Home

Rechtbank Rotterdam, 13-07-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5399, ROT-14_04253

Rechtbank Rotterdam, 13-07-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5399, ROT-14_04253

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
13 juli 2017
Datum publicatie
16 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2017:5399
Zaaknummer
ROT-14_04253

Inhoudsindicatie

Einduitspraak na tussenuitspraak. Wob. Misbruik van recht. Eisers beroepen zijn gegrond en bestreden besluiten worden vernietigd.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummers: ROT 14/4253, ROT 14/6352, ROT 14/6353 en ROT 14/7590

[naam] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard, verweerder,

gemachtigden: R.W.J. Roef en M. el Hayatlekkioui.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 18 maart 2016 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de bestreden besluiten gebrekkig tot stand zijn gekomen en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld de in de tussenuitspraak vermelde gebreken te herstellen.

Bij brief van 5 juli 2016 heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen.

Bij brieven van 9 augustus 2016 en 5 september 2016 heeft eiser zijn zienswijze kenbaar gemaakt.

Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 24 november 2016, heeft verweerder een reactie ingediend. Hierop heeft eiser bij brief van 10 april 2017 gereageerd.

Bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 11 april 2017, heeft verweerder nog aanvullend gereageerd.

Op 21 april 2017 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting voortgezet, waarbij deze zaken gevoegd zijn behandeld met de zaak ROT 16/5400. Eiser is - hoewel opgeroepen - niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.W.J. Roef en M. el Hayatlekkioui. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.

Overwegingen

1. In rechtsoverweging 2.3 van haar tussenuitspraak heeft de rechtbank het volgende overwogen:

"2.3. (….) Op grond van de Verordening brengt een bezwaarschriftencommissie, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen, advies uit. Een kamer van de commissie bestaat volgens artikel drie, derde lid, van de Verordening uit, kort gezegd, een onafhankelijke voorzitter en twee leden. Volgens artikel 16, eerste lid, van de Verordening beraadslaagt en beslist de commissie achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies. De rechtbank heeft verweerder bevraagd over de samenstelling van de commissie die de aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende adviezen heeft uitgebracht. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat hij niet meer de gegevens kan achterhalen over de wijze waarop in deze zaken de adviezen van de commissie tot stand zijn gekomen en dat hij het er daarom op moet houden dat alleen de voorzitter betrokken is geweest bij de totstandkoming van de adviezen.

2.4.

Hieruit volgt dat in de bestreden besluiten ten onrechte is overwogen dat de onafhankelijke commissie advies heeft uitgebracht. De door de commissie uitgebrachte adviezen zijn in strijd met de Verordening tot stand gekomen. Nu deze adviezen aan de bestreden besluiten ten grondslag liggen, zijn deze besluiten gebrekkig tot stand gekomen."

2. Verweerder heeft de bezwaren opnieuw voorgelegd aan de commissie voor de bezwaarschriften, waarna op 5 juli 2016 nieuwe beslissingen op bezwaar zijn genomen.

3.1

Verweerder heeft zich in het verweerschrift dat op 11 april 2017 bij de rechtbank is binnengekomen op het standpunt gesteld, dat eiser misbruik van recht maakt door het instellen van dit beroep.

3.2.

In onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1443) is overwogen dat op grond van artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.

3.3.

Gelet op wat partijen naar voren hebben gebracht en de feiten zoals die thans uit de stukken blijken en in aanmerking genomen dat er in deze zaak al een tussenuitspraak is gedaan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet gebleken van dergelijke zwaarwichtige gronden. De rechtbank komt daarom toe aan de beantwoording van de vraag of verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld.

4. Anders dan verweerder meent heeft hij door het opnieuw voorleggen van de bezwaarschriften van eiser aan de commissie voor de bezwaarschriften de geconstateerde gebreken niet hersteld. Daartoe wijst de rechtbank erop dat de commissie die over de bezwaren heeft geadviseerd blijkens de stukken slechts uit een voorzitter en één commissielid bestaat. Dit is in strijd met artikel 3, derde lid, van de Verordening behandeling bezwaarschriften Albrandswaard. Reeds hierom zijn eisers beroepen gegrond en worden de bestreden besluiten vernietigd.

5. De rechtbank ziet geen mogelijkheden het geschil definitief te beslechten en volstaat daarom met vernietiging van de bestreden besluiten. Verweerder moet nieuwe besluiten nemen op de bezwaren van eiser, met inachtneming van de overwegingen in de tussenuitspraak van 18 maart 2016, waaronder ook begrepen de punten genoemd in de overwegingen 5.1 tot en met 10.4 van die uitspraak, en met inachtneming van deze uitspraak. Zoals ter zitting door de rechtbank aan de orde is gesteld dient verweerder er verder op te letten dat hij, afhankelijk van de mate waarin hij het advies van de bezwaaradviescommissie opvolgt, de dicta van zijn besluiten al dan niet overeenkomstig dat advies laat luiden dan wel - indien andersluidend – de afwijkingen daarvan afdoende motiveert.

6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht (vier maal een bedrag van € 165,-, in totaal € 660,-) vergoedt.

7. Niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond,

-

vernietigt de bestreden besluiten,

-

bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van de tussenuitspraak van 16 maart 2016 en deze uitspraak,

-

bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 660,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel