Rechtbank Rotterdam, 03-05-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3394, ROT 17/1286, ROT 17/1714, ROT 17/2588, ROT 17/3501, ROT 17/5170 en ROT 17/5171
Rechtbank Rotterdam, 03-05-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3394, ROT 17/1286, ROT 17/1714, ROT 17/2588, ROT 17/3501, ROT 17/5170 en ROT 17/5171
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 3 mei 2018
- Datum publicatie
- 4 mei 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2018:3394
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:1655, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- ROT 17/1286, ROT 17/1714, ROT 17/2588, ROT 17/3501, ROT 17/5170 en ROT 17/5171
Inhoudsindicatie
Afwijzing beroep op betalingsonmacht in deze zes zaken wegens misbruik van recht. Uit de handelwijze van eiser blijkt niet dat het hem er daadwerkelijk om te doen is de verzochte informatie te verkrijgen. Zo heeft hij in de vijf zaken waarin verweerder heeft beslist geen inhoudelijke gronden tegen die beslissingen gericht. In plaats daarvan heeft eiser uitsluitend beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen, waarbij hij bovendien de rechtbank heeft verzocht om verweerster in de proceskosten te veroordelen en verweerster op te dragen alsnog te beslissen onder verbeurte van een dwangsom van € 37.500 per zaak. De Wob-verzoeken en de hierop volgende procedures ter zake van ingebrekestellingen, dwangsommen, bezwaar en beroep getuigen van frustratie jegens verweerster en van een intentie de strijd met verweerster op deze wijze voort te zetten. De rechtbank vindt hiervoor in navolging de Afdeling in haar uitspraak van 6 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3310) bevestiging in een brief van de Nationale ombudsman van 13 februari 2017.
Uitspraak
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 17/1286, ROT 17/1714, ROT 17/2588, ROT 17/3501, ROT 17/5170, ROT 17/5171
en
Procesverloop
Eiser heeft bij brief gedateerd 22 februari 2016 (lees: 22 februari 2017; ontvangen op 23 februari 2017) beroep ingesteld wegens het door verweerster niet tijdig beslissen op het door hem bij verweerster ingediende verzoek van 24 november 2016 (verzoek 1) om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) alle informatie te ontvangen met betrekking tot subsidies, normbedragen en financiële afspraken en correspondentie inzake certificering, dit met betrekking tot ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en voogdij. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/1286.
Eiser heeft bij brief van 8 maart 2016 (lees: 8 maart 2017; ontvangen op 13 maart 2017) beroep ingesteld wegens het door verweerster niet tijdig beslissen op het door hem bij verweerster ingediende verzoek van 17 januari 2017 (verzoek 2) om op grond van de Wob en de Wet hergebruik van overheidsinformatie (who) alle informatie te ontvangen met betrekking tot zorgbemiddeling, Jaarplan 2015, Jaarplan 2016, Jaarrekening 2015, Maatschappelijk verslag JBRR 2015, Jaarverslag 2014, waarbij eiser de onderwerpen verder heeft uitgesplitst in totaal 54 deelonderwerpen. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/1714.
Eiser heeft bij brief van 24 april 2016 (lees: 24 april 2017; ontvangen op 25 april 2017) beroep ingesteld wegens het door verweerster niet tijdig beslissen op het door hem bij verweerster ingediende verzoek van 3 maart 2017 (verzoek 3) om op grond van de Wob en de Who alle informatie te ontvangen met betrekking tot evaluaties bij kinderbeschermingsmaatregelen, evalueren van omgangsregelingen, samenwerking met pleegzorginstellingen, pleegouders en dergelijke. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/2588.
Eiser heeft bij brief van 6 juni 2016 (lees: 6 juni 2017; ontvangen op 7 juni 2017) beroep ingesteld wegens het door verweerster niet tijdig beslissen op het door hem bij verweerster ingediende verzoek van 14 april 2017 (verzoek 4) om op grond van de Wob en de Who alle informatie te ontvangen met betrekking tot het inspectierapport “Casusonderzoek Rotterdam Schiebroek Onderzoek naar aanleiding van kindermishandeling” van 12 april 2017, waarbij eiser het onderwerp heeft uitgesplitst in totaal 17 deelonderwerpen. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/3501.
Eiser heeft bij brief van 23 augustus 2017 beroep ingesteld wegens het door verweerster niet tijdig beslissen op het door hem bij verweerster ingediende verzoek van 6 juni 2017 (verzoek 5) om op grond van de Wob en de Who alle informatie te ontvangen met betrekking tot incidenten en calamiteiten met brandweer en politie met betrekking tot verweersters gebouwen, bouwtechnische rapporten, tekeningen en dergelijke, vergunningen en aanvragen en bouwtechnische inspecties. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/1571.
Eiser heeft bij brief van 23 augustus 2017 beroep ingesteld wegens het door verweerster niet tijdig beslissen op het door hem bij verweerster ingediende verzoek van 10 juni 2017 (verzoek 6) om op grond van de Wob en de Who alle informatie te ontvangen met betrekking tot angst bij werknemers, wachtlijsten, intranet en (onder meer) commissies casuïstiek en ethiek. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/1570.
Eiser heeft in alle zaken verzocht te worden ontheven van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. De griffier heeft vooralsnog de beslissing daarop aangehouden.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd - plaatsgevonden op 22 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Overwegingen
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. In het zesde lid is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Eiser heeft in een groot aantal zaken bij deze rechtbank een beroep op betalingsonmacht gedaan. Bij uitspraken van 12 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2730) en 21 oktober 2016 (zaaknummers 20150841/2/A3 en 201509229/2/A3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) drie zaken van eiser teruggewezen naar de rechtbank om opnieuw te beoordelen of aan hem ontheffing van de verplichting tot voldoening van griffierecht moet worden verleend. In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij de beoordeling van de beroepen op betalingsonmacht de vraag dient te betrekken of sprake is van misbruik van recht door eiser. Het door een rechtzoekende, wiens beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, veelvuldig – al dan niet tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd – starten van procedures waarin telkens een beroep op betalingsonmacht wordt gedaan, kan de bestuursrechter onder omstandigheden tot de slotsom leiden dat sprake is van misbruik van recht, aldus de Afdeling. Indien de bestuursrechter tot het oordeel komt dat een rechtzoekende misbruik van recht maakt, kan de bestuursrechter volgens de Afdeling een beroep op betalingsonmacht afwijzen, ook al blijkt dat het inkomen van die rechtzoekende minder bedraagt dan 90 procent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm.
Naar het oordeel van de rechtbank komt eiser in de voorliggende zaken geen beroep op betalingsonmacht toe. Of eiser verkeert in betalingsonmacht zal de rechtbank thans daarlaten. Eiser komt namelijk naar het oordeel van de rechtbank geen beroep op betalingsonmacht toe, omdat hij misbruik maakt van recht. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
2. Op grond van artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15, van het
Burgerlijk Wetboek kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Volgens vaste rechtspraak zijn voor het aannemen van misbruik van recht zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn, indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht dan vormt dit een grond om het beroep niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:114).
3. Of sprake is van misbruik nadat eisers beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, zoals het geval is in uitspraken van 8 september 2017 (waaronder ECLI:NL:RBROT:2017:6918) waarin sprake is van een terugwijzing door de Afdeling, moet volgens de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016 aan de hand van de volgende factoren worden beoordeeld. Bij de beoordeling of zich misbruik van recht voordoet, is onder meer van belang het aantal procedures dat de rechtzoekende aanhangig heeft gemaakt, op welk moment hij dat heeft gedaan, de partijstelling in de verschillende procedures en het belang dat de rechtzoekende met het voeren van de beroepsprocedure beoogt te behartigen. Evenzeer is van belang of het procedures zijn naar aanleiding van besluiten die op aanvraag zijn genomen, dan wel naar aanleiding van ambtshalve genomen besluiten. In ieder geval bij de laatste categorie ligt het aannemen van misbruik van recht naar zijn aard niet snel in de rede.
4. Artikel 3, derde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), op grond waarvan de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is toegekend met het doel dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:426) en 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:197).
Verweerster heeft met betrekking tot verzoek 1 eiser bij brief van 16 december 2016 bericht dat de door hem verzochte informatie geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. Verweerster heeft niet gereageerd op verzoek 2. Verweerster heeft met betrekking tot verzoek 3 eiser bij brief van 19 april 2017 bericht dat de verzoeken worden afgewezen, omdat de door hem verzochte informatie geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. Subsidiair is overwogen dat eiser onvoldoende belang heeft bij openbaarmaking en toestemming tot hergebruik dan wel dat het belang (van de medewerkers) van verweerster zich hiertegen verzet, omdat de indruk bij verweerster is ontstaan dat eiser met het schrijven van zijn boek, waarvoor hij informatie zegt op te vragen, geen ander doel heeft dan verweerster (en zijn medewerkers) in diskrediet te brengen en eiser in zijn vele procedures met betrekking tot informatieverzoeken nooit inhoudelijke gronden aanvoert, maar slechts uit is op dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. Ten aanzien van verzoek 4 heeft verweerster een incompleet afschrift van zijn brief van 18 mei 2017 aan eiser ingediend, die eindigt met de overweging dat eiser onvoldoende belang heeft bij openbaarmaking en toestemming tot hergebruik dan wel dat het belang (van de medewerkers) van verweerster zich hiertegen verzet. Met betrekking tot de verzoeken 5 en 6 heeft verweerster bij twee brieven van 22 juni 2017 hetzelfde overwogen als ten aanzien van verzoek 3.
In haar verweerschrift heeft verweerster ten aanzien van alle zaken aangevoerd dat eiser misbruik van recht maakt. Zij voert daartoe aan dat eiser al jaren een juridische strijd met haar voert die terug te voeren is op een beschikking van de rechtbank Rotterdam van
3 oktober 2011 waarbij eiser is ontheven uit het gezag over zijn minderjarige zoon en waarbij verweerster is benoemd tot voogdes van deze zoon. Volgens verweerster heeft eiser in korte tijd honderden verzoeken ingediend en tientallen bestuursrechtelijke procedures aangespannen, waarbij het gros van de beroepen uitsluitend is gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is hij tientallen civielrechtelijke procedures gestart en heeft hij veel klachten ingediend bij de klachtencommissie van verweerster, bij beroepsorganisaties en bij de Nationale ombudsman. Verweerster wijst erop dat de Nationale ombudsman zich op het standpunt heeft gesteld dat geen klachten meer van eiser opgepakt zullen worden over instanties die betrokken zijn bij de zorg rond zijn minderjarige zoon, omdat het doel van de ingediende klachten niet lijkt te zijn gericht op verbeteren van het contact met zijn zoon. Verweerster wijst er voorts op dat eiser strafrechtelijk is veroordeeld voor belediging en belaging van medewerkers van haar rechtsvoorganger alsook van de pleegouders van zijn minderjarige zoon. De houding en handelwijze van eiser zijn uitsluitend bedoeld om de strijd voort te zetten. Het vorenstaande maakt dat sprake is van ontwrichtend gedrag van eiser, aldus verweerster.
De rechtbank stelt aan de hand van de bijlagen bij zaak 17/1714 en eerdere procedures waarmee de rechtbank bekend is vast dat eiser in korte tijd honderden Wob-verzoeken bij verweerster heeft ingediend en tientallen bestuursrechtelijke procedures tegen verweerster aanhangig heeft gemaakt, waarvan het overgrote deel van de procedures uitsluitend is gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Ook alle onderhavige zes beroepen zien op het niet tijdig nemen van een besluit, hoewel verweerder op vijf van de verzoeken voorafgaand aan het beroep heeft beslist. Behalve de grote hoeveelheid Wob-verzoeken heeft eiser ook een zeer grote hoeveelheid overige correspondentie aan verweerster gericht, bestaande uit onder meer ingebrekestellingen en klachten aan de klachtencommissie van verweerster. Daarnaast is eiser 50 civielrechtelijke procedures gestart tegen verweerster die verband houden met kinderbeschermingsmaatregelen en omgangsregelingen aangaande zijn zoon. In dat verband heeft eiser op eerdere zittingen bij de rechtbank en de Afdeling toegelicht dat zijn zoon in 2004 uit huis is geplaatst en dat hij sindsdien een conflict met verweerster heeft.
Uit de handelwijze van eiser blijkt niet dat het hem er daadwerkelijk om te doen is de verzochte informatie te verkrijgen. Zo heeft hij in de vijf zaken waarin verweerder heeft beslist geen inhoudelijke gronden tegen die beslissingen gericht. In plaats daarvan heeft eiser uitsluitend beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen, waarbij hij bovendien de rechtbank heeft verzocht om verweerster in de proceskosten te veroordelen en verweerster op te dragen alsnog te beslissen onder verbeurte van een dwangsom van € 37.500 per zaak.
De Wob-verzoeken en de hierop volgende procedures ter zake van ingebrekestellingen, dwangsommen, bezwaar en beroep getuigen van frustratie jegens verweerster en van een intentie de strijd met verweerster op deze wijze voort te zetten. De rechtbank vindt hiervoor in navolging de Afdeling in haar uitspraak van 6 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3310) bevestiging in een brief van de Nationale ombudsman van
13 februari 2017. Hierin is vermeld dat op 29 juli 2013 aan eiser is medegedeeld dat zijn klachten over instanties die betrokken zijn bij de zorg rond zijn minderjarige zoon niet meer zullen worden behandeld, omdat het doel van de klachtbehandeling, herstel van contact en van een respectvolle en constructieve communicatie tussen burger en instantie, niet kan worden bereikt. In de brief is voorts vermeld dat geen reden bestaat op dit standpunt terug te komen, omdat nog steeds het patroon is dat eiser een groot aantal procedures voert rond de zorg voor zijn zoon, waarbij het doel van ingediende klachten niet lijkt te zijn gericht op het verbeteren van het contact.
Gelet op het voorgaande valt niet in te zien welk redelijk doel is gelegen in de voorliggende Wob-verzoeken en komt de rechtbank, gelet op het aantal gevoerde procedures dat terug is te voeren op de door hem gewenste bemoeienis met niet onder zijn ouderlijk toezicht staande minderjarige kind, gelet op de vele niet succesvolle procedures die eiser heeft gevoerd en gelet op het aantal zaken waarin het eiser er gelet op een ander aanwijsbaar belang naar moet worden aangenomen slechts om te doen is dwangsommen of proceskosten te incasseren of verweerster dwars te zitten, tot het oordeel dat eiser misbruik maakt van recht bij zijn verzoek om ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen. Om die reden zal hem daarvan geen ontheffing worden verleend.
Het door eiser ter zitting gedane verzoek om een tweetal getuigen op te roepen en te horen, wordt afgewezen. De rechtbank ziet dit verzoek, dat door hem voor het eerst op de zitting is gedaan, als poging van eiser om de door hem aanhangig gemaakte procedures verder te frustreren en verweerster dwars te zitten.
6. Omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht door eiser bij zijn verzoeken om verlaging, uitstel dan wel ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen, ziet de rechtbank geen aanleiding eiser een nadere termijn te geven om alsnog het verschuldigde griffierecht te voldoen. De beroepen zouden immers ook dan (in ieder geval) wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank zal daarom de beroepen wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: