Rechtbank Rotterdam, 01-06-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4264, AWB - 16 _ 7445
Rechtbank Rotterdam, 01-06-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4264, AWB - 16 _ 7445
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 1 juni 2018
- Datum publicatie
- 3 juli 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2018:4264
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2020:2616, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 7445
Inhoudsindicatie
einduitspraak
Uitspraak
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/7445
gemachtigde: mr. A.M.C. van Dalen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Woltman.
Procesverloop
Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 14 maart 2018 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 12 oktober 2016 (het bestreden besluit) in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Bij brief van 17 april 2018 heeft verweerder meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan door een eigen individueel feitenonderzoek te verrichten ten aanzien van de gestelde individuele last van eiseres. Bij deze beoordeling dient verweerder zich ook uit te laten over de vraag of de situatie van eiseres dat zij maximaal twintig uur per week mag werken vanwege een medische urenbeperking is betrokken.
2. Verweerder heeft bij brief van 17 april 2018 meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen omdat er naar zijn overtuiging geen sprake is van een gebrek. Verweerder heeft vervolgens (zonder nader individueel feitenonderzoek) gemotiveerd waarom naar zijn mening sprake is van een gerechtvaardigde inmenging in het eigendomsrecht. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat verweerder zich niet kan verenigen met de tussenuitspraak. Dit leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie dan uit de tussenuitspraak voortvloeit.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en vernietigt het bestreden besluit.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- -
-
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. A.M.J. Adriaansen en mr. J.D.M. Nouwen in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: