Home

Rechtbank Rotterdam, 05-07-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5884, ROT-17_510 ROT-18_1230

Rechtbank Rotterdam, 05-07-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5884, ROT-17_510 ROT-18_1230

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
5 juli 2018
Datum publicatie
4 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2018:5884
Formele relaties
Zaaknummer
ROT-17_510 ROT-18_1230

Inhoudsindicatie

Jeugdwet - pgb ouders

Uitspraak

Zittingsplaats Dordrecht

Team Bestuursrecht 1

zaaknummers: ROT 17/510 en ROT 18/1230

gemachtigde: mr. I.J.N. Fitters-Roeland,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. J.E. Ossewaarde.

Procesverloop

ROT 17/510

Bij besluit van 25 juli 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers aanvraag om een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet (Jw) voor 13 uur individuele begeleiding door eisers moeder per 7 augustus 2016 afgewezen, met een overgangstermijn van 3 maanden waarin het aan eisers tevoren toegekende pgb wordt gecontinueerd.

Bij besluit van 22 december 2016 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (ROT 17/510).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben desgevraagd reacties ingezonden.

ROT 18/1230

Bij besluit van 19 september 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder eisers aanvraag om een pgb op grond van de Jw voor 20 uur individuele begeleiding door eisers moeder afgewezen.

Bij besluit van 25 januari 2018 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (ROT 18/1230).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2018. Voor eiser is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door de ouders; namens verweerder is de gemachtigde verschenen, vergezeld van mr. A.M. de Ruyter.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] ; hij heeft een autisme spectrum stoornis en enkele fysieke problemen. Voor de periode van een jaar vanaf 7 augustus 2015 ontving eisers moeder voor de begeleiding van eiser gedurende 13 uur per week een persoonsgebonden budget (pgb). Eiser heeft op 1 juli 2016 gevraagd om verlenging van dit pgb.

2. De bestreden besluiten rusten op de grond dat onder de Jw, anders dan onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), geen aanspraak bestaat op een pgb voor het betalen van bovengebruikelijke zorg door de ouders, nu op grond van de Jw eerst een voorziening kan worden verstrekt als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders ontoereikend zijn om de noodzakelijke zorg te bieden. Dat is hier niet het geval, omdat uit onderzoek is gebleken dat eisers moeder goed in staat is de benodigde zorg en begeleiding te bieden en er geen sprake is van overbelasting.

3. Eiser betoogt dat verweerder niet heeft vastgesteld welke hulp naar aard en omvang nodig is, maar het gevraagde pgb zonder enige belangenafweging heeft afgewezen op de enkele grond dat niet voor zorg door ouders wordt betaald. De Jw sluit echter niet uit dat een pgb wordt verstrekt voor zorg door ouders. In dit geval was daar alle aanleiding toe, omdat de zorg die eisers moeder geeft buitengewoon intensief en complex is, en niet aan derden kan worden overgelaten. Bovendien heeft eisers moeder haar baan (waarmee zij € 25.000,- bruto per jaar verdiende) opgezegd om voor hem te kunnen zorgen.

De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Artikel 2.3, eerste lid, van de Jw bepaalt dat, indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp en een deskundige toeleiding waarborgt naar advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

a. gezond en veilig op te groeien;

b. te groeien naar zelfstandigheid, en

c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

In artikel 2.9, aanhef en onder a, van de Jw is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Artikel 8.1.1, eerste lid, van de Jw bepaalt dat indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, het college hun een persoonsgebonden budget verstrekt dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort, van derden te betrekken.

Op grond van het derde lid van dit artikel kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

4.2.

Volgens artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening jeugdhulp gemeente Zwijndrecht onderzoekt het college in een gesprek tussen jeugdhulpaanbieders en de jeugdige of zijn opvoeders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig het vermogen van de jeugdige of zijn opvoeders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

5. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) geoordeeld, dat voor de beoordeling van een verzoek om jeugdhulp eerst moet worden vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is, waarna de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen in kaart moeten worden gebracht. Vervolgens moet worden vastgesteld welke hulp nodig is. Ten slotte moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden.

6. Uit verweerders onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat eiser bij zijn ouders en zijn broer woont. Zijn vader werkt fulltime, zijn moeder werkt niet. Er zijn geen financiële problemen. Eiser volgt speciaal basisonderwijs (cluster 4) en verblijft een keer in de twee weken een weekend bij wijze van logeeropvang bij Happy Move; hiernaast krijgt hij behandeling en begeleiding via Yulius op school. Eiser heeft voortdurend aansturing en hulp nodig bij dagelijkse handelingen, bij omgang met mensen en bij het naar buiten gaan; tevens heeft hij dagelijks agressieve buien die moeten worden gereguleerd. Zijn moeder verzorgt deze aansturing, hulp en regulering door de week voor en na schooltijd en in de weekenden dat eiser thuis verblijft. De moeder is goed in staat deze extra zorg te verlenen; er is geen sprake van overbelasting. Door de logeerweekenden van eiser wordt het gezin ontlast en is er ook aandacht voor eisers broer.

Hiermee kan niet worden gezegd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de hulpvraag, de problemen en de nodige hulp (begeleiding) van en voor eiser en zijn ouders.

7.1.

Verweerder kon onder deze omstandigheden concluderen dat eiser en zijn ouders geen aanvullende voorziening op grond van de Jw nodig hebben, nu eiser de zorg krijgt die hij nodig heeft. Dat de moeder meer zorg moet verlenen dan bij een kind zonder beperkingen het geval zou zijn, maakt niet dat verweerder gehouden is een voorziening te verstrekken. Die gehoudenheid kan ook niet voortvloeien uit de stelling van eiser dat zijn moeder een betaalde baan heeft opgegeven om voor hem te kunnen zorgen, nu niet blijkt van financiële problemen in het gezin en thans niet blijkt van een gedwongen keus tussen een betaalde baan en hulpverlening aan eiser.

7.2.

Bij 7.1 is in aanmerking genomen dat een van de uitgangspunten van de Jw is, dat het college alleen gehouden is om een voorziening te verstrekken, als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. In de memorie van toelichting bij de Jw is daarover onder meer opgemerkt (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 136): “Ouders en jeugdigen moeten leren (weer) op eigen vaardigheden te vertrouwen zodat zij zelf verder kunnen, zonder hulp van de overheid. Als de jeugdige en zijn ouders zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, is een voorziening niet nodig.” Dit is een ander uitgangspunt dan onder de AWBZ, waar het gegeven dat meer zorg nodig was van een ouder dan gebruikelijk bij een kind van dezelfde leeftijd, aanspraak gaf op een voorziening.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lammerse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel