Home

Rechtbank Rotterdam, 16-12-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9876, ROT 14/2044

Rechtbank Rotterdam, 16-12-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9876, ROT 14/2044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
16 december 2014
Datum publicatie
16 december 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2014:9876
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 14/2044
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027], Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01]

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de rechtbank verzocht om in een groot aantal beroepen van eiser, eigenaar en verhuurder van panden in Dordrecht, die honderden bezwaarschriften, handhavingverzoeken, beroepsprocedures, ingebrekestellingen en aansprakelijkheidsstellingen tegen de gemeente Dordrecht aanhangig heeft gemaakt, te bepalen dat deze beroepen niet-ontvankelijk zijn wegens misbruik van procesrecht.

Verweerder heeft aanvragen van eiser buiten behandeling gesteld en/of bezwaarschriften tegen besluiten niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 maart 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905). In dat vonnis is eiser verboden om zich meer dan 10 keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten onder verbeurte van een dwangsom.

De rechtbank is van oordeel dat de bestuursrechter een eigen afweging maakt of, en zo ja, wanneer en bij welke soort zaken een individuele toets van de beroepen aangewezen is. Verweerder miskent met zijn handelwijze dat in het civiele vonnis niet is bepaald dat de door eiser ingediende brieven, aanvragen, verzoeken en/of bezwaarschriften niet door verweerder in behandeling behoeven te worden genomen indien zij het aantal van tien per maand te boven gaan. De door verweerder thans in een groot aantal zaken gekozen weg van artikel 4:5 en/of 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is onjuist omdat deze artikelen niet voor dergelijke gevallen zijn bedoeld.

Geen misbruik van procesrecht. Het afwegingskader van de Wob biedt geen ruimte voor het betrekken van de vraag of een verzoeker belang heeft bij het verkrijgen van de opgevraagde gegevens. Dit betekent in beginsel dat verweerder bij een Wob-verzoek slechts kan afzien van verstrekking van de gevraagde gegevens voor zover hiervoor weigeringsgronden in de Wob zijn opgenomen. In het onderhavige geval heeft eiser in zijn Wob-verzoek gemotiveerd aangegeven wat de reden is voor zijn verzoek.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 14/2044

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,

gemachtigden: mr. G. Boukich en mr. K. Baoutou.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 januari 2014 (het primaire besluit) niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij brief van 10 januari 2014 heeft eiser verweerder met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om informatie/gegevens met betrekking tot de afgegeven bouwvergunning ten behoeve van het pand [adres pand].

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Daartoe is overwogen dat de voorzieningenrechter eiser bij vonnis van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905, heeft verboden om zich meer dan tien maal per maand brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten. Verweerder heeft bij brief van 12 juli 2013 aan eiser meegedeeld dat alle brieven boven de tien niet in behandeling zullen worden genomen.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat met het vonnis eiser is verboden om zich meer dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten. Bij brief van 12 juli 2013 is eiser meegedeeld dat alle brieven boven de tien niet in behandeling worden genomen. Het maximum aantal van tien brieven voor deze maand is bereikt, aldus verweerder. Omdat het bezwaarschrift valt onder bovenstaand verbod, wordt deze op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet in behandeling genomen omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het vonnis.

4. Eiser stelt zich in beroep - samengevat en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het vonnis. Eiser stelt dat de correspondentie zijn belangen dient en daarmee buiten het vonnis valt. Het vonnis bepaalt dat aan eiser een dwangsom kan worden opgelegd en niet dat zijn brieven niet meer in behandeling hoeven te worden genomen. Daarnaast stelt eiser dat verweerder ook niet inzichtelijk heeft gemaakt welke brieven tot de eerste tien horen die wel in behandeling zijn genomen. Volgens eiser maakt verweerder misbruik van zijn positie als overheid omdat de Awb voorschrijft dat eisers aanvragen en brieven behandeld behoren te worden. De Awb kent geen bepaling op grond waarvan verweerder kan besluiten om zijn correspondentie niet te behandelen. Verweerder heeft ten onrechte niet inhoudelijk gereageerd op eisers bezwaarschrift terwijl ook ten onrechte is nagelaten om hem te horen.

5.1

Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 6:5 van de Awb luidt als volgt:

“1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;

d. de gronden van het bezwaar of beroep.

2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.

3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.”

Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

5.2

Artikel 3 van de Wob luidt als volgt:

“1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoorde-lijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.

3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.

4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.

5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.”

6.1

Verweerder heeft de rechtbank verzocht uit te spreken dat eiser in alle thans aanhangige beroepszaken niet-ontvankelijk wordt verklaard in beroep wegens misbruik

van recht.

Zoals reeds in eerdere uitspraken (zie bijv. de uitspraak van deze rechtbank van

19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9854) is overwogen gaat de bestuursrechter slechts over tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van recht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moet zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos is. De aard van de verhouding tussen overheid en burger brengt mee dat niet snel mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van recht. De positie van de overheid is immers een bijzondere. Een burger moet de nodige ruimte worden geboden om tegen besluiten van de overheid op te komen. Een bevoegdheid door een burger kan echter worden misbruikt, onder meer door haar uit te oefenen met geen ander doel dan het overheidsorgaan te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval de burger, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.

6.2

De rechtbank ziet in de onderhavige zaken geen grond om op basis van de veelheid aan beroepsprocedures in samenhang tot eisers uitlatingen in de media de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht. Verweerder heeft de aanpak met betrekking tot eisers brieven, verzoeken, aanvragen, klachten en bezwaarschriften gebaseerd op het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905 (het vonnis). Dit vonnis is door het gerechtshof te Den Haag bekrachtigd bij arrest van 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:75 (het arrest). Het vonnis en het arrest bepalen - kort gezegd - dat eiser een dwangsom is verschuldigd ingeval hij zich vaker dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht richt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dit behoudens uitzonderingsgevallen. De bestuursrechter maakt echter een eigen afweging of, en zo ja, wanneer er bij welk soort zaken een individuele toets van de beroepen aangewezen is.

Verweerder heeft een beroep gedaan op de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3558, en van deze rechtbank van

12 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10241. Door de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is op 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4135) uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2013. De beoordeling in die zaken leidt de rechtbank evenwel niet tot de conclusie dat in de nu voorliggende zaak sprake is van misbruik van recht. In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, de eerdere uitspraak van deze rechtbank, en de recente uitspraak van de Afdeling is geconcludeerd dat de handelwijze van de gemachtigde in de daar voorliggende zaken niet gericht was op het verkrijgen van informatie maar op het incasseren van dwangsommen. De specifieke omstandigheden in die gevallen, die de rechtbank en de Afdeling ertoe hebben gebracht in die zaken misbruik van recht aan te nemen, zijn niet één op één vergelijkbaar met de zaak van eiser die nu voorligt.

6.3

Ter zitting heeft verweerder zijn werkwijze met betrekking tot eisers brieven uiteengezet. Verweerder heeft daarmee echter niet duidelijk gemaakt op welk moment in verweerders werkwijze er een individuele toets plaatsvindt in gevallen waarin verweerder zich op het standpunt stelt dat een brief is ingekomen na de tiende door verweerder in één maand ontvangen brief. Verweerder heeft toegelicht dat indien en voorzover verweerder de elfde en verdere brieven registreert, automatisch een besluit tot buitenbehandelingstelling van een dergelijke brief op grond van artikel 4:5 van de Awb wordt gegenereerd. De rechtbank maakt daaruit op dat dan in de besluitvormingsprocedure dus geen individuele toets plaatsvindt of de betreffende brief valt onder de op grond van het vonnis toegestane uitzonderingen. Dit geldt evenzeer voor beslissingen op bezwaar die met een automatisch gegenereerd besluit met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zijn verklaard. Dat verweerder niet voorafgaand aan de automatisch gegenereerde besluiten toetst of de betreffende brief valt onder de uitzonderingen zoals deze zijn geformuleerd in het vonnis en bevestigd in het arrest, valt af te leiden uit het gegeven dat verweerder in diverse bij de ter zitting van 10 oktober 2014 behandelde procedures is teruggekomen op het automatisch gegenereerde primaire besluit dan wel de beslissing op eisers bezwaar met als reden dat bij nader inzien eisers brief dan wel bezwaarschrift toch een inhoudelijke behandeling diende te krijgen (en heeft gekregen).

6.4

Belangrijker nog in dit verband acht de rechtbank dat verweerder met zijn handelwijze miskent dat in het vonnis en arrest niet is bepaald dat de door eiser ingediende brieven, aanvragen, verzoeken en/of bezwaarschriften niet door verweerder in behandeling behoeven te worden genomen indien zij het aantal van tien per maand te boven gaan. Er is (slechts) bepaald dat eiser een dwangsom verbeurt voor elke brief die dit maximum te boven gaat én de betreffende brief niet te scharen valt onder de expliciet genoemde uitzonderingen op dat verbod. De rechtbank wijst in dit verband ook naar r.o. 2.3 van het arrest waarin expliciet is overwogen dat de gemeente in het kort geding niet vordert dat ingediende verzoeken niet worden behandeld, maar dat aan het indienen zelf beperkingen worden gesteld omdat dit resultaat op grond van de Awb niet kan worden bewerkstelligd.

De door verweerder thans in een groot aantal zaken gekozen weg van artikel 4:5 en/of 6:6 van de Awb, waar hij gelet op de ter zitting gegeven toelichting kennelijk bedoeld heeft eisers verzoek onderscheidenlijk bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht en derhalve van overtreding van artikel 3:13 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is onjuist omdat de artikelen 4:5 en 6:6 van de Awb niet voor dergelijke gevallen zijn bedoeld.

6.5

Mede op grond van het vorenstaande zal de rechtbank per zaak beoordelen of sprake is van misbruik van (proces)recht.

7. Het afwegingskader van de Wob biedt geen ruimte voor het betrekken van de vraag of een verzoeker belang heeft bij het verkrijgen van de opgevraagde gegevens. Dit betekent in beginsel dat verweerder bij een Wob-verzoek slechts kan afzien van verstrekking van de gevraagde gegevens voor zover hiervoor weigeringsgronden in de Wob zijn opgenomen. In het onderhavige geval heeft verzoeker in zijn Wob-verzoek gemotiveerd aangegeven wat de reden is voor zijn verzoek. Deze reden heeft betrekking op de geschillen die eiser heeft met verweerder over in zijn bezit zijnde panden en eisers stelling dat eiser anders wordt behandeld dan andere aanvragers van gemeentelijke vergunningen. Verder acht de rechtbank van belang dat anders dan in voornoemde uitspraken van de rechtbank Midden- Nederland en deze rechtbank, eiser zijn Wob-verzoeken indient op het door verweerder gewenste postadres en hij op zijn brieven steeds het door verweerder aan hem meegedeelde kenmerk vermeldt. Daarnaast is in de onderhavige procedure gesteld noch gebleken dat eiser een ingebrekestelling heeft ingediend en beroep heeft ingediend tegen het uitblijven van een besluit. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat eiser primair tot doel had om dwangsommen te incasseren. Van misbruik van recht is hier naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.

8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder door met toepassing van artikel 4:5 van de Awb brieven van eiser buiten behandeling te stellen en op grond van artikel 6:6 van de Awb eisers bezwaarschriften niet-ontvankelijk te verklaren, een onjuiste toepassing geeft aan deze artikelen. Deze artikelen kunnen uitsluitend worden toegepast indien en voorzover sprake is van het niet voldoen aan formele vereisten die de Awb stelt aan het indienen van aanvragen, verzoeken en bezwaarschriften. Daarnaast kunnen bedoelde artikelen uitsluitend worden toegepast indien de indiener de gelegenheid is geboden een aanwezig gebrek in de formele vereisten te herstellen. Gesteld noch gebleken is dat met betrekking tot eisers Wob-verzoek en/of bezwaarschrift sprake is van formele gebreken, waardoor het primaire en bestreden besluit een juiste grondslag ontberen. Het bestreden besluit is dus niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en kan niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat voor de rechtbank niet inzichtelijk is in hoeverre er in de Wob opgenomen belemmeringsgronden aanwezig zijn die aan de verstrekking van de gevraagde gegevens in de weg staan, zal verweerder opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.

10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

-

bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 165,00 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en

mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel