Home

Rechtbank Rotterdam, 30-08-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:11468, ROT 18/613

Rechtbank Rotterdam, 30-08-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:11468, ROT 18/613

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
30 augustus 2018
Datum publicatie
10 mei 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2018:11468
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 18/613

Inhoudsindicatie

Kinderbijslag, duurzame band van persoonlijke aard, schending hoorplicht.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 2

zaaknummer: ROT 18/613

gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro,

en

gemachtigde: mr. M. van Gestel.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2017 afgewezen.

Bij besluit van 20 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.G. Schroeder, die voor haar gemachtigde waarneemt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1

Eiseres heeft op 9 juni 2017 kinderbijslag aangevraagd voor haar kind [naam kind 1], geboren in Nederland in [geboortejaar kind 1]. Bij besluit van 14 juni 2017 heeft verweerder eiseres met ingang van het derde kwartaal van 2017 kinderbijslag toegekend voor [naam kind 1].

1.2

Op 12 juni 2017 heeft eiseres eveneens kinderbijslag aangevraagd voor haar kinderen [naam kind 2], geboren in [geboortejaar kind 2], [naam kind 3], geboren in [geboortejaar kind 3] en [naam kind 4], geboren in [geboortejaar kind 4], die bij hun vader en oma op Curaçao wonen. In het kader van deze aanvraag heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de verzekering van eiseres. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om kinderbijslag voor het tweede en het derde kwartaal van 2017 afgewezen. Voorts meldt het primaire besluit dat het besluit van 14 juni 2017, waarbij aan eiseres kinderbijslag voor [naam kind 1] was toegekend, ten onrechte is verzonden.

2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiseres op de peildata,

1 april 2017 en 1 juli 2017, nog geen duurzame band met Nederland heeft. Ook heeft verweerder overwogen dat het besluit van 14 juni 2017 niet juist is geweest en hij daarop op 30 augustus 2017 is teruggekomen. Omdat eiseres het formulier ‘aanvraag hoorgesprek’ niet heeft geretourneerd, heeft verweerder haar niet uitgenodigd voor een hoorgesprek.

3.1.

Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar in de bezwaarfase ten onrechte niet heeft gehoord. Eiseres heeft in het bezwaarschrift kenbaar gemaakt dat zij gehoord wilde worden. Het niet terugzenden van het formulier ‘aanvraag hoorgesprek’ kan haar tegen die achtergrond niet tegengeworpen worden.

3.2.

Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord.

3.3.

Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder erkend dat eiseres heeft laten weten dat zij gehoord wilde worden en dat verweerder, ondanks dat eiseres het formulier ‘aanvraag hoorgesprek’ niet teruggestuurd heeft, onder deze omstandigheden contact met de gemachtigde van eiseres had moeten zoeken. De rechtbank stelt vast dat verweerder de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde hoorplicht heeft geschonden. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.

3.4.

In beroep heeft eiseres alles wat zij voor haar zaak van belang vindt naar voren kunnen brengen en ter zitting kunnen toelichten. Eiseres heeft hierbij geen beroepsgronden of feiten genoemd die zij niet reeds in bezwaar had aangevoerd. Gelet hierop en het feit dat verweerder daarop ook heeft gereageerd, ziet de rechtbank geen reden om de zaak terug te verwijzen naar verweerder om eiseres alsnog horen. De rechtbank ziet wel aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven.

4.1

Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij op de peildata een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland.

4.2

In artikel 11, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is bepaald dat recht op kinderbijslag voor een kind over een kalenderkwartaal slechts heeft, degene die op de eerste dag van dat kalenderkwartaal verzekerd is. Op grond van artikel 6 van de AKW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is. Op grond van artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.

4.3

Bij de beoordeling van de vraag waar iemand woont moeten alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval worden betrokken, waarbij het erop aan komt of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.

4.4

De rechtbank stelt vast dat eiseres tot en met 24 februari 2017 samen met haar kinderen op Curaçao heeft gewoond en dat zij op 25 februari 2017 naar Nederland is gekomen. Op [geboortedatum kind 1] is haar kind [naam kind 1] geboren in Nederland. Eisers heeft zich op 15 mei 2017 ingeschreven in de gemeente Rotterdam en heeft een puntadres van de gemeente Rotterdam. Eiseres heeft geen zelfstandige woning in Nederland. Zij heeft verbleven bij familie en kennissen. Vanaf 9 juni 2017 ontvangt eiseres bijstand. De rechtbank volgt verweerder waar hij aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat eiseres op de peildata voor het tweede en het derde kwartaal van 2017 nog maar kort in Nederland is. De duur van het verblijf van eisers in samenhang bezien met voornoemde omstandigheden maakt dat niet gezegd kan worden dat eiseres een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Voor de opvatting, zoals ter zitting toegelicht, dat Curaçao en Nederland historisch gezien een bijzondere band hebben en dat eiseres reeds om die reden een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft, vindt de rechtbank in de wet noch in de rechtspraak aanknopingspunten. De omstandigheid dat eiseres sinds

9 juni 2017 bijstand ontvangt, daargelaten dat dit slechts van betekenis zou kunnen zijn voor de verzekering in het derde kwartaal van 2017, is op zichzelf niet voldoende om een duurzame band van persoonlijke aard aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

5.1.

Eiseres voert aan dat verweerder het besluit van 14 juni 2017 nooit ingetrokken heeft. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door haar kinderbijslag voor [naam kind 1] toe te kennen en vervolgens ten nadele van eiseres op dat besluit terug te komen.

5.2.

De rechtbank stelt vast dat verweerder zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit kenbaar heeft gemaakt dat het besluit van 14 juni 2017 onjuist was en als niet verzonden moet worden beschouwd. Verweerder heeft daarnaast met het primaire en het bestreden besluit vastgesteld dat eiseres over de periode van het tweede en het derde kwartaal van 2017 geen recht heeft op kinderbijslag en heeft daarmee besloten over dezelfde periode waar het besluit van 14 juni 2017 op zag. Het had eiseres op grond hiervan duidelijk moeten zijn dat verweerder zijn besluit van 14 juni 2017 niet handhaaft en het daarmee heeft willen intrekken. Dat verweerder niet met zoveel woorden heeft gezegd dat hij het besluit intrekt, leidt niet tot een ander oordeel.

5.3.

Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:609), komt een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel. Gelet op overweging 5.2, het feit dat de bij besluit van 14 juni 2017 toegekende kinderbijslag nooit is uitbetaald en geen sprake is van een terugvordering, kwam verweerder de bevoegdheid toe het besluit van 14 juni 2017 in te trekken.

6. Gelet op het in overweging 4.1 tot en met 5.3 bepaalde ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;

-

bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van

mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op

30 augustus 2018.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel