Home

Hoge Raad, 25-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, 17/04189

Hoge Raad, 25-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, 17/04189

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 september 2018
Datum publicatie
25 september 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1770
Formele relaties
Zaaknummer
17/04189

Inhoudsindicatie

Cassatie in belang der wet. Beschikking wrakingskamer Rb inhoudende niet in behandeling nemen verzoek tot wraking van leden wrakingskamer. Kan wrakingskamer wrakingsverzoek wegens misbruik van recht buiten behandeling laten? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2000:AA7956 m.b.t. rechterlijke onpartijdigheid ex art. 6 EVRM en ECLI:NL:HR:1999:ZD1502 m.b.t. uitzonderlijke omstandigheden waarin rechter vooringenomenheid koestert jegens procespartij. Daarnaast voorziet art. 512 Sv in mogelijkheid dat op verzoek van verdachte of OM elk van de rechters die zaak behandelen, wordt gewraakt o.g.v. feiten of omstandigheden waardoor rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij beoordeling van zo’n verzoek dient voorop te staan dat rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor oordeel dat rechter jegens verdachte of OM een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verdachte of OM dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken. Voorts herhaalt HR relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1413 inhoudende dat gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat wrakingskamer geen oordeel toekomt over juistheid en motivering (tussen)beslissing. HR merkt op dat ook leden van wrakingskamer kunnen worden gewraakt. Ex art. 513.1 Sv moet wrakingsverzoek zijn gemotiveerd. Verzoek dat niet voldoet aan motiveringseis, kan niet worden aangemerkt als wrakingsverzoek in de zin van art. 512 Sv en kan door wrakingskamer buiten behandeling worden gelaten. Verzoek, dat blijk geeft van evident misbruik van wrakingsmiddel, kan door wrakingskamer buiten behandeling worden gelaten, zonder dat daartoe een zitting a.b.i. art. 515 Sv wordt gehouden, ook als sprake is van eerste verzoek tot wraking van zittingsrechter. Art. 515.2 Sv staat daaraan niet in de weg. Dit geldt ook indien sprake is van eerste verzoek tot wraking van wrakingskamer. I.v.m. recht op eerlijk proces a.b.i. art. 6 EVRM is van belang dat ingeval wrakingskamer verzoek tot wraking van zittingsrechter ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, verzoeker oordeel van hogere rechter kan inroepen omtrent gestelde vooringenomenheid van zittingsrechter. Middelen nemen terecht tot uitgangspunt dat gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in zijn eigen zaak en dat in verband daarmee verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door meervoudige kamer waarin rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. Op dat uitgangspunt steunt art. 515.1 Sv. Redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat ingeval sprake is van opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst zittingsrechter en vervolgens wrakingskamer wordt gewraakt, wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, i.g.v. evident misbruik van recht, verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling kan laten zonder dat zaak in handen van andere wrakingskamer wordt gesteld. Art. 515.1 Sv staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van verzoek dat kan worden aangemerkt als wrakingsverzoek in de zin van art. 512 Sv. Die uitleg sluit ook aan bij rechtspraak EHRM, inhoudende dat de hoofdregel dat behandeling van wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij verzoek dat "does not immediately appear to be manifestly devoid of merit". V.zv. middelen klagen dat wrakingskamer ten onrechte verzoek tot wraking van haar leden buiten behandeling heeft gelaten wegens misbruik van recht, falen ze. Kennelijk oordeel wrakingskamer dat verzoek buiten behandeling kon worden gelaten omdat geen sprake was van verzoek in de zin van art. 512 Sv getuigt in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op hetgeen aan verzoek tot wraking ten grondslag is gelegd, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping.

Uitspraak

25 september 2018

Strafkamer

nr. S 17/04189 CW

Hoge Raad der Nederlanden

op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, nummer 307250 HA RK 15-206, van 17 december 2015 in de zaak van:

[verzoeker] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950.

1 De bestreden beschikking

1.1.

Bij de bestreden beschikking heeft het in art. 515, eerste lid, Sv bedoelde gerecht dat oordeelt over het verzoek om wraking (hierna: de wrakingskamer) het verzoek van de raadsman van de verdachte tot wraking van de leden van die wrakingskamer buiten behandeling gelaten en bepaald dat een volgend verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling zal worden genomen.

1.2.

De wrakingskamer heeft met betrekking tot het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

"2.1. In zijn hiervoor aangehaalde brieven van 11 december 2015 heeft de raadsman van verzoeker de wrakingskamer verzocht de voor 14 december 2015 vastgestelde behandeling van het wrakingsverzoek onder opgave van verhinderdata te verdagen naar een zodanige datum en tijdstip als voor verzoeker en zijn raadsman mogelijk is. De raadsman voert daarbij aan dat bij de vaststelling van het behandelingstijdstip geen rekening is gehouden met zijn eerder opgegeven verhinderdata.

2.2.

Dit verdagingsverzoek is door de wrakingskamer bij brief van de griffier van 11 december 2015 niet gehonoreerd. Daartoe is bericht dat aan de raadsman van verzoeker meermalen om tijdige opgave van verhinderingen is gevraagd, maar die niet is ontvangen, zodat het niet uitkomen van het – overigens in overeenstemming met de wel verkregen verhinderingen van de overige betrokkenen – vastgestelde behandelingstijdstip voor risico komt van verzoeker en zijn verdediging. Verder is daarbij meegedeeld dat, ook al had de te laat ingediende opgave de wrakingskamer wél tijdig bereikt, dan zou daaraan voorbij zijn gegaan. De opgave vertoont zoveel verhinderingen in december, dat een voortvarende behandeling, zoals de wet voorschrijft, niet mogelijk zou zijn. Die voortvarende behandeling maakt dat degene die wraakt er rekening mee moet houden dat op korte termijn een zitting gepland gaat vinden en dus bereid moet zijn om zijn agenda prioritering aan te passen.

2.3.

De verdediging heeft vervolgens bij brief van 11 december 2015 de wrakingskamer gewraakt, waartoe – samengevat – is aangevoerd, dat de wrakingskamer, gelet op de ruime mogelijkheden van alle betrokken partijen voor een behandeling in de maand januari, de wrakingskamer het wrakingsverzoek niet onafhankelijk en ernstig in strijd met het recht behandelt. Daarbij is er volgens de verdediging sprake van onvoldoende respect voor de belangen van verzoeker en wordt aan de ernst van het wrakingsverzoek voorbijgegaan; ten onrechte wordt geen toepassing gegeven aan fundamentele processuele voorschriften.

2.4.

De wrakingskamer stelt, bij gebreke van een mondelinge toelichting van de zijde van verzoeker (nu deze noch zijn raadsman is verschenen) op basis van de brief van 11 december 2015 vast, dat het tegen haar gerichte wrakingsverzoek uitsluitend wordt gebaseerd op een voor verzoeker niet welgevallige processuele beslissing en slechts als doel kan hebben om alsnog een verdaging van de vastgestelde behandeling van zijn wrakingsverzoek te bewerkstelligen. Het middel van wraking is daarvoor niet bedoeld. Met zo'n wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer wordt van dit middel misbruik gemaakt. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek tot haar wraking buiten behandeling stellen en zal worden bepaald als hierna in het dictum vermeld. Vanwege dit misbruik zal de wrakingskamer tevens bepalen, dat volgende wrakingsverzoeken tegen de wrakingskamer eveneens buiten behandeling zullen blijven."

2 Het cassatieberoep

De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht en aanvullende voordracht tot cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.

3 Juridisch kader

3.1.

De hier van belang zijnde bepalingen van het Wetboek van Strafvordering luiden als volgt:

- art. 512:

"Op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

- art. 513:

"1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Tijdens de terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.

3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.

4. Een volgende verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

5. Geschiedt het verzoek ter terechtzitting, dan wordt de terechtzitting geschorst."

- art. 514:

"Een rechter wiens wraking is verzocht, kan in de wraking berusten."

- art. 515:

"1. Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.

2. De verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het gerecht kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter wiens wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.

3. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verdachte, het openbaar ministerie en de rechter wiens wraking was verzocht medegedeeld.

4. In geval van misbruik kan het gerecht bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.

5. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open."

3.2.1.

De onder 3.1 genoemde bepalingen dienen mede te worden uitgelegd tegen de achtergrond van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR. Deze bepalingen luiden – in de Nederlandse vertaling - als volgt:

- art. 6, eerste lid, EVRM:

"Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak (...) door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingestelde rechterlijke instantie."

- art. 14, eerste lid, IVBPR:

"Allen zijn gelijk voor de rechter en de rechterlijke instanties. Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie."

3.2.2.

Blijkens de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht op een behandeling van de zaak door een onpartijdig gerecht geldt als hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten aangezien anders (i) onvoldoende is gewaarborgd dat een partij haar aanspraak op een onpartijdige behandeling van de zaak kan verwezenlijken, en (ii) het vertrouwen dat de rechtzoekende in de gerechten moet kunnen stellen, in het geding zou kunnen komen (vgl. EHRM 15 oktober 2009, 17056/06, (Micallef tegen Malta), rov. 99). Uit deze rechtspraak valt echter ook af te leiden dat die hoofdregel alleen geldt indien sprake is van een wrakingsverzoek dat – in de bewoordingen van het EHRM – "does not immediately appear to be manifestly devoid of merit" (vgl. EHRM 23 april 1996, 16839/90, (Remli tegen Frankrijk), rov. 48).

4 Beoordeling van de middelen

5 Beslissing