Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-04-2001, AD5907, AWB 00/03783 MAWKLU

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-04-2001, AD5907, AWB 00/03783 MAWKLU

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 april 2001
Datum publicatie
20 november 2001
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5907
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 00/03783 MAWKLU
Relevante informatie
Algemeen militair ambtenarenreglement [Tekst geldig vanaf 13-07-2023] art. 147

Inhoudsindicatie

Dienstongeval Defensie.

Uitspraak bevestigd door Centrale Raad van Beroep, 25 september 2003, LJN AM2958

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

sector bestuursrecht

tweede kamer, enkelvoudig

Reg. nr. AWB 00/03783 MAWKLU

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:77

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Uitspraak in het geding tussen

A te B, eiser,

en

de Staatssecretaris van Defensie te Den Haag, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

Eiser, [rang] van de Koninklijke Luchtmacht en werkzaam bij de [onderdeel], diende zich op 9 september 1998 te laten inenten tegen tyfus. Eiser is na te zijn ingeënt onwel geworden, flauw gevallen en heeft daarbij een dubbele schedelbasisfractuur opgelopen. Na behandeling en genezing zijn er thans nog wel restverschijnselen aanwezig.

Van dit ongeval is op 12 november 1998 proces-verbaal opgemaakt.

Bij besluit van 20 augustus 1999 heeft verweerder beslist dat dit ongeval geen verband houdt met het gestelde in artikel 4 dan wel artikel 5 van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden (verder te noemen: de Regeling).

Op 28 september 1999 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.

Op 23 februari 2000 is eiser omtrent zijn bezwaren gehoord.

Bij besluit van 2 maart 2000 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

Het hiertegen door eiser bij de rechtbank ingestelde beroep is ter zitting behandeld op 1 februari 2001.

Verschenen is eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.

Verweerder heeft zich met voorbericht niet laten vertegenwoordigen.

Motivering

Ingevolge artikel 147, eerste, onderscheidenlijk tweede lid van het Algemeen militair ambtenarenreglement (Amar), wordt van elk ongeval dat aan een militair in werkelijke dienst is overgekomen, al dan niet tijdens de uitoefening van de dienst en al dan niet op aanvraag van de militair, zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt. Ingevolge het derde lid van dit artikel beslist verweerder of het ongeval, waarop een proces-verbaal betrekking heeft, wordt geacht wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de dienst, en wordt de militair van die beslissing schriftelijk in kennis gesteld.

Het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit is een beslissing als bedoeld in het derde lid van genoemd artikel 147 Amar.

Ter uitvoering van artikel 147 Amar is vastgesteld de reeds hiervoor aangeduide Regeling. Deze Regeling, die op 1 januari 1998 in werking is getreden, bevat voorschriften met betrekking tot het op grond van artikel 147 Amar op te maken proces-verbaal alsmede ook met betrekking tot een zogenaamd Rapport van medische aangelegenheden.

Artikel 5 van de Regeling luidt als volgt:

"Indien geen sprake was van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden als bedoeld in artikel 4, onder a, doet de functionaris, belast met het opmaken van het proces-verbaal, mededeling van zijn bevindingen, waarbij hij in ieder geval vermeldt:

a. wat was de aard van de opgedragen werkzaamheden;

b. is de aard van die werkzaamheden als overwegende oorzaak van het ongeval aan te merken;

c. was tijdens het ongeval sprake van bijzondere omstandigheden, waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht;

d. was het ongeval te wijten aan eigen schuld dan wel onvoorzichtigheid.

In het onderhavige beroep dient een antwoord te worden gegeven op de vraag, die partijen verdeeld houdt, of eiser op 9 september 1998 een ongeval heeft gehad en zo ja, of dit ongeval geacht moet worden wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de militaire dienst als bedoeld in artikel 147 Amar. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat hoewel een zekere samenhang niet kan worden ontkend in artikel 147 niet verwezen wordt naar artikel E11a van de Algemene militaire pensioenwet (Amp) en ook de formulering van beide artikelen niet op elkaar aansluit. De rechtsvraag, die bij de toepassing van artikel 147 Amar rijst is derhalve niet of het ongeval "in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten", m.a.w. of er een dienstverband aanwezig is als bedoeld in artikel E11 Amp, maar of het ongeval geacht kan worden in verband te staan met de uitoefening van de dienst. De vraag of er een dienstverband aanwezig is in de zin van artikel E11a Amp dient te worden beantwoord bij de eventuele beslissing over de toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen.

Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het ondergaan van de vaccinatie niet als een ongeval in de zin van de Regeling is aan te merken. Dit is juist. Het ondergaan van een lege artis verrichte medische handeling kan niet worden gebracht onder het begrip ongeval, zoals dat is gedefinieerd in ter zake bestaande jurisprudentie en ook is neergelegd in artikel 1 onder d van de Regeling.

Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit het volgende overwogen:

"Ten aanzien van het flauwvallen en de medische gevolgen, die dat voor u heeft gehad, wordt -gelet op de hierboven weergegeven door de sergeant Kranenburg beschreven toedracht- (eveneens) het standpunt ingenomen dat deze gebeurtenis niet onder de werking van artikel 4 of artikel 5 van de Regeling is te brengen.

Gezien de feitelijke toedracht is naar dezerzijds oordeel niet voldaan aan de onder b. en c. van artikel 5 van de Regeling gestelde voorwaarden. Het flauwvallen is (kennelijk) geen direct gevolg geweest van de inenting, maar van de omstandigheid dat u -na het advies te hebben gekregen nog even te blijven liggen- eigener beweging toch bent opgestaan en kort daarna (weer) onwel bent geworden.

Onder deze omstandigheden is niet voldaan aan de onder artikel 5 onder b van de regeling gestelde voorwaarde dat de aard van de opgedragen werkzaamheden als overwegende oorzaak van het u overkomen ongeval is aan te merken. Evenmin is tijdens het ongeval sprake geweest van bijzonder omstandigheden, waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht, als bedoeld onder artikel 5 onder c van de Regeling."

De rechtbank merkt bij de formulering van deze overwegingen op dat verweerder ten onrechte in artikel 5 van de Regeling een aantal vereisten leest, waaraan een ongeval moet voldoen om te kunnen verklaren dat dit ongeval verband houdt met de uitoefening van de militaire dienst als bedoeld in artikel 147 Amar. Zoals hiervoor aangegeven bevat artikel 5 slechts vereisten waaraan het het proces-verbaal van ongeval moet voldoen door aan te geven aan welke omstandigheden daarin aandacht moet worden besteed. Dat deze omstandigheden vervolgens ook van belang kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of er verband bestaat met de uitoefening van de militaire dienst ligt voor de hand, maar verheft deze bepalingen niet tot criteria waaraan moet worden voldaan wil verband kunnen worden aangenomen met de uitoefening van de militaire dienst als bedoeld in artikel 147 Amar..

Met name ziet de rechtbank niet in dat op grond van artikel 5 van de Regeling moet worden aangenomen dat een ongeval uitsluitend kan worden geacht verband te houden met de uitoefening van de militaire dienst in de zin van artikel 147 Amar, indien de aard van de werkzaamheden als overwegende oorzaak van het ongeval is aan te merken of tijdens het ongeval sprake was van bijzondere omstandigheden, waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht. Indien dit de bedoeling van de regelgever was geweest, dan had het voor de hand gelegen dat deze versmalling van de betekenis van artikel 147 bij de herziening van artikel E11 en E11a van de Amp ook in artikel 147 Amar tot uitdrukking was gebracht

De rechtbank neemt dan ook aan dat verweerder met zijn overweging in het bestreden besluit dat het ongeval niet onder de werking van artikel 4 of artikel 5 van de Regeling is te brengen, tot uitdrukking heeft willen brengen dat er geen verband wordt aangenomen tussen het aan eiser overkomen ongeval (het maken van een val als gevolg van plotseling onwel worden) en de uitoefening van de militaire dienst.

Blijkens het ingediende verweerschrift acht verweerder hiervoor bepalend dat een al dan niet verplichte inenting op zich niet als "werkzaamheden, die verband houden met de militaire dienst"worden aangemerkt en voorts dat eiser onjuist heeft gehandeld omdat hij het ongeval had kunnen voorkomen door de instructies van de MGD functionaris om nog even te blijven liggen niet heeft uitgevoerd.

De rechtbank kan, evenals eiser, verweerder hierin niet volgen. Eiser diende te worden ingeënt in verband met een komende uitzending. Hij was daartoe krachtens zijn militaire betrekking verplicht. Hij had dus opdracht om zich te laten inenten. Het zich begeven naar de MGD, het verblijf aldaar teneinde zich laten vaccineren, behoort dus onmiskenbaar tot de werkzaamheden, die eiser in kader van de uitoefening van de dienst zijn opgedragen. Het flauwvallen van eiser met het daarbij opgetreden letsel, dat veroorzaakt is door de vaccinatie, staat derhalve in een direct verband met de uitoefening van de militaire dienst.

Vervolgens kan aan verweerder worden toegegeven dat het denkbaar is dat een in verband met de uitoefening van de dienst opgetreden ongeval in zodanige mate aan de betrokken militair is te wijten dat in het kader van artikel 147 Amar dit ongeval niet als een dienstongeval kan worden aangemerkt; de militair kan dan in feite zelf als de veroorzaker van het ongeval worden aangemerkt. Ook in de jurisprudentie betreffende de toepassing van artikel 147 Amar is aanvaard dat dit een omstandigheid is die kan leiden tot het niet als een dienstongeval in de zin van artikel 147 Amar aanmerken van een ongeval.

De rechtbank ziet hierbij geen aanknopingspunten om af te wijken van hetgeen ook voor 1 januari 1998 reeds gold, namelijk dat dit uitsluitend het geval is, indien sprake is van grove schuld of zeer ernstige nalatigheid van de militair, waarbij het ontstaan van het ongeval hem in overwegende mate kan worden aangerekend.

Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op hetgeen vaststaat omtrent de gang van zaken op 9 september 1998, niet worden gezegd dat eiser grove schuld heeft aan het onwel worden, dan wel ernstig nalatig is geweest. Eiser is zelf, omdat hij een beetje duizelig werd, na de inenting op bed gaan liggen. Toen hij zich na korte tijd weer goed voelde is hij opgestaan, waarna hij wederom plotseling onwel werd. Zelfs indien eiser nog voordat hij opstond het advies heeft gekregen nog even te blijven liggen (eiser ontkent dit overigens) dan nog kan het feit dat eiser, die zich op dat moment weer goed voelde, dit advies niet heeft opgevolgd, niet leiden tot de conclusie dat eiser grove schuld of ernstige nalatigheid kan worden verweten, en dat hij in overwegende mate zelf schuldig is aan het ontstaan van het ongeval.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit onjuist is en dat het eiser overkomen ongeval geacht moet worden in verband te staan met de uitoefening van de militaire dienst, zoals bedoeld in artikel 147 Amar.

Gelet op de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding verweerder op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

bepaalt dat verweerder een nieuw besluit zal nemen met in achtneming van het hiervoor overwogene;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie), die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;

bepaalt dat de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Defensie) aan eiser eveneens het door hem betaalde griffierecht ad f 225,- zal vergoeden.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Aldus gegeven door mr. A.A.M. Mollee, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2001, in tegenwoordigheid van de griffier, E.Y.W. de Rozario.

Voor eensluidend afschrift,

de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,

Verzonden op: