Home

Rechtbank Rotterdam, 08-01-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:52, ROT 17/715

Rechtbank Rotterdam, 08-01-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:52, ROT 17/715

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
8 januari 2019
Datum publicatie
3 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2019:52
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 17/715

Inhoudsindicatie

einduitspraak - Jeugdwet - gezinsinkomen toereikend - moeder hoeft geen gedwongen keuze te maken tussen verlenen hulp aan eiser of verwerven inkomen

Uitspraak

Zittingsplaats Dordrecht

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 17/715

[naam 1] ,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. J.E. Ossewaarde.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 20 maart 2018 (de tussenuitspraak) verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 21 december 2016 (het bestreden besluit) in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder nader onderzoek laten verrichten door een financieel deskundige. Op 15 juni 2018 heeft verweerder het door de financieel deskundige uitgebrachte advies van 5 juni 2018 ingezonden.

Bij brief van 12 juli 2018 heeft eiser hierop gereageerd.

Verweerder heeft op 18 september 2018 een nadere reactie ingezonden en heeft vervolgens nadere stukken ingediend.

Eiser heeft hier bij brief van 25 oktober 2018 op gereageerd.

Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in rechtsoverweging 7.4. overwogen dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de moeder van eiser op eigen kracht de hulp aan eiser kan blijven verlenen indien daarvoor geen persoonsgebonden budget (pgb) wordt ontvangen. De moeder van eiser heeft verklaard te willen werken, maar dit vanwege de zorg voor eiser niet te kunnen. Verweerder heeft in beginsel gelijk door te stellen dat een pgb niet is bedoeld om het inkomen aan te vullen of om inkomensderving op te vangen, maar naar het oordeel van de rechtbank wordt dat anders indien er moet worden gekozen tussen het verlenen van jeugdhulp of het verkrijgen van een inkomen. Immers, indien het gezinsinkomen te laag is en de moeder van eiser als gevolg daarvan zal moeten gaan werken om in het dagelijkse levensonderhoud te kunnen blijven voorzien, is zij niet in staat eiser de zorg en begeleiding te geven die zij hem nu geeft en die eiser, naar onweersproken vaststaat, ook nodig heeft.

2. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. De rechtbank zal beoordelen of verweerder het in de tussenuitspraak genoemde gebrek heeft hersteld en of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.

3. Verweerder heeft zich in haar nadere motivering op het standpunt gesteld dat het gezinsinkomen, ook zonder pgb, toereikend is voor de betaling van de vaste lasten en dat de moeder van eiser geen gedwongen keuze hoeft te maken tussen het verlenen van hulp aan eiser of het verwerven van een inkomen. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op het financieel advies van [naam 2] van [naam bedrijf] van 5 juni 2018. Verweerder handhaaft dan ook zijn standpunt dat de eigen kracht van de ouders en het sociale netwerk toereikend zijn om de hulp aan eiser te kunnen bieden.

4. In het financieel advies zijn aan de hand van de rekentool van het NIBUD, het persoonlijk budgetadvies, drie berekeningen uitgewerkt. Hierbij is uitgegaan van de door de ouders van eiser ingeleverde bewijsstukken (waaronder bankafschriften) en het door hen ingevulde persoonlijk budgetadvies. De berekeningen zijn gebaseerd op het gemiddelde inkomen van de vader van eiser over de periode mei 2016 tot en met januari 2017, waarbij het inkomen over de maand september 2016 buiten beschouwing is gelaten omdat er over die maand geen inkomensgegevens beschikbaar waren. Het uitgavenoverzicht is nagenoeg geheel overgenomen van de door de ouders van eiser opgestelde overzichten, met dien verstande dat een aantal stelposten elders is ondergebracht. Daar waar aanvullende bewijsstukken ontbraken, is uitgegaan van normbedragen bij vergelijkbare gezinnen en van aannames op basis van de geleverde documentatie, zoals bankafschriften. In het financieel advies is vermeld dat, op basis van het opgegeven inkomen, mogelijk recht bestaat op maandelijkse toeslagen van de Belastingdienst. Er is echter ook een berekening gemaakt waarbij is uitgegaan van de situatie dat geen recht bestaat op maandelijkse toeslagen. De uitkomst van alle berekeningen is dat het gezin minder geld uitgeeft dan het maandelijks te besteden heeft.

5. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat het financieel advies voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en voor wat betreft de berekeningen inhoudelijk concludent is. Ook is niet gebleken van onjuistheden in het financieel advies. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verweerder met de bij zijn reactie van 18 september 2018 overgelegde e‑mail van [naam 2] heeft uiteengezet hoe het inkomen in de berekeningen is opgebouwd. Verder mocht verweerder bij de berekeningen van de hoogte van het gezinsinkomen rekening houden met de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Nu eisers gezin volgens de berekeningen maandelijks geld overhoudt (in de minst gunstige berekening € 190,00 per maand), kan niet gezegd worden dat er geen geld over is voor reserveringen voor onverwachte kosten, de renovatie van de woning of andere zaken. Verder is in het financieel advies gemotiveerd dat de aflossing aan Interbank van € 148,00 per maand niet is meegenomen in de berekeningen omdat deze lening pas op 5 september 2017, na het bestreden besluit, is aangegaan. Gelet op het voorgaande mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank het financieel advies aan zijn nadere motivering ten grondslag leggen.

6. De rechtbank begrijpt dat eisers moeder graag zelfstandig een inkomen wil verwerven, zodat zij ook kan bijdragen aan het gezinsinkomen. Dit maakt echter niet dat verweerder gehouden is eiser een pgb te verstrekken voor de begeleiding door zijn moeder. Verder begrijpt de rechtbank dat de procedure, ook na de tussenuitspraak, tot veel ergernis bij eisers ouders heeft geleid, omdat onduidelijk was welke informatie zij moesten geven, terwijl zij zich altijd welwillend hebben opgesteld. Verweerder heeft in haar reactie van 18 september 2018 echter benadrukt dat eisers ouders ter zake hiervan geen verwijt wordt gemaakt. Niet is gebleken dat verweerder eventuele onduidelijkheden in de financiële situatie van eisers gezin in het nadeel van eiser heeft gebruikt.

7. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat het gezinsinkomen toereikend is en dat de moeder van eiser geen gedwongen keuze hoeft te maken tussen het verlenen van hulp aan eiser of het verwerven van een inkomen. De rechtbank ziet in het door eiser gestelde geen grond voor het oordeel dat verweerder aan eiser – ook na de overgangsperiode – voor de door de moeder verleende begeleiding een pgb had moeten toekennen.

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de nadere motivering het gebrek in het bestreden besluit voldoende hersteld. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.

10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

-

bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.280,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 januari 2018.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel