Rechtbank Rotterdam, 05-03-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1701, ROT 17/4668
Rechtbank Rotterdam, 05-03-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1701, ROT 17/4668
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 5 maart 2018
- Datum publicatie
- 13 maart 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2018:1701
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CBB:2019:496, Overig
- Zaaknummer
- ROT 17/4668
Inhoudsindicatie
intrekking Wft-vergunning, ernstige overtredingen, 4:11 Wft, beroep ogg
Uitspraak
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/4668
gemachtigde: mr. dr. M. Klijnstra,
en
gemachtigden: mr. F.E. de Bruijn en mr. A.A.M. Elzakkers.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2017 heeft de AFM de vergunning van Visie ingetrokken op grond van artikel 1:104, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet op het financieel toezicht (Wft; het intrekkingsbesluit) en besloten het intrekkingsbesluit onverwijld openbaar te maken op grond van artikel 1:99, derde lid, van de Wft (het publicatiebesluit).
Bij uitspraak van 16 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van Visie om schorsing van het publicatiebesluit toegewezen.
Bij besluit van 22 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft de AFM het bezwaar van Visie tegen het publicatiebesluit gegrond verklaard, het publicatiebesluit herroepen en het bezwaar van Visie tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
Visie heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld voor zover daarbij haar bezwaar tegen het intrekkingsbesluit ongegrond is verklaard.
De AFM heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met gesloten deuren op 22 januari 2018. Visie heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door mr. P. Koorn. De AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde De Bruijn en haar kantoorgenoot mr. A.J. Boorsma, vergezeld door mr. drs. R.A.G. de Valk, jurist bij de AFM.
Overwegingen
Visie beschikte tot het intrekkingsbesluit over een vergunning voor het adviseren over en bemiddelen in spaarrekeningen, het adviseren over en orders doorgeven in deelnemingsrechten in een beleggingsinstelling en het adviseren over en bemiddelen in hypothecair krediet, vermogen, inkomens-, zorg- en schadeverzekeringen en consumptief krediet.
Visie maakt deel uit van de GFH Groep. De GFH Groep bestaat uit ongeveer 35 entiteiten, gevestigd in verschillende Europese landen.
De GFH Groep heeft het initiatief genomen tot het oprichten van het GFH Paraplufonds. Beheerder van het GFH Paraplufonds is Today’s Tomorrow B.V (TT), een beheerder van beleggingsinstellingen die geen onderdeel uitmaakt van de GFH Groep.
Op 22 juni 2015 heeft de AFM een onaangekondigd onderzoek bij Visie verricht. Het onderzoek richtte zich op de dienstverlening, informatieverstrekking, het beloningsbeleid en de vraag of de bedrijfsvoering van Visie integer en beheerst was. De AFM heeft gesprekken gevoerd met verschillende medewerkers en andere bij de activiteiten van Visie betrokken personen. Daarnaast heeft de AFM schriftelijke en digitale bescheiden opgevraagd. De resultaten van het onderzoek heeft de AFM neergelegd in een rapport van 16 januari 2017.
2. Aan het intrekkingsbesluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft de AFM ten grondslag gelegd dat Visie niet meer voldoet aan de bij of krachtens de Wft gestelde regels. De AFM heeft geconcludeerd dat Visie artikel 4:9, eerste lid, van de Wft en artikel 4.10, eerste lid, van deze wet heeft overtreden doordat [a] ([a]) in de periode van 1 januari 2015 tot 16 januari 2017 feitelijk het beleid van Visie bepaalde, terwijl hij hiervoor niet geschikt is en zijn betrouwbaarheid niet buiten twijfel staat. Daarnaast heeft de AFM geconstateerd dat Visie artikel 4:11, tweede lid, van de Wft overtreden.
3. Visie heeft op 17 januari 2017 aan de AFM verzocht haar vergunning in te trekken. Visie beoogt met deze procedure dan ook niet haar vergunning terug te krijgen. In het licht daarvan en omdat Visie geen activiteiten meer ontplooit, betoogt de AFM dat Visie geen belang heeft bij haar beroep. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Dat Visie geen activiteiten meer ontplooit en zelf heeft verzocht om intrekking van haar vergunning, is op zichzelf niet voldoende om aan te nemen dat Visie geen belang meer heeft bij deze procedure. Volgens vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 januari 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:5), is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat met een beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor degene die beroep instelt feitelijke betekenis kan hebben.
Visie wijst erop dat zij procedures heeft lopen en een contractuele relatie heeft met een financier. Met de onderhavige procedure beoogt Visie te voorkomen dat het intrekkingsbesluit gepubliceerd wordt. Visie betoogt onder meer dat de relatie met haar financier schade kan lijden door publicatie van de intrekking van de vergunning en dat publicatie van het intrekkingsbesluit haar positie in lopende procedures negatief kan beïnvloeden.
De AFM zal een besluit over publicatie van het intrekkingsbesluit nemen als dat besluit in rechte vaststaat. Gelet op artikel 1:97, eerste lid, van de Wft is de AFM in beginsel gehouden een intrekkingsbesluit volledig te publiceren. In een eventuele procedure daarover kan Visie de rechtmatigheid van het intrekkingsbesluit niet meer ter discussie stellen.
De mogelijkheid dat Visie (reputatie)schade lijdt door publicatie van het intrekkingsbesluit acht de rechtbank niet louter theoretisch. Deze schade kan Visie voorkomen indien het intrekkingsbesluit wordt herroepen, omdat in dat geval geen publicatie van dat besluit zal plaatsvinden. Het resultaat dat Visie kan bereiken met de onderhavige procedure kan voor haar dan ook feitelijke betekenis hebben. Dit betekent dit dat Visie een rechtens te respecteren belang bij deze procedure heeft. De rechtbank volgt het standpunt van de AFM dan ook niet.
4. Visie voert aan dat zij artikel 4:11, tweede lid, van de Wft niet heeft overtreden. Zij betoogt dat de AFM op basis van onzorgvuldig en bevooroordeeld onderzoek tot deze conclusie is gekomen. Het onderzoek was slechts gericht op het verifiëren van klachten, zonder dat alle aspecten van haar bedrijfsactiviteiten en de mening van tevreden consumenten zijn onderzocht. Visie betwist dat zij consumenten heeft misleid over het doel van het huisbezoek. Zij betwist verder dat haar procedure van klachtafhandeling niet deugdelijk was.
De AFM heeft haar conclusie dat Visie artikel 4:11, tweede lid, van de Wft heeft overtreden gebaseerd op de volgende bevindingen.
-
Visie heeft [a] ten onrechte niet aangemeld bij de AFM als beleidsbepaler. Dit is een overtreding van 4:26, eerste en negende lid, van de Wft, gelezen in samenhang met artikel 103, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo).
-
Visie verstrekt voorafgaand aan het huisbezoek aan consumenten misleidende informatie over de aanleiding om met hen contact op te nemen en over het doel van het huisbezoek. Dit is een overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft.
-
Visie verstrekt feitelijk onjuiste informatie aan consumenten over haar hoedanigheid. Dit is een overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft.
-
Visie verstrekt onduidelijke informatie over de kosten van haar dienstverlening. Dit is een overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft.
-
Visie verstrekt feitelijk onjuiste informatie over het aantal (producten van) aanbieders waarover zij adviseert, de verplichtingen die zij tegenover aanbieders heeft en de beloning van haar adviseurs. Dit is een overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft.
-
Visie verstrekt voorafgaand aan het verlenen van de beleggingsdiensten geen informatie over haar relatie met GFH Giro. Dit is een overtreding van artikel 4:20, eerste lid, van de Wft.
-
Visie verstrekt voorafgaand aan het verlenen van een beleggingsdienst geen informatie over rechten van deelneming. Dit is een overtreding van artikel 4:20, eerste lid, van de Wft, gelezen in samenhang met artikel 58a, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 58c, eerste lid, van het BGfo.
-
Visie verstrekt essentiële beleggersinformatie als bedoeld in artikel 115bb, derde lid, van het BGfo te laat en overtreedt daarmee deze bepaling.
-
Visie draagt geen zorg voor een adequate behandeling van klachten van consumenten over de financiële diensten en producten van Visie. Dit is een overtreding van artikel 4:17 van de Wft, gelezen in samenhang met artikel 41, eerste lid, en artikel 44 van het BGfo.
-
Visie heeft onvoldoende informatie ingewonnen over de financiële positie, doelstellingen, risicobereidheid en kennis en ervaring van haar cliënten. Dit is een overtreding van artikel 4:23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wft.
Op grond van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft, voor zover hier van belang, voert een financiëledienstverlener een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat wordt tegengegaan dat de financiëledienstverlener of zijn werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiëledienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden.
De AFM heeft haar bevindingen gebaseerd op documenten (waaronder e-mails van medewerkers en andere betrokkenen bij Visie) die zij heeft aangetroffen bij het toezichtbezoek aan Visie of heeft opgevraagd naar aanleiding daarvan. Daarnaast heeft de AFM acht geslagen op de gesprekken die zij heeft gevoerd met medewerkers en andere betrokkenen bij Visie.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de AFM bij haar onderzoek bevooroordeeld of onzorgvuldig te werk is gegaan. Uit de wijze waarop het onderzoek is gedaan volgt reeds dat de AFM zich niet alleen heeft gebaseerd op klachten van consumenten. De bevindingen van de AFM zijn voornamelijk gebaseerd op het onderzoek bij Visie zelf. Visie heeft verder niet concreet onderbouwd waarom de conclusies van de AFM onzorgvuldig tot stand zouden zijn gekomen. Met haar klacht dat de AFM ten onrechte niet alle aspecten van de bedrijfsvoering heeft onderzocht betwist Visie de juistheid van de bevindingen van de AFM niet. De AFM is niet gehouden alle aspecten van de bedrijfsvoering te onderzoeken voordat zij conclusies trekt. Van belang hierbij is dat Visie zelf geen gegevens heeft aangedragen waaruit een ander beeld naar voren kan komen. Visie heeft evenmin geconcretiseerd waarom de AFM gehouden was onderzoek te doen naar consumenten die tevreden waren over de dienstverlening van Visie, laat staan dat zij heeft onderbouwd dat dergelijk onderzoek op een of meer van de in 4.1 vermelde punten tot een andere conclusie had kunnen en moeten leiden.
De enkele stelling dat Visie consumenten niet heeft misleid is geen gemotiveerde betwisting van de in 4.1 onder c tot en met h en j vermelde bevindingen van de AFM. Ook overigens ontbreekt een gemotiveerde betwisting van deze bevindingen. Gelet hierop en gezien de onderbouwing van deze bevindingen in het onderzoeksrapport en het intrekkingsbesluit heeft de AFM naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel aangetoond dat Visie de in 4.1 onder c tot en met h en j vermelde overtredingen heeft begaan.
De AFM heeft ter zitting terecht naar voren gebracht dat de in 4.4 bedoelde overtredingen de kern van de bedrijfsvoering van Visie raken. Het beleid van Visie schoot niet alleen tekort in het voorkomen van deze wetsovertredingen, maar lag - integendeel - aan de basis daarvan. Ook als alleen deze overtredingen in aanmerking worden genomen, heeft de AFM terecht geconstateerd dat het beleid van Visie er niet in voorzag dat werd tegengegaan dat wetsovertredingen werden begaan.
De bepalingen die Visie heeft overtreden, zoals vermeld in 4.1 onder c tot en h en j, maken onderdeel uit van een wettelijk systeem dat mede beoogt de belangen van consumenten te beschermen. Gezien de ernst van deze overtredingen staat voor de rechtbank vast dat door de overtredingen het vertrouwen in (in elk geval) Visie kan worden geschaad. De AFM stelt zich daarom terecht op het standpunt dat, ook als alleen deze overtredingen in aanmerking worden genomen, Visie artikel 4:11, tweede lid, van de Wft heeft overtreden en de AFM reeds daarom bevoegd was tot intrekking van de vergunning van Visie. Wat Visie verder aanvoert, kan daaraan niet afdoen.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Visie heeft aangevoerd dat de intrekking van de vergunning in strijd is met de evenredigheid en de proportionaliteit en dat de betrokken belangen niet op juiste wijze zijn afgewogen.
Op grond van artikel 1:104, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft, voor zover hier van belang, kan de toezichthouder een door hem verleende vergunning geheel intrekken indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
De rechtbank is van oordeel dat uit overweging 4.1, 4.4 en 4.5 voortvloeit dat de AFM terecht heeft vastgesteld dat Visie gedurende langere tijd niet heeft voldaan aan meerdere kernbepalingen uit de Wft die met name zijn bedoeld om consumenten te beschermen en de kwaliteit van de financiële dienstverlening van de vergunninghouder te waarborgen.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de AFM de betrokken belangen op onjuiste wijze heeft afgewogen. De AFM heeft de belangen van Visie bij behoud van de vergunning meegewogen. De AFM heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van bescherming van de consumenten en het vertrouwen in de financiële sector zwaarder moeten wegen dan de belangen van Visie. De AFM kon daarbij de hoeveelheid overtredingen en de ernst ervan doorslaggevend achten, ook als alleen de in 4.4 bedoelde overtredingen in aanmerking worden genomen. Voorts heeft de AFM van belang mogen achten dat de overtredingen zowel binnen de top van Visie als op de werkvloer aan de orde waren, terwijl de door Visie doorgevoerde wijzigingen deze overtredingen niet hebben beëindigd. De AFM heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de in 4.4 vermelde overtredingen met de bedrijfsvoering van Visie zijn verweven en dat de AFM er geen vertrouwen in hoeft te hebben dat Visie in staat zal zijn deze of vergelijkbare overtredingen in de toekomst te voorkomen.
Visie heeft de bevinding van de AFM dat er geen zicht is op verbetering van de bedrijfsvoering niet gemotiveerd weersproken, zodat de AFM deze bevinding mede aan het intrekkingsbesluit ten grondslag kon leggen. Gelet op de hoeveelheid overtredingen en de ernst ervan en gelet op het ontbreken van zicht op verbetering van de bedrijfsvoering faalt het betoog dat de intrekking van de vergunning niet proportioneel en niet evenredig is.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Dat Visie betwist dat zij artikel 4:9, eerste lid, en 4:10, eerste lid, van de Wft heeft overtreden, kan gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel leiden. De betreffende beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. I. Bouter en mr. drs. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. drs. M.L. Bosman-Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: