Home

Rechtbank Rotterdam, 16-03-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2692, 591483 / HA RK 20-145

Rechtbank Rotterdam, 16-03-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2692, 591483 / HA RK 20-145

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
16 maart 2020
Datum publicatie
30 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2020:2692
Zaaknummer
591483 / HA RK 20-145

Inhoudsindicatie

Verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld omdat sprake is van evident misbruik van recht. Verzoek gegrond op twee door de wrakingskamer nog te nemen procesbeslissingen. Verzoek tot wraking van de rechter afgewezen met bepaling dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige bestuursrechtelijke beroepsprocedures meer in behandeling wordt genomen. Verzoek tot horen van president van de rechtbank afgewezen. Geen wettelijke of andere grondslag voor verwijzing van het wrakingsverzoek naar een andere rechtbank. Geen onbegrijpelijke beslissing van de rechter over het al dan niet toestaan om opnamen te maken tijdens de zitting. Geen aanknopingspunt voor het standpunt van verzoeker dat de rechter te kwader trouw is. Verzoeker wendt het middel van wraking aan voor een ander doel dan waarvoor het bestemd is. Hij gebruikt het middel als oneigenlijk drukmiddel om een beroep te creëren voor hem onwelgevallige proces-beslissingen.

Uitspraak

Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken

Zaaknummer / rekestnummer: 591483 / HA RK 20-145

Beslissing van 16 maart 2020

op het verzoek van

[naam verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

hierna: [naam verzoeker] ,

strekkende tot wraking van:

mr. C.A.F. van Ginneken, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1 Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 14 februari 2020 heeft de rechter een aanvang gemaakt met de behandeling van zestien verzetprocedures van [naam verzoeker] . Deze procedures hebben als kenmerken:

ROT 19/299, ROT 19/300, ROT 19/346, ROT 19/347, ROT 19/668, ROT 19/754, ROT 19/759, ROT 19/818, ROT 19/1911, ROT 19/1632, ROT 19/1910, ROT 19/3301, ROT 19/3543, ROT 19/3545, ROT 19/3547 en ROT 19/3548.

Bij gelegenheid van die behandeling heeft [naam verzoeker] wraking van de rechter verzocht.

Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld de dossiers van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt:

- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting, met het wrakingsverzoek;

- de bij de Centrale balie ingeleverde brief van 14 februari 2020 met aanvullende wrakingsgronden van [naam verzoeker] ;

- het e-mailbericht van 14 februari 2020 van [naam verzoeker] , alsmede alle daarna gevoerde correspondentie met [naam verzoeker] .

[naam verzoeker] , de rechter, het Drechtstedenbestuur, de Staatssecretaris van Defensie, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.

De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren.

De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 28 februari 2020.

Ter zitting van 10 maart 2020 waar het wrakingsverzoek is behandeld, is [naam verzoeker] verschenen. Als toehoorders zijn de heren mr. [naam] en [naam] , namens Defensie verschenen. De rechter is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. [naam verzoeker] heeft zijn standpunten nader toegelicht.

2 Het verzoek

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft [naam verzoeker] – verkort en zakelijk weergegeven – de volgende wrakingsgronden aangevoerd.

2.1.1

In het proces-verbaal van 14 februari 2020 van de zitting staat het volgende:

  1. De rechter heeft [naam verzoeker] als journalist geen toestemming gegeven een geluidsopname tijdens de openbare zitting te maken.

  2. Er wordt contra legem vanuit gegaan dat [naam verzoeker] te kwader trouw is.

  3. Een rechter van deze rechtbank is gehuwd met de voormalige directeur van bureau jeugdzorg en er zijn al meerdere zaken verwezen naar de rechtbank Den Haag.

  4. Bij de rechtbank Den Haag kon wel een geluidsopname worden gemaakt, nota bene door de rechter zelf.

  5. [naam verzoeker] heeft het recht om een geluidsopname te maken, omdat het een openbare zitting is.

2.1.2

In de brief van 14 februari 2020, die [naam verzoeker] vrijwel direct na de zitting bij Centrale balie heeft ingeleverd, staat het volgende:

6. Aansprakelijkheidsprocedure 1 bij de rechtbank Den Haag met zaaknummer C/09/557980.

7. Aansprakelijkheidsprocedure 2 met kenmerk #2628698.

8. Verzoek tot verwijzing van het wrakingsverzoek naar een andere rechtbank.

9. De rechter liet [naam verzoeker] niet uitpraten.

10. De rechter gaf aan het boek, gepubliceerd in 2016, niet te kennen én niet op de hoogte te zijn van diverse verzoeken om gesprekken met de president van de rechtbank Rotterdam te voeren. Zij kent de dossiers niet dan wel heeft de dossiers niet gelezen.

2.1.3

In aanvulling op bovengenoemde wrakingsgronden heeft [naam verzoeker] bij e‑mailbericht van 14 februari 2020 ook nog het volgende gesteld:

  1. [naam verzoeker] wil mondeling worden gehoord.

  2. [naam verzoeker] wil in de gelegenheid worden gesteld om zowel de rechter als de president van de rechtbank Rotterdam, mevrouw De Lange-Tegelaar, te horen in verband met het beginsel van hoor en wederhoor.

  3. De Rotterdamse wrakingskamer heeft nooit een verzoek van [naam verzoeker] gehonoreerd, hetgeen statistisch zeer onwaarschijnlijk is, omdat [naam verzoeker] de afgelopen jaren herhaaldelijk bij Hoven en drie keer bij de Hoge Raad in het kader van wraking in het gelijk is gesteld.

Mocht de wrakingskamer niet tot verwijzing van dit wrakingsverzoek naar een andere rechtbank overgaan, dan dient [naam verzoeker] bovendien een wrakingsverzoek tegen deze wrakingskamer in.

2.2

De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:

De rechter heeft op de zitting van 14 februari 2020 [naam verzoeker] geen toestemming gegeven om beeld- en/of geluidsopnames te maken, omdat hij als partij aanwezig is en niet als journalist. De rechter heeft [naam verzoeker] bepaling 3.4.1. uit de Persrichtlijn voorgehouden en aangegeven dat een journalist eerst toestemming moet hebben verkregen alvorens opnamen te mogen maken en dit vooraf te melden. Het toestaan om opnamen te maken betreft een procedurele beslissing en zo’n beslissing kan slechts tot toewijzing van een wrakingsverzoek leiden als de (motivering van) die beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. De rechter verwijst naar een uitspraak van de wrakingskamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin werd overwogen dat de weigering van de rechter om het filmen van de zitting toe te staan, niet aangemerkt werd als een schending van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen (AbRS 5 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:1203; gepubliceerd op www.raadvanstate.nl onder zaaksnummer 201109777/2/A2).

Voorts betwist de rechter dat zij de dossiers van [naam verzoeker] niet kent of niet heeft gelezen. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechter de dossiers gelezen. De rechter heeft geen kennis kunnen nemen van het boek, omdat er in de dossiers niet naar wordt verwezen en dus ook niet tot de processtukken behoort. Ook de gestelde eerder gedane verzoeken aan de president hebben niet in de onderhavige procedures plaatsgevonden. Overigens valt niet in te zien dat het gebrek aan wetenschap van het boek en de verzoeken een aanwijzing zou kunnen zijn dat de rechter vooringenomen zou zijn jegens [naam verzoeker] .

3 De beoordeling

de verzoeken in e‑mail van 14 februari 2020

3.1

De wrakingskamer heeft [naam verzoeker] gehoord ter zitting en derhalve voldaan aan verzoek a, beschreven in rechtsoverweging 2.1.3. De wrakingskamer constateert dat onderdeel c van de opsomming in rechtsoverweging 2.1.3 geen verzoek is en laat dit onderdeel verder buiten beschouwing.

3.2

Het beginsel van hoor en wederhoor is een belangrijk uitgangspunt in een gerechtelijke procedure. Het belang van dit beginsel vloeit voort uit het recht op een 'fair trial' zoals neergelegd in artikel 6 lid 1 EVRM en de jurisprudentie van het EHRM in dat kader alsook uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie waarin het beginsel erkend is als algemeen beginsel van Unierecht.

3.3

Het beginsel van hoor en wederhoor houdt in dat een partij of anderszins betrokkene in een procedure de gelegenheid moet hebben zijn standpunt deugdelijk naar voren te brengen en ook gelegenheid moet hebben om te reageren op de standpunten en stukken van de wederpartij(en). Het is dan ook de vaste werkwijze dat een rechter tegen wie een wrakingsverzoek is ingediend, op de hoogte wordt gesteld van het wrakingsverzoek en andere correspondentie en in de gelegenheid wordt gesteld hierop schriftelijk en ter zitting van de wrakingskamer te reageren. Anderzijds wordt een verzoeker op de hoogte gesteld van een eventuele schriftelijke reactie van de rechter in kwestie en kan hij, als hij aanwezig is, kennis nemen van hetgeen de rechter ter zitting van de wrakingskamer te berde brengt. Hierop kan hij dan ook reageren. De werkwijze is ook in deze zaak gevolgd.

Een verplichting, voor de rechter of de verzoeker, om te verschijnen bij de wrakingskamer is echter niet in de wet opgenomen en vloeit ook niet voort uit de beginselen van een goede procesorde. Dat geldt ook voor het indienen van een schriftelijke reactie.

3.4

Voor zover het verzoek tot het horen van de rechter moet worden opgevat als het horen in de zin van hoor en wederhoor, heeft de wrakingskamer hieraan voldaan, omdat de rechter in de gelegenheid is gesteld schriftelijk te reageren en is uitgenodigd voor de zitting.

Voor zover het verzoek tot het horen van de rechter moet worden opgevat als het verzoek de rechter als getuige te horen, wijst de wrakingskamer dit verzoek af. De wrakingskamer is van oordeel dat zij, gezien de stukken in het dossier en hetgeen [naam verzoeker] ter zitting heeft verklaard, voldoende is voorgelicht om een beslissing op het wrakingsverzoek te nemen.

Ook het verzoek van [naam verzoeker] om de president van de rechtbank Rotterdam te horen in deze wrakingsprocedure wordt afgewezen. Voor zover dit verzoek is gegrond op het beginsel van hoor en wederhoor geldt dat de president niet betrokken is bij de procedures. Voor zover het verzoek moet worden opgevat als het horen van de president als (deskundige) getuige over de Persrichtlijn wordt het afgewezen, omdat de wrakingskamer – voor zover de Persrichtlijn uitleg behoeft – zich zelfstandig over de Persrichtlijn een oordeel kan en moet vormen.

3.6

Op grond van artikel 8:18 van de Awb wordt een wrakingsverzoek behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. Naar vaste rechtspraak wordt deze bepaling zo uitgelegd, dat de wetgever de beslissing heeft opgedragen aan een meervoudige kamer van het gerecht waar de gewraakte rechter werkzaam is. Dit uitgangspunt is ook neergelegd met name de artikelen 5.2 en 5.8 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Rotterdam. In artikel 5.8 van het wrakingsprotocol is als uitgangspunt opgenomen dat een wrakingsverzoek dat wordt gedaan op een zitting wordt behandeld op de locatie waar de zitting heeft plaatsgevonden. Nu [naam verzoeker] op de zitting van 14 februari 2020 te Rechtbank Rotterdam de rechter heeft gewraakt, dient het wrakingsverzoek dan ook door de wrakingskamer van deze rechtbank te worden behandeld. Er is geen wettelijke dan wel een andere grondslag voor een verwijzing naar een andere rechtbank.

3.7

Nu het verwijzingsverzoek en het verzoek tot het horen van de rechter en de president van de rechtbank door de wrakingskamer zijn afgewezen, is de voorwaarde waaronder [naam verzoeker] de wraking van de rechters van de wrakingskamer heeft verzocht, vervuld.

het verzoek jegens de wrakingskamer

3.8

Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd – zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. Onder bepaalde omstandigheden kan een verzoek tot wraking van een of meer van haar leden door dezelfde wrakingskamer wegens evident misbruik van recht buiten behandeling worden gelaten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. In dit verband wijst de wrakingskamer op het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770). Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.

3.9

De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan sprake is. Het wrakingsverzoek is niet gegrond op mogelijk gedrag van een of meer leden van de wrakingskamer, maar op twee door de wrakingskamer, ten tijde van het indienen van het verzoek, nog te nemen procesbeslissingen. De Hoge Raad heeft in het hierboven aangehaalde arrest daarover het volgende geoordeeld:

“Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven”

Ook in wrakingszaken is sprake van een gesloten stelsel van rechtsmiddelen, immers: artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb bepaalt dat tegen de beslissing van de wrakingskamer geen rechtsmiddel openstaat.

3.10

[naam verzoeker] wendt het middel van wraking aan als rechtsmiddel tegen een hem onwelgevallige beslissing, die nog moest worden genomen – en gemotiveerd – ten tijde van de indiening van het verzoek. Onder die omstandigheden is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument en kan de wrakingskamer in deze samenstelling het verzoek zelf afdoen.

3.11

De enkele omstandigheid dat de wrakingskamer het verzoek om de rechter en de president te horen en het verwijzingsverzoek heeft afgewezen kan niet leiden tot de conclusie dat de wrakingskamer vooringenomen zou zijn. [naam verzoeker] heeft geen bijkomende omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat er anders moet worden geoordeeld. Het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer wordt dan ook buiten behandeling gesteld.

het verzoek jegens de rechter

3.12

Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens [naam verzoeker] een vooringenomenheid koestert, althans dat de door [naam verzoeker] geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.

3.13

Te onderzoeken staat of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door [naam verzoeker] geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van [naam verzoeker] van belang, maar is deze niet doorslaggevend.

de eerste, vierde en vijfde wrakingsgrond

3.14

Vooropgesteld moet worden dat de behandelend rechter de regie voert over de zaken die aan hem worden voorgelegd. De behandelend rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling. De behandelend rechter heeft daarbij ook de bevoegdheid om te beslissen over het al dan niet toestaan om opnamen te maken tijdens de zitting.

De wrakingskamer beoordeelt niet of de rechter een juiste beslissing heeft genomen. Zij beoordeelt, het in rechtsoverweging 3.9 geciteerde kader indachtig, slechts of deze beslissing zodanig onbegrijpelijk is, dat deze moet zijn ingegeven door vooringenomenheid.

Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechter heeft verwezen naar bepalingen uit de Persrichtlijn en heeft deze toegepast op een niet onbegrijpelijke wijze. Of er in een andere rechtbank andere beslissingen worden genomen, doet niet ter zake, omdat de rechter niet gebonden is aan beslissingen die in andere rechtbanken worden genomen. Of in een andere rechtbank opnames worden gemaakt door de aldaar behandeld rechter zelf, doet om die reden evenmin ter zake.

de tweede, zesde en zevende wrakingsgrond

3.15

De wrakingskamer is van oordeel dat deze wrakingsgronden niet tot gegrondverklaring van de wraking kunnen leiden, aangezien deze gronden onvoldoende zijn onderbouwd. In het proces-verbaal is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor het standpunt van [naam verzoeker] dat de rechter heeft aangenomen dat hij te kwader trouw is. Voorts ziet de rechtbank geen verband tussen de twee genoemde aansprakelijkheidsprocedures en de onpartijdigheid van de rechter.

de derde wrakingsgrond

3.16

Mr. [naam] , rechter in dit gerecht, is inderdaad gehuwd met een voormalig directeur van bureau jeugdzorg. De wrakingskamer ziet echter niet in wat deze omstandigheid te maken heeft met de rechter of waarom die omstandigheid een aanwijzing zou kunnen vormen voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter of een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter.

de negende wrakingsgrond

3.17

Ook al zou de rechter [naam verzoeker] ter zitting niet hebben laten uitpraten, dan nog kan dit geen wrakingsgrond opleveren. Uit het proces-verbaal van de zitting van 14 februari 2020 is immers gebleken dat alle wrakingsgronden die [naam verzoeker] ter zitting heeft aangevoerd zijn opgenomen. Blijkens het proces-verbaal verviel [naam verzoeker] in herhaling, zodat de rechter heeft aangegeven de verdere behandeling te schorsen en [naam verzoeker] heeft verzocht om verdere opmerkingen voor zich te houden. Bovendien is [naam verzoeker] niet in zijn belangen geschaad, aangezien hij direct na de zitting zijn wrakingsgronden heeft aangevuld en deze per brief aan de Centrale balie heeft overhandigd. Van enige partijdigheid of vooringenomenheid is ook hier geen sprake.

de tiende wrakingsgrond

3.18

De vraag of de rechter het dossier kent, een conclusie die [naam verzoeker] trekt uit het feit dat de rechter zijn boek niet heeft gelezen en niet op de hoogte zou zijn van diverse verzoeken om gesprekken met de president te voeren, vormt in het algemeen geen aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid of een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter, wat er ook zij van de stellingen van [naam verzoeker] op dit punt.

Gelet op het voorgaande leiden de aangevoerde gronden noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien tot gegrondverklaring van het verzoek. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

misbruik

3.20

De wrakingskamer is van oordeel dat zowel uit het verzoek tegen de rechter als uit het verzoek tegen de wrakingskamer blijkt dat [naam verzoeker] het middel van wraking aanwendt voor een ander doel dan waarvoor het bestemd is. Uit de voorwaardelijke wrakingsverzoeken die [naam verzoeker] bij de wrakingskamer heeft ingediend, blijkt dat [naam verzoeker] wraking als oneigenlijk drukmiddel gebruikt om een beroep te creëren voor hem onwelgevallige procesbeslissingen. Dat is juist niet de bedoeling van het instrument wraking. Dit rechtvaardigt de beslissing dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter in de bestuursrechtelijke procedures met de hierboven genoemde kenmerken niet meer in behandeling zal worden genomen wegens misbruik van het middel van wraking.

4 De beslissing