:106. Naar het oordeel van de rechtbank strekt het belang van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo er echter niet toe om bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen.

11. Uit de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1465, volgt dat concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang vormen, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen, die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd.

Een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau doet zich voor indien inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. Reeds nu het in dit geval niet gaat om eerste levensbehoeften, is de rechtbank van oordeel dat de vergunde ontwikkeling niet tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau kan leiden.

12. Eisers hebben ter zitting gesteld dat zij vrezen dat de vergunde ontwikkeling zal leiden tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand. Ter onderbouwing hiervan hebben zij aangevoerd dat het wokrestaurant van eiseres I en het vrijetijdscentrum van vergunninghouder erg dicht bij elkaar liggen en dat het waarschijnlijk is dat de beide ondernemingen niet naast elkaar kunnen bestaan. Hierdoor bestaat volgens eisers de kans dat één van beide panden leeg komt te staan. Daarbij hebben eisers tevens aangevoerd dat het restaurant van eiseres I specifiek is gericht op wokken en dat het pand waarin dit is gevestigd bezwaarlijk kan worden ingericht voor een ander gebruik dan als wokrestaurant. Zij hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder voorafgaand aan de vergunningverlening had moeten onderzoeken welke effecten dit zou hebben op de bestaande horeca en in hoeverre de vergunde ontwikkeling tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden.

13. De rechtbank is van oordeel dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat, zoals zij stellen, de vergunde ontwikkeling kan leiden tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand. Zij zijn hierin niet geslaagd. Allereerst hebben eisers hun stelling dat het wokrestaurant en het vrijetijdscentrum niet naast elkaar kunnen bestaan op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast is de omstandigheid dat de vergunde ontwikkeling kan leiden tot een verminderde omzet van eiseres I of zelfs tot leegstand van het bedrijfspand van eisers onvoldoende om relevante leegstand als hiervoor bedoeld aan te nemen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel aanleiding geven. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bedrijfspand waarin eiseres I is gevestigd dermate bijzondere bouwkundige of locatie-specifieke eigenschappen heeft, dat andersoortig gebruik dan het gebruik van het pand als wokrestaurant niet of slechts onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort. Derhalve is niet gebleken van feiten of omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat de vergunde ontwikkeling tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden.

14. Omdat het belang van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo niet strekt tot bescherming van de concurrentiebelangen van eisers, is de rechtbank van oordeel dat artikel 8:69a van de Awb

in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met eerstgenoemde wettelijke bepaling. De verwijzing van eisers naar de uitspraak van de Afdeling van

1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1514, leidt niet tot een ander oordeel. Het geschil waar die uitspraak op ziet betreft een handhavingskwestie, waarin tegen een zonder omgevingsvergunning gebouwd bouwwerk werd opgetreden. Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid dat artikel 8:69a van de Awb eisers in dit geval niet kan worden tegengeworpen.

15. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank niet meer inhoudelijk op de door eisers ingeroepen materiële normen ingaan. Omdat deze normen niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden, ziet de rechtbank aanleiding om ook een inhoudelijke bespreking van het beroep van eisers op de schending van het motiveringsbeginsel achterwege te laten.

16. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en

mr. A.P.W. Esmeijer, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel