Home

Rechtbank Rotterdam, 25-01-2007, AZ7217, Awb 06/4483 T2

Rechtbank Rotterdam, 25-01-2007, AZ7217, Awb 06/4483 T2

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
25 januari 2007
Datum publicatie
29 januari 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2007:AZ7217
Formele relaties
Zaaknummer
Awb 06/4483 T2

Inhoudsindicatie

De rechtbank merkt op dat het haar vreemd voorkomt dat het beroepschrift is ondertekend door een niet-advocaat die blijkens de tekst onderaan de eerste pagina van het beroepschrift onder eigen verantwoordelijkheid en voor eigen rekening praktijk voert, dit terwijl de toevoeging voor de Raad voor Rechtsbijstand is aangevraagd door en verleend aan de andere gemachtigde in zijn hoedanigheid van advocaat van eiser. Nu de gemachtigden van eiser hebben gewacht op een hoorzitting na afloop van de beslistermijn en op die hoorzitting hebben gevraagd om een nadere termijn om het bezwaar alsnog van gronden te voorzien is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:10 lid 4 Awb, zodat het beroepschrift dat één dag later is ingediend kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank merkt nog op dat het instellen van beroep grenst aan kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

Reg.nr.: Awb 06/4483 T2

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht

in het geding tussen

[Eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

gemachtigden mr. C.A. Lucardi, advocaat te Den Haag (hierna: Lucardi), en mr. drs. M.J.G. Schroeder, jurist bij Lucardi Advocaten (hierna: Schroeder) ,

en

de Sociale verzekeringsbank, verweerder.

1 Ontstaan en loop van de procedure

Op 7 juni 2006 heeft eisers gemachtigde verweerder verzocht om herziening van verweerders besluit van 14 november 2005 tot toekenning aan eiser van een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) voor een alleenstaande met ingang van april 2006, waarbij op dit ouderdoms-pensioen een korting van 16% wordt toegepast wegens 8 niet verzekerde jaren.

Bij besluit van 28 juni 2006 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser om herziening van de beslissing van 14 november 2005.

Door Schroeder is bij brief van 9 augustus 2006 namens eiser een bezwaarschrift ingediend. Daarbij is verweerder verzocht toepassing te geven aan artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Bij brief van 15 november 2006 is beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaarschrift van 9 augustus 2006.

Bij brief van 19 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

2 Overwegingen

2.1 Vooraf

De rechtbank overweegt omtrent de wijze van het instellen van beroep en de tenaamstelling van de gemachtigde(n) het volgende.

Het beroepschrift is niet ondertekend door Lucardi, terwijl die in het beroepschrift stelt als gemachtigde van eiser beroep in te stellen en daartoe gevolmachtigd te zijn. Het beroepschrift is namelijk ondertekend door Schroeder, namens Lucardi, en door eiser zelf. In die brief is vermeld dat een toevoeging bij de Raad voor de Rechtsbijstand is aangevraagd. Bij brief van Lucardi van 11 december 2006 is de rechtbank bericht dat op 28 november 2006 een toevoeging is verleend. Ook die laatste brief is ondertekend door Schroeder, eveneens namens Lucardi.

De vraag ligt aldus voor wie als gemachtigde in deze zaak optreedt.

Bij brief van 19 januari 2007 heeft Lucardi desgevraagd medegedeeld dat zowel hijzelf als Schroeder zijn gemachtigd namens eiser op te treden, in welk verband hij machtigingen heeft overgelegd.

De rechtbank ziet gelet hierop aanleiding Lucardi en Schroeder beiden aan te merken als de gemachtigden.

De rechtbank merkt nog wel op dat het haar vreemd voorkomt dat het beroepschrift is ondertekend door een niet-advocaat die blijkens de tekst onderaan de eerste pagina van het beroepschrift onder eigen verantwoordelijkheid en voor eigen rekening praktijk voert, dit terwijl de toevoeging voor de Raad voor Rechtsbijstand is aangevraagd door en verleend aan Lucardie in zijn hoedanigheid van advocaat van eiser.

2.2 Beoordeling van het beroep

In geschil is of verweerder ten tijde van het instellen van beroep in verzuim was te beslissen op bezwaar.

In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.

Ingevolge artikel 7:10 van de Awb:

1. beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift;

2. Wordt de termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken;

3. kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, van welke verdaging schriftelijk mededeling wordt gedaan;

4. is verder uitstel mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.

In artikel 52 van de AOW is bepaald dat in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift dient te worden beslist.

Het bezwaarschrift dateert van 9 augustus 2006 en is op 10 augustus 2006 door verweerder ontvangen. De laatste dag van de beslistermijn van dertien weken als bedoeld in artikel 52 van de AOW viel derhalve, behoudens de toepassing van het tweede tot en met vierde lid, van artikel 7:10 van de Awb, op 8 november 2006.

Anders dan verweerder in zijn verweerschrift stelt, treedt het bepaalde in artikel 7:10, tweede lid, van de Awb niet van rechtswege in werking.

Niettemin was verweerder ten tijde van de indiening van het beroepschrift niet in verzuim op het bezwaar te beslissen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Verweerder heeft Schroeder bij brief van 26 oktober 2006, dus voorafgaande aan het einde van de beslistermijn, uitgenodigd voor een hoorzitting op 14 november 2006. Daarmee was het voor eiser duidelijk dat verweerder niet binnen de beslistermijn op het bezwaar zou beslissen. Schroeder heeft tegen die gang van zaken geen bezwaar gemaakt, maar de hoorzitting afgewacht. Tijdens die hoorzitting heeft Schroeder vervolgens gesteld dat door hem nog geen gronden van het bezwaar zijn ingediend en heeft hij verweerder verzocht hem hiertoe alsnog een nadere termijn te stellen.

Bij brief van 14 november 2006 heeft verweerder aan dit verzoek gevolg gegeven door Schroeder uit te nodigen om binnen vier weken de gronden van het bezwaar in te dienen.

Naar het oordeel van de rechtbank moet het er voor worden gehouden dat eiser heeft ingestemd met een latere afdoening van het bezwaar als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, van de Awb. Op de hoorzitting een dag daarvoor heeft Schroeder immers zelf verzocht om een nadere termijn om de gronden aan te vullen. Hij had er ook voor kunnen kiezen uit eigen beweging een aanvullend bezwaarschrift in te dienen of om in ieder geval op de hoorzitting mondeling het bezwaar van gronden te voorzien. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat op verweerder, voorzover hij niet van zins was het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens het verzuim de gronden van bezwaar in te dienen, geenszins de verplichting rustte om een hersteltermijn te bieden voor het indienen van gronden.

Op 15 november 2006, de datum van indiening van het beroepschrift, was derhalve geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.

Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

In dit verband merkt de rechtbank ten overvloede - er is door verweerder immers niet verzocht eiser in de eventuele door verweerder gemaakte kosten te veroordelen - nog op dat het instellen van beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar één dag nadat is verzocht om een nadere termijn om het bezwaar van gronden te voorzien grenst aan kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

3 Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk,

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van Zwieten.

De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen, griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2007.

De griffier: De rechter:

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak verzet doen bij de rechtbank door binnen een termijn van zes weken een gemotiveerd verzetschrift in te dienen. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.